Language of document : ECLI:EU:C:2016:633

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

7 september 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Oneerlijke handelspraktijken – Richtlijn 2005/29/EG – Artikelen 5 en 7 – Gezamenlijk aanbod – Verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software – Essentiële informatie betreffende de prijs – Misleidende omissie – Onmogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder software te kopen”

In zaak C‑310/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de cour de cassation (hoogste rechterlijke instantie, Frankrijk) bij beslissing van 17 juni 2015, ingekomen bij het Hof op 25 juni 2015, in de procedure

Vincent Deroo-Blanquart

tegen

Sony Europe Limited, rechtsopvolgster van Sony France SA,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Šváby, kamerpresident, J. Malenovský en M. Safjan (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Vincent Deroo-Blanquart, vertegenwoordigd door P. Rémy-Corlay, avocat,

–        Sony Europe Limited, rechtsopvolgster van Sony France SA, vertegenwoordigd door P. Spinosi, avocat,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas, J. Traband en S. Ghiandoni als gemachtigden,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door J.‑C. Halleux en J. Van Holm als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en S. Šindelková als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Roussanov, M. Van Hoof en K. Herbout-Borczak als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 5 en 7 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB 2005, L 149, blz. 22).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Vincent Deroo-Blanquart, woonachtig in Frankrijk, en Sony Europe Limited (hierna: „Sony”), rechtsopvolgster van Sony France SA, gevestigd in Frankrijk, over een handelspraktijk die bestaat in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 13, 14, 17 en 18 van richtlijn 2005/29 luiden als volgt:

„(13) [...] Het bij deze richtlijn ingestelde ene gemeenschappelijke, algemene verbod geldt voor oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. [...] Dit algemene verbod wordt verder uitgewerkt in regels betreffende de twee soorten handelspraktijken die veruit het meeste voorkomen, namelijk misleidende handelspraktijken en agressieve handelspraktijken.

(14)      Het is wenselijk dat onder misleidende handelspraktijken die praktijken worden verstaan waarbij de consument wordt bedrogen en hem wordt belet een geïnformeerde en dus efficiënte keuze te maken, inclusief misleidende reclame. Overeenkomstig de wetten en praktijken van lidstaten met betrekking tot misleidende reclame, worden misleidende praktijken in de richtlijn onderverdeeld in misleidende handelingen en misleidende omissies. Met betrekking tot omissies wordt in deze richtlijn een beperkte hoeveelheid essentiële informatie bepaald die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie. [...]

[...]

(17)      Met het oog op een grotere rechtszekerheid is het wenselijk te bepalen welke handelspraktijken in alle omstandigheden oneerlijk zijn. Bijlage I bevat daarom een uitputtende lijst van deze praktijken. Alleen deze handelspraktijken worden verondersteld oneerlijk te zijn zonder een individuele toetsing aan het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 9. [...]

(18)      [...] In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, en om de uit hoofde van dat beginsel geboden bescherming ook effectief te kunnen toepassen, wordt in deze richtlijn het door het Hof van Justitie ontwikkelde criterium van de gemiddelde – dit wil zeggen redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende – consument als maatstaf genomen, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren [...]”

4        In artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Definities”, valt te lezen:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

c)      product: een goed of dienst [...];

d)      handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten (hierna ‚de handelspraktijken’ genoemd): iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten;

e)      het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren: een handelspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar te beperken, waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten;

[...]

h)      professionele toewijding: het normale niveau van bijzondere vakkundigheid en zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een handelaar ten aanzien van consumenten mag worden verwacht, overeenkomstig eerlijke marktpraktijken en/of het algemene beginsel van goede trouw in de sector van de handelaar;

i)      uitnodiging tot aankoop: een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;

[...]

k)      besluit over een transactie: een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat.

[...]”

5        Artikel 3 van deze richtlijn, met als opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn is van toepassing op oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten, zoals omschreven in artikel 5, vóór, gedurende en na een commerciële transactie met betrekking tot een product.”

6        Artikel 4 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Interne markt”, luidt:

„De lidstaten mogen geen beperkingen opleggen aan het vrij verrichten van diensten of aan het vrije verkeer van goederen om redenen die vallen binnen het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied.”

7        Artikel 5 van richtlijn 2005/29, met als opschrift „Verbod op oneerlijke handelspraktijken”, is in de volgende bewoordingen gesteld:

„1.       Oneerlijke handelspraktijken zijn verboden.

2.      Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer zij:

a)      in strijd is met de vereisten van professionele toewijding,

en

b)      het economische gedrag van de gemiddelde consument die zij bereikt of op wie zij gericht is of, indien zij op een bepaalde groep consumenten gericht is, het economisch gedrag van het gemiddelde lid van deze groep, met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren.

[...]

4.      Meer in het bijzonder zijn handelspraktijken oneerlijk die:

a)      misleidend zijn in de zin van de artikelen 6 en 7,

of

b)      agressief zijn in de zin van de artikelen 8 en 9.

5.      Bijlage I bevat de lijst van handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd. [...]”

8        Artikel 6 van deze richtlijn, met als opschrift „Misleidende handelingen”, bepaalt in lid 1:

„Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen

[...]” 

9        Artikel 7 van deze richtlijn, met als opschrift „Misleidende omissies”, luidt:

„1.      Als misleidende omissie wordt beschouwd een handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument er toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

2.      Als misleidende omissie wordt voorts beschouwd een handelspraktijk die essentiële informatie als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de in dat lid geschetste details, verborgen houdt, op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laattijdig verstrekt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.

[...]

4.      In het geval van een uitnodiging tot aankoop wordt de volgende informatie als essentieel beschouwd, indien deze niet reeds uit de context blijkt:

a)      de voornaamste kenmerken van het product, in de mate waarin zulks gezien het medium en het product passend is;

[...]

c)      de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald;

[...]” 

10      Bijlage I bij richtlijn 2005/29, waarin een lijst is opgenomen van handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd, vermeldt in punt 29, onder de agressieve handelspraktijken, de volgende praktijk:

„Vragen om onmiddellijke dan wel uitgestelde betaling [...] van producten die de handelaar heeft geleverd, maar waar de consument niet om heeft gevraagd [...] (niet-gevraagde leveringen).” 

 Frans recht

11      Artikel L. 111‑1 van de code de la consommation (Frans consumentenwetboek), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalde:

„Vóór de sluiting van de overeenkomst moet iedere handelaar die goederen verkoopt of diensten verricht, de consument de gelegenheid bieden om kennis te nemen van de wezenlijke kenmerken van het goed of de dienst.”

12      Artikel L. 113‑3, eerste alinea, van dat wetboek, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, luidde:

„Iedere verkoper van goederen of verrichter van diensten moet, door markering, etikettering, aankleving, of door elk ander geschikt procedé, de consument informeren over de prijzen, de eventuele grenzen van de contractuele aansprakelijkheid en de bijzondere voorwaarden van de verkoop, overeenkomstig de bij ministeriële besluiten vastgestelde regels [...].”

13      Artikel L. 120‑1 van de code de la consommation, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, had de volgende bewoordingen:

„Oneerlijke handelspraktijken zijn verboden. Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer zij in strijd is met de vereisten van professionele toewijding of wanneer zij het economische gedrag van de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument ten aanzien van een goed of dienst wezenlijk verstoort of kan verstoren

[...]

II. – Van oneerlijke handelspraktijken is met name sprake bij misleidende handelspraktijken zoals bepaald in de artikelen L. 121‑1 en L. 121‑1-1 en agressieve handelspraktijken zoals bepaald in de artikelen L. 122‑11 en L. 122‑11‑1.”

14      Artikel L. 121‑1 van de code de la consommation, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, luidde als volgt:

„I. – Een handelspraktijk is misleidend wanneer zij is begaan in één van de volgende omstandigheden:

[...]

2°       wanneer zij berust op beweringen, aanwijzingen of voorstellingen die onjuist zijn of tot verwarring kunnen leiden [...]

[...]

II. – Een handelspraktijk is eveneens misleidend wanneer zij, de beperkingen van het gebruikte communicatiemiddel en de overige omstandigheden in aanmerking genomen, essentiële informatie weglaat, verbergt of op een onbegrijpelijke, dubbelzinnige of laattijdige wijze verstrekt, of het echte commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken

[...]

In iedere commerciële mededeling die een uitnodiging tot aankoop vormt en gericht is aan de consument met vermelding van de prijs en de kenmerken van het aangeboden goed of van de aangeboden dienst, wordt de volgende informatie als wezenlijk beschouwd:

1°      de belangrijkste kenmerken van het goed of de dienst;

[...]

3°       de prijs inclusief belastingen en de leveringskosten ten laste van de consument, of hun berekeningswijze indien deze niet voorafgaand kunnen worden bepaald;

[...]

III.      Het onder I vermelde is toepasselijk op praktijken met betrekking tot handelaars.”

15      Artikel L. 122‑1, eerste alinea van de code de la consommation, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalde:

„Het is verboden om de verkoop van een product of de verrichting van een dienst aan de consument te weigeren, tenzij om gegronde redenen. Voorts is het verboden om de verkoop van een product afhankelijk te stellen van de aankoop van een bepaalde hoeveelheid of van de gelijktijdige aankoop van een ander product of een andere dienst, en om de verrichting van een dienst afhankelijk te stellen van de verrichting van een andere dienst of de aankoop van een product.”

16      Artikel L. 122‑1, eerste alinea, van de code de la consommation, in de van 19 mei 2011 tot en met 30 juni 2016 geldende versie, luidde:

„Het is verboden om de verkoop van een product of de verrichting van een dienst aan de consument te weigeren, tenzij om gegronde redenen. Voorts is het verboden om de verkoop van een product afhankelijk te stellen van de aankoop van een bepaalde hoeveelheid of van de gelijktijdige aankoop van een ander product of een andere dienst, en om de verrichting van een dienst afhankelijk te stellen van de verrichting van een andere dienst of de aankoop van een product wanneer het stellen van deze afhankelijkheid een oneerlijke handelspraktijk vormt in de zin van artikel L. 120‑1.”

17      Artikel L. 122‑3, eerste alinea, van de code de la consommation, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, had de volgende bewoordingen:

„De levering van goederen of het verrichten van diensten zonder voorafgaande bestelling door de consument, is verboden wanneer daarbij om betaling wordt verzocht. Er kan geen enkele verplichting worden opgelegd aan de consument die een goed of dienst ontvangt in strijd met dit verbod.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18      Blijkens het dossier van het hoofdgeding heeft Deroo-Blanquart op 27 december 2008 in Frankrijk een laptop gekocht van het merk Sony, model VAIO VGN-NR38E, met voorgeïnstalleerde software zoals het besturingssysteem Microsoft Windows Vista, Premium Gezinseditie, en verschillende applicatiesoftware.

19      Bij het eerste opstarten van de computer heeft Deroo-Blanquart geweigerd om in te stemmen met de op het computerscherm verschenen „eindgebruikersovereenkomst” (EGO) van het besturingssysteem, en hij heeft op 30 december 2008 Sony verzocht om terugbetaling van het deel van de aankoopprijs van deze computer dat betrekking had op de kosten van de voorgeïnstalleerde software.

20      Bij brief van 8 januari 2009 heeft Sony de gevraagde terugbetaling geweigerd op grond dat de computers VAIO met de voorgeïnstalleerde software één enkel en onlosmakelijk verbonden aanbod vormen. Na gesprekken heeft Sony op 15 april 2009 aan Deroo-Blanquart voorgesteld om de verkoop te annuleren en hem de volledige aankoopprijs van 549 EUR terug te betalen, mits teruggave van het gekochte materiaal.

21      Deroo-Blanquart heeft dit voorstel verworpen en heeft op 17 februari 2011 Sony gedagvaard om te verschijnen voor de tribunal d'instance d’Asnières (rechter in eerste aanleg Asnières, Frankrijk) en daarbij de rechter verzocht Sony te veroordelen tot betaling van 450 EUR als vaste vergoeding voor de voorgeïnstalleerde software en van 2 500 EUR ter vergoeding van de door de oneerlijke handelspraktijken geleden schade.

22      Bij vonnis van 13 september 2012 heeft de tribunal d'instance d’Asnières alle vorderingen van Deroo-Blanquart afgewezen.

23      Deroo-Blanquart stelde tegen dit vonnis hoger beroep in bij de cour d'appel de Versailles (rechter in tweede aanleg Versailles, Frankrijk).

24      Bij arrest van 5 november 2013 bevestigde deze rechter het bestreden vonnis en oordeelde hij dat de betrokken verkoop noch in de vorm van een in alle omstandigheden verboden gedwongen verkoop noch in de vorm van een koppelverkoop een oneerlijke handelspraktijk en evenmin een misleidende of agressieve handelspraktijk vormde.

25      Deroo-Blanquart heeft tegen het arrest van de cour d'appel de Versailles cassatieberoep ingesteld bij de cour de cassation (hoogste rechterlijke instantie, Frankrijk).

26      Na te hebben opgemerkt dat de bepalingen van het toepasselijke nationale recht binnen de werkingssfeer van richtlijn 2005/29 vallen, heeft de cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moeten de artikelen 5 en 7 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat sprake is van een oneerlijke, misleidende handelspraktijk in geval van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software wanneer de fabrikant van de computer via de detailhandelaar informatie heeft verschaft over elk voorgeïnstalleerd softwareprogramma, maar niet de kostprijs van elk van deze onderdelen heeft vermeld?

2)      Moet artikel 5 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk in geval van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software wanneer de fabrikant de consument geen andere keuze laat dan die software te aanvaarden of de koop te herroepen?

3)      Moet artikel 5 van richtlijn 2005/29 aldus worden uitgelegd dat sprake is van een oneerlijke, misleidende handelspraktijk in geval van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software wanneer de consument niet over de mogelijkheid beschikt om bij dezelfde fabrikant een computer zonder software te kopen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Tweede en derde vraag

27      Met zijn tweede en derde vraag, die samen en eerst moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een handelspraktijk bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, een oneerlijke handelspraktijk vormt in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29.

28      In dat verband dient vooraf eraan te worden herinnerd dat gezamenlijke aanbiedingen, waarbij minstens twee verschillende producten worden gecombineerd in één enkel aanbod, commerciële handelingen vormen die duidelijk deel uitmaken van het marketingbeleid van een ondernemer en rechtstreeks verband houden met de verkoopbevordering en de afzet van zijn producten. Bijgevolg vormen zij wel degelijk handelspraktijken in de zin van artikel 2, onder d), van richtlijn 2005/29 en dus vallen zij binnen de werkingssfeer ervan (zie in deze zin arrest van 23 april 2009, VTB-VAB en Galatea, C‑261/07 en C‑299/07, EU:C:2009:244, punt 50).

29      Zoals uitdrukkelijk is gepreciseerd in overweging 17 van richtlijn 2005/29, kunnen voorts enkel de in bijlage I bij deze richtlijn exhaustief opgelijste handelspraktijken onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd, zonder een individuele toetsing aan het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 9 van deze richtlijn (arrest van 19 september 2013, CHS Tour Services, C‑435/11, EU:C:2013:574, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Het Hof heeft in dat verband geoordeeld dat gezamenlijke aanbiedingen evenwel niet tot de in bijlage I bij richtlijn 2005/29 opgesomde praktijken behoren en dat deze richtlijn zich verzet tegen een algemeen en preventief verbod op gezamenlijke aanbiedingen, zonder dat aan de criteria van de artikelen 5 tot en met 9 van de richtlijn wordt getoetst of zij oneerlijk zijn (arrest van 23 april 2009, VTB-VAB en Galatea, C- 261/07 en C‑299/07, EU:C:2009:244, punten 57 en 62).

31      Of handelspraktijken als die in het hoofdgeding eventueel oneerlijk zijn, moet dus worden onderzocht tegen de achtergrond van de inhoud en de algemene opzet van de artikelen 5 tot en met 9 van die richtlijn (zie in deze zin arrest van 23 april 2009, VTB-VAB en Galatea, C‑261/07 en C‑299/07, EU:C:2009:244, punt 58).

32      Een handelspraktijk kan in dat verband slechts als oneerlijk in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29 worden beschouwd onder de dubbele voorwaarde dat zij in de eerste plaats in strijd is met de vereisten van professionele toewijding en in de tweede plaats het economische gedrag van de gemiddelde consument met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren (zie arrest van 19 december 2013, Trento Sviluppo en Centrale Adriatica, C‑281/12, EU:C:2013:859, punt 28). In die context moet eraan worden herinnerd dat volgens overweging 18 ervan deze richtlijn het criterium van de gemiddelde – dit wil zeggen redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende – consument als maatstaf neemt, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren.

33      Derhalve rijst om te beginnen de vraag of een handelaar die, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, uitsluitend computers met voorgeïnstalleerde software te koop aanbiedt, in strijd handelt met de vereisten van professionele toewijding, die in artikel 2, onder h), van richtlijn 2005/29 wordt gedefinieerd als het normale niveau van bijzondere vakkundigheid en zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een handelaar ten aanzien van consumenten mag worden verwacht, overeenkomstig eerlijke marktpraktijken en/of het algemene beginsel van goede trouw in de sector van de handelaar.

34      Bijgevolg moet worden nagegaan of het gedrag van de handelaar eventueel inbreuk maakt op de eerlijke marktpraktijken of op het algemene beginsel van goede trouw in zijn sector, in casu de productie van informaticamateriaal voor het grote publiek, gelet op de gewettigde verwachtingen van een gemiddelde consument.

35      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing met name dat de verkoop door Sony van computers met voorgeïnstalleerde software voldoet aan de uit de analyse van de betrokken markt blijkende verwachtingen van een belangrijk deel van de consumenten die de aankoop van een aldus uitgeruste en onmiddellijk bruikbare computer verkiezen boven de afzonderlijke aankoop van een computer en software. Bovendien werd volgens diezelfde beslissing Deroo-Blanquart, als consument, vóór de aankoop van de betrokken computer door de detailhandelaar van Sony naar behoren geïnformeerd over het bestaan van voorgeïnstalleerde software op deze computer en de specifieke kenmerken van elk van de softwareprogramma’s. Tot slot heeft Sony, na de aankoop en bij het eerste gebruik van deze computer, Deroo-Blanquart de mogelijkheid geboden om in te stemmen met de „eindgebruikersovereenkomst” om deze software te kunnen gebruiken, dan wel de verkoop te herroepen.

36      In dat verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat een gezamenlijk aanbod van verschillende producten of diensten perfect kan voldoen aan de door richtlijn 2005/29 gestelde vereisten inzake eerlijkheid indien in het bijzonder correcte informatie aan de consument wordt verstrekt (zie arrest van 23 april 2009, VTB-VAB en Galatea, C‑261/07 en C‑299/07, EU:C:2009:244, punt 66).

37      Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat omstandigheden als die welke in punt 35 van het onderhavige arrest zijn uiteengezet, met name het feit dat aan de consument correcte informatie is verstrekt, het gezamenlijk aanbod voldoet aan de verwachtingen van een belangrijk deel van de consumenten, en de consument de mogelijkheid is geboden alle aspecten van dit aanbod te aanvaarden of de verkoop te herroepen, kunnen beantwoorden aan de vereisten van eerlijke marktpraktijken of van het algemene beginsel van goede trouw in de sector van de productie van informaticamateriaal voor het grote publiek, aangezien de handelaar aldus blijk geeft van zorgvuldigheid ten aanzien van de consument. De verwijzende rechter moet bijgevolg hiermee rekening houden bij zijn algehele beoordeling van alle omstandigheden van de zaak in het hoofdgeding uit het oogpunt van de eerbiediging van de vereisten van de professionele toewijding.

38      Vervolgens dient te worden onderzocht of een handelspraktijk die bestaat in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder de mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, resulteert of zou kunnen resulteren in een wezenlijke storing van het economische gedrag van een gemiddelde consument met betrekking tot het product, of – aldus artikel 2, onder e), van richtlijn 2005/29 – het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar kan beperken, waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten.

39      Dienaangaande blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de consument vóór de aankoop naar behoren werd geïnformeerd over het feit dat het betrokken model computer niet zonder voorgeïnstalleerde software in de handel verkrijgbaar was, zoals in punt 35 van het onderhavige arrest is opgemerkt.

40      Met betrekking tot de aan de consument gegeven toelichtingen dient te worden benadrukt dat het voor een consument van wezenlijk belang is dat hij, vóór sluiting van de overeenkomst, kennis neemt van alle contractvoorwaarden en de gevolgen van de sluiting van de overeenkomst. Op basis van de aldus verkregen informatie zal hij namelijk beslissen of hij wenst contractueel gebonden te zijn aan een verkoper door de voorwaarden te aanvaarden die deze verkoper tevoren heeft vastgelegd (arrest van 30 april 2014, Kásler en Káslerné Rábai, C‑26/13, EU:C:2014:282, punt 70).

41      In het kader van het onderzoek van het tweede vereiste van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29 staat het dus aan de nationale rechter om te bepalen of het vermogen van de betrokken consument om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, merkbaar is beperkt in omstandigheden als in het hoofdgeding, namelijk wanneer een consument, vóór de aankoop, naar behoren erover is geïnformeerd dat het betrokken model computer niet zonder voorgeïnstalleerde software in de handel verkrijgbaar was en het hem dus in beginsel vrij stond om een ander model computer te kiezen, van een ander merk, met vergelijkbare technische kenmerken, dat werd verkocht zonder software of met andere software.

42      Gelet op het voorgaande moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat een handelspraktijk bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder de mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, als zodanig geen oneerlijke handelspraktijk vormt in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29, tenzij een dergelijke praktijk in strijd zou zijn met de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument met betrekking tot dat product wezenlijk verstoort of kan verstoren, wat aan de nationale rechter toekomt om te beoordelen rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het hoofdgeding.

 Eerste vraag

43      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of in het kader van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software, het ontbreken van de prijsaanduiding voor elk van deze softwareprogramma’s een misleidende handelspraktijk vormt in de zin van artikel 5, lid 4, onder a), en artikel 7 van richtlijn 2005/29.

44      In dat verband dient eraan te worden herinnerd dat artikel 5, lid 4, onder a), van deze richtlijn bepaalt dat misleidende handelspraktijken de vorm kunnen aannemen van misleidende handelingen in de zin van artikel 6 van deze richtlijn of van misleidende omissies in de zin van artikel 7 ervan.

45      Zo wordt volgens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2005/29 als misleidende omissie beschouwd een handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument er dus toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Artikel 7, lid 4, onder c), van deze richtlijn bepaalt dat de informatie met betrekking tot de prijs, inclusief belastingen, als essentieel wordt beschouwd.

46      Uit de bewoordingen van deze laatste bepaling volgt dus dat als essentiële informatie wordt beschouwd de prijs van een product dat te koop wordt aangeboden, dat wil zeggen de totale prijs van het product en niet de prijs van elk van de onderdelen ervan. Hieruit vloeit voort dat deze bepaling de handelaar verplicht om aan de consument de totale prijs van het betrokken product mee te delen.

47      Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, werd in casu de totale prijs van het geheel, te weten de computer met de voorgeïnstalleerde software, aan Deroo-Blanquart medegedeeld. Desalniettemin wenst de verwijzende rechter te vernemen of in het specifieke geval van een gezamenlijk aanbod voor een computer en meerdere voorgeïnstalleerde softwareprogramma’s, de prijs van de verschillende onderdelen die een geheel vormen waarvoor een dergelijk aanbod is gedaan, eveneens essentiële informatie kan zijn.

48      Ongeacht het feit dat informatie betreffende de onderdelen van de totale prijs niet is opgenomen onder de informatie die artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 als essentieel beschouwt, dient in dat verband te worden benadrukt dat overeenkomstig overweging 14 van deze richtlijn informatie die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie, essentiële informatie uitmaakt.

49      Bovendien vloeit uit artikel 7, lid 1, van deze richtlijn voort dat of informatie essentieel is, moet worden beoordeeld vanuit de context waarbinnen een handelspraktijk zich afspeelt, en rekening houdend met al de kenmerken ervan.

50      Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, werd in casu de computer waarvoor de litigieuze verkoop werd afgesloten, in ieder geval niet zonder de voorgeïnstalleerde software te koop aangeboden. Gelet op het antwoord op de tweede en de derde vraag vormt een dergelijke handelspraktijk op zichzelf geen oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29.

51      In de context van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software, belet het ontbreken van een prijsaanduiding voor elk van de softwareprogramma’s bijgevolg de consument niet om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie, en evenmin kan het de consument ertoe brengen een besluit te nemen dat hij anders niet had genomen. De prijs van elk van deze softwareprogramma’s vormt dus geen essentiële informatie in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29.

52      Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat, in het kader van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software, het ontbreken van een prijsaanduiding voor elk van de voorgeïnstalleerde softwareprogramma’s geen misleidende handelspraktijk vormt in de zin van artikel 5, lid 4, onder a), en artikel 7 van richtlijn 2005/29.

 Kosten

53      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

1)      Een handelspraktijk bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder de mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, vormt als zodanig geen oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), tenzij een dergelijke praktijk in strijd zou zijn met de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument met betrekking tot dat product wezenlijk verstoort of kan verstoren, wat aan de nationale rechter toekomt om te beoordelen rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het hoofdgeding.

2)      In het kader van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software, vormt het ontbreken van een prijsaanduiding voor elk van de voorgeïnstalleerde softwareprogramma’s geen misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 4, onder a), en artikel 7 van richtlijn 2005/29.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.