Language of document : ECLI:EU:C:2017:109

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tiende kamer)

9 februari 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de publieke sector – Herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten – Nationale regeling – Integratie van de universiteitsschooldocenten in het korps van de universitair docenten – Voorwaarde – Behalen van de graad van doctor – Omzetting van voltijdbetrekkingen in halftijdbetrekkingen – Uitsluitende toepassing op docenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst – Discriminatieverbod”

In zaak C‑443/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 8 de Madrid (bestuursrechtbank nr. 8 Madrid, Spanje) bij beslissing van 21 juli 2016, ingekomen bij het Hof op 8 augustus 2016, in de procedure

Francisco Rodrigo Sanz

tegen

Universidad Politécnica de Madrid,

geeft

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: M. Berger, kamerpresident, A. Borg Barthet en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Francisco Rodrigo Sanz en de Universidad Politécnica de Madrid (polytechnische universiteit Madrid, Spanje; hierna: „UPM”) over het besluit van de UPM om de arbeidstijd van Rodrigo Sanz te verminderen, meer bepaald om zijn voltijdbetrekking om te zetten in een halftijdbetrekking.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Volgens artikel 1 van richtlijn 1999/70 is deze richtlijn gericht „op de uitvoering van de […] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, UNICE, CEEP) gesloten raamovereenkomst”.

4        In artikel 2, eerste alinea, van deze richtlijn is bepaald:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om […] hieraan te voldoen [en] moeten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. […]”

5        Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst is het doel van deze overeenkomst de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen en daarenboven een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

6        Clausule 2 van de raamovereenkomst („Werkingssfeer”) bepaalt in lid 1:

„Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.”

7        Clausule 3 van de raamovereenkomst („Definities”) luidt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.      ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

2.      ‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, overeenkomstig de wetgeving, de nationale collectieve overeenkomsten of gebruiken.”

8        Clausule 4 van de raamovereenkomst („Non-discriminatiebeginsel”) bepaalt in lid 1:

„Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.”

 Spaans recht

9        De tweede aanvullende bepaling van Ley Orgánica 4/2007, de 12 de abril, por la que se modifica la Ley Orgánica 6/2001, de 21 de diciembre, de universidades (organieke wet 4/2007 van 12 april 2007 tot wijziging van organieke wet 6/2001 van 21 december 2001 op de universiteiten) (BOE nr. 89 van 13 april 2007, blz. 16241) draagt het opschrift „Universiteitsschooldocenten en hun integratie in het korps van universitair docenten” en bepaalt:

„1.      Docenten aan universiteitsscholen die op de datum van inwerkingtreding van deze wet in het bezit zijn van de graad van doctor of deze graad later behalen en het bijzonder getuigschrift ontvangen […] worden rechtstreeks en in hun eigen functie opgenomen in het korps van universitair docenten […].

2.      De universiteiten werken regelingen uit om de universiteitsschooldocenten in staat te stellen hun onderwijstaken te combineren met het behalen van de graad van doctor.

3.      De positie en de rechten van degenen die niet de kwalificatie behalen die nodig is om als universitair docent te worden aangesteld, blijven ongewijzigd; zij blijven ten volle gerechtigd om les te geven en, in voorkomend geval, onderzoek te verrichten.

[…]”

10      Krachtens Ley 4/2012 de modificación de la Ley de presupuestos generales de la Comunidad de Madrid para el año 2012 y de medidas urgentes de racionalización del gasto público e impulso y agilización de la actividad económica (wet 4/2012 houdende wijziging van de wet op de algemene begroting van de autonome gemeenschap Madrid voor het jaar 2012 en spoedmaatregelen tot het terugdringen van de overheidsuitgaven en het bevorderen en vergemakkelijken van de economische bedrijvigheid), van 4 juli 2012 (BOE nr. 247 van 13 oktober 2012, blz. 73244), werd met name voorzien in de mogelijkheid om de arbeidstijd van docenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst en aan wie het bijzonder getuigschrift als bedoeld in lid 1 van de tweede aanvullende bepaling van organieke wet 4/2007 niet is afgegeven, te verminderen, en met name om hun voltijdbetrekking om te zetten in een deeltijdbetrekking.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11      Rodrigo Sanz is sinds 1983 verbonden aan de UPM, meer bepaald aan de Escuela Técnica Superior de Arquitectura de Madrid (hogeschool voor architectuur Madrid).

12      Op 7 november 1989 werd hij onder het statuut van ambtenaar in tijdelijke dienst voltijds aangesteld als universiteitsschooldocent (profesor titular de escuela universitaria). De omschrijving van zijn taken, zijn arbeidstijd en zijn werkrooster zijn sindsdien ongewijzigd gebleven.

13      Met het oog op de herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten in Spanje voorzag organieke wet 4/2007 in de integratie van de universiteitsschooldocenten in het korps van universitair docenten, mits zij in het bezit waren van de graad van doctor.

14      Voorts besloot de raad van bestuur van de UPM in het kader van de maatregelen die moesten worden getroffen wegens de bij wet 4/2012 opgelegde bezuinigingen, de arbeidstijd te verminderen van de als ambtenaar in tijdelijke dienst aangestelde onderwijsgevenden die niet gerechtigd waren de functie uit te oefenen van assistent-docent, contractueel docent of universitair docent met een vaste aanstelling, voor welke functies de graad van doctor vereist is.

15      Aangezien Rodrigo Sanz niet was gepromoveerd, is hem op 19 november 2012 meegedeeld dat zijn voltijdbetrekking werd omgezet in een halftijdbetrekking, met overeenkomstige verlaging van zijn salaris.

16      Rodrigo Sanz heeft beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld op grond dat het niet beantwoordt aan behoeften op het gebied van onderwijs of aan specifieke behoeften van de faculteit waaraan hij lesgeeft, maar enkel is ingegeven door het streven de uitgaven van de universiteit terug te dringen. Nu het besluit uitsluitend van toepassing is op ambtenaren in tijdelijke dienst, leidt het ertoe dat die minder gunstig worden behandeld dan hun vast aangestelde collega’s.

17      De UPM betoogt dat de betrokken maatregel een kwaliteitswaarborg vormt die het mogelijk maakt het rendement van het universitair onderwijzend personeel te meten op het gebied van onderwijs, onderzoek en beheer. In het licht van de interne organisatiebevoegdheid van de overheidsinstanties vormt die maatregel een gepaste reactie op het dalend aantal inschrijvingen van de laatste jaren.

18      De verwijzende rechter, de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 8 de Madrid (bestuursrechtbank nr. 8 Madrid, Spanje), wijst erop dat de raamovereenkomst met name verbiedt om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan werknemers in vaste dienst die zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

19      De verwijzende rechter benadrukt dat de Spaanse regeling tot integratie van de universiteitsschooldocenten in het korps van de universitair docenten uitdrukkelijk bepaalt dat degenen die tijdens de integratieprocedure niet de kwalificatie behalen die nodig is om als universitair docent te worden aangesteld, hun positie en rechten niettemin behouden. Het bestuur van de universiteit past die bepaling in werkelijkheid echter alleen toe op leden van het onderwijzend personeel die werkzaam zijn als ambtenaar in vaste dienst, en niet op ambtenaren in tijdelijke dienst, op basis van het fundamentele verschil tussen ambtenaren met een vaste aanstelling en die met een tijdelijke aanstelling, dat eerstgenoemden geslaagd zijn voor een vergelijkend onderzoek dat leidt tot het scheppen van een post, terwijl de laatstgenoemden slechts worden aangesteld wanneer een vacature noodzakelijk en dringend moet worden vervuld.

20      Volgens de verwijzende rechter zijn de kenmerken van de beklede functies, de aard van het werk, de opgedragen taken en de vereiste opleiding dezelfde voor elk van beide groepen docenten. Voorts staat vast dat de enige reden voor de vermindering van de arbeidstijd is gelegen in het streven de uitgaven terug te dringen, terwijl de behoeften van de betrokken faculteit op het gebied van onderwijs niet zijn gewijzigd. De recentelijk geplaatste oproepen tot het indienen van sollicitaties tonen overigens aan dat de behoefte aan een fulltimer voor die functie nog altijd bestaat.

21      De verwijzende rechter vraagt zich bijgevolg af of de toepassing van een dergelijke nationale regeling zich verdraagt met de raamovereenkomst wanneer zij ertoe leidt dat de arbeidstijd van onderwijsgevenden die behoren tot het tijdelijke personeel wordt gehalveerd wanneer zij niet in het bezit zijn van de graad van doctor, terwijl onderwijsgevenden die werkzaam zijn als ambtenaar in vaste dienst en die graad evenmin hebben behaald, hun rechten volledig behouden, zonder enig nadeel te lijden.

22      Daarop heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 8 de Madrid de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet clausule 4 van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een regeling als die welke hier is beschreven, volgens welke de arbeidstijd van een medewerker kan worden verminderd op de enkele grond dat hij werkzaam is als ambtenaar in tijdelijke dienst?

Zo ja,

–        kan de economische situatie, die ertoe leidt dat minder begrotingsmiddelen ter beschikking worden gesteld en dus noopt tot het terugdringen van de uitgaven, worden opgevat als een objectieve reden die dat verschil in behandeling rechtvaardigt?

–        kan de interne organisatiebevoegdheid van het bestuur worden opgevat als een objectieve reden die dat verschil in behandeling rechtvaardigt?

2)      Moet clausule 4 van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat de interne organisatiebevoegdheid van het bestuur steeds en hoe dan ook wordt begrensd door het discriminatieverbod of het verbod om medewerkers ongelijk te behandelen, ongeacht of het gaat om vast aangestelde ambtenaren, op oproepbasis aangestelde ambtenaren of tijdelijk aangestelde ambtenaren?

3)      Zijn de uitlegging en de toepassing van lid 3 van de tweede aanvullende bepaling van organieke wet 4/2007 […] in strijd met clausule 4 van de raamovereenkomst voor zover op grond daarvan universiteitsschooldocenten met een vaste aanstelling in het kader van hun integratie in het korps van universitair docenten met een vaste aanstelling al hun rechten behouden, met inbegrip van het volle recht om les te geven, ook al zijn zij niet gepromoveerd, terwijl dat niet het geval is bij tijdelijk aangestelde universiteitsschooldocenten?

4)      Is de voorwaarde dat de betrokkene de graad van doctor heeft verworven, voor zover die wordt aangevoerd als de objectieve rechtvaardiging om de arbeidstijd te halveren van tijdelijk aangestelde universiteitsschooldocenten die deze graad niet bezitten, terwijl die maatregel niet van toepassing is op vast aangestelde universiteitsschooldocenten die evenmin in het bezit zijn van die graad, discriminerend en bijgevolg in strijd met clausule 4 van de raamovereenkomst?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

23      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het bepaalde in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de bevoegde overheidsinstanties van de betrokken lidstaat in het kader van maatregelen tot herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten de arbeidstijd van universiteitsschooldocenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst mogen halveren omdat zij niet in het bezit zijn van de graad van doctor, terwijl universiteitsschooldocenten met de status van ambtenaar in vaste dienst die evenmin in het bezit zijn van de doctorsgraad, niet door die maatregel worden getroffen.

24      Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, het Hof in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, kan beslissen om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking.

25      Deze bepaling dient te worden toegepast in de onderhavige zaak. Het antwoord op de prejudiciële vragen kan immers duidelijk worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof, in het bijzonder uit de arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C‑307/05, EU:C:2007:509); 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819); 8 september 2011, Rosado Santana (C‑177/10, EU:C:2011:557); 18 oktober 2012, Valenza e.a. (C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646); 12 december 2013, Carratù (C‑361/12, EU:C:2013:830), en 14 september 2016, de Diego Porras (C‑596/14, EU:C:2016:683), alsook uit de beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso (C‑631/15, EU:C:2016:725).

26      Uit die rechtspraak blijkt om te beginnen dat richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst van toepassing zijn op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 28; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 42, en 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 40, alsook beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 27).

27      De in de raamovereenkomst opgenomen voorschriften kunnen dus worden toegepast op arbeidsovereenkomsten en ‑verhoudingen voor bepaalde tijd die zijn aangegaan met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector (arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 28).

28      Gedurende meer dan 30 jaar heeft Rodrigo Sanz als ambtenaar in tijdelijke dienst binnen de UPM verschillende onderwijstaken verricht op basis van meerdere benoemingen voor bepaalde tijd. Bijgevolg valt hij binnen de werkingssfeer van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst.

29      Voorts dient in herinnering te worden gebracht dat volgens clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst een van de doelen van deze overeenkomst erin bestaat de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Daarnaast geeft de raamovereenkomst volgens de derde alinea van de preambule ervan „blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen”. In overweging 14 van richtlijn 1999/70 heet het in dit verband dat het doel van de raamovereenkomst met name is de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel wordt gegarandeerd (arresten van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 47, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 25, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 31).

30      De raamovereenkomst, en met name clausule 4 ervan, beoogt ervoor te zorgen dat dit beginsel wordt toegepast op werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd, om te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 37; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 48, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 26, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 32).

31      Gelet op de doelstellingen van de raamovereenkomst moet clausule 4 ervan dus worden opgevat als de uitdrukking van een beginsel van sociaal recht van de Unie dat niet restrictief mag worden uitgelegd (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 38; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 49, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 27, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 33).

32      Zo heeft het Hof geoordeeld dat juist het dienstverband, namelijk de arbeidsverhouding tussen een werknemer en zijn werkgever, het beslissende criterium vormt om te bepalen of een maatregel valt onder de „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst (zie in die zin arresten van 12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 35, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 28, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 34).

33      In dat verband moet worden vastgesteld dat blijkens de gegevens in het aan het Hof overgelegde dossier de halvering van de arbeidstijd en de daarmee gepaard gaande salarisverlaging geheel voldoen aan het beslissende criterium dat is genoemd in het vorige punt van de onderhavige beschikking en dus vallen onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst.

34      Ten slotte volgt uit de vaste rechtspraak van het Hof dat de arbeidsvoorwaarden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst, waaraan werknemers in tijdelijke dienst zijn onderworpen, niet ongunstiger mogen zijn dan de voorwaarden die gelden voor werknemers in vaste dienst die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, tenzij een verschillende behandeling van die twee groepen werknemers wordt gerechtvaardigd door objectieve redenen (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punten 42 en 47; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 53; 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punten 56, 57 en 64, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 34, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 40).

35      In casu staat vast dat universiteitsschooldocenten verschillend worden behandeld naargelang zij werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst dan wel als ambtenaar in vaste dienst, aangezien alleen de arbeidstijd van de eersten wordt gehalveerd – en bijgevolg ook hun bezoldiging – op de enkele grond dat zij niet in het bezit zijn van de graad van doctor.

36      Nu die ongelijkheid is vastgesteld, moet ten eerste worden nagegaan of de universiteitsschooldocenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst en die welke werkzaam zijn als ambtenaar in vaste dienst zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

37      In clausule 3, punt 2, van de raamovereenkomst wordt de „vergelijkbare werknemer in vaste dienst” omschreven als „een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden” (beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 42).

38      Om te beoordelen of werknemers hetzelfde of soortgelijk werk verrichten in de zin van de raamovereenkomst, dient overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst te worden onderzocht of die werknemers kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden (arresten van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 42, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 40, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 43).

39      Al bij al staat het aan de verwijzende rechter om te bepalen of universiteitsschooldocenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst en universiteitsschooldocenten met de status van ambtenaar in vaste dienst zich in een vergelijkbare situatie bevinden (zie naar analogie arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 67; 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 43, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 42, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 44), maar uit de informatie die is vervat in de verwijzingsbeslissing blijkt duidelijk dat de kenmerken van de beklede functies, de aard van het werk, de opgedragen taken en de vereiste opleiding dezelfde zijn voor elk van beide groepen docenten.

40      Het enige aspect waarin de situatie van een universiteitsschooldocent die werkzaam is als ambtenaar in tijdelijke dienst zich mogelijkerwijs onderscheidt van die van een universiteitsschooldocent met de status van ambtenaar in vaste dienst, is dus de tijdelijkheid van de arbeidsverhouding met de werkgever.

41      Aangezien die twee groepen van docenten zich in een vergelijkbare situatie bevinden, moet ten tweede worden onderzocht of een objectieve reden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst bestaat die het in punt 35 van deze beschikking vastgestelde verschil in behandeling rechtvaardigt.

42      In dat verband kan een „objectieve reden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst, die een verschil in behandeling tussen werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd kan rechtvaardigen, niet zijn gelegen in het feit op zich dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 57; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 54; 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 72, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 46, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 48).

43      Het feit als zodanig dat het personeel van de overheidsinstantie in tijdelijke dienst is, kan dus geen objectieve reden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst vormen (arresten van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 56; 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 74, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 47, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 49).

44      Een verschil in behandeling ter zake van de arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst kan immers niet worden gerechtvaardigd door een criterium dat algemeen en abstract gebaseerd is op de duur zelf van het dienstverband. Zou worden aanvaard dat de tijdelijkheid van een arbeidsverhouding op zichzelf een dergelijk verschil kan rechtvaardigen, dan zouden de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen. De toepassing van een dergelijk criterium zou de kwaliteit van de arbeid voor bepaalde tijd niet verbeteren en evenmin de door richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst nagestreefde gelijkheid van behandeling bevorderen, maar integendeel neerkomen op de bestendiging van een voor werknemers in tijdelijke dienst ongunstige situatie (arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 57, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 50).

45      Dat begrip verlangt dan ook dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een rechtmatige doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punten 53 en 58; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 55; 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 73, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 45, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 51).

46      In het onderhavige geval blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat volgens de UPM het verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd door objectieve redenen – namelijk het feit dat de universiteitsscholen te kampen hadden met budgettaire beperkingen en een dalend aantal inschrijvingen – zodat zij op basis van haar interne organisatiebevoegdheid gerechtigd was de arbeidstijd van de aldaar als ambtenaar in tijdelijke dienst werkzame docenten te halveren.

47      Gelet op hun beoordelingsmarge bij de organisatie van hun eigen overheidsdiensten kunnen de lidstaten in beginsel, zonder in strijd te handelen met richtlijn 1999/70 of de raamovereenkomst, met name anciënniteitsvoorwaarden vaststellen voor de toegang tot bepaalde betrekkingen, de toegang tot een interne bevordering voorbehouden aan ambtenaren in vaste dienst en vereisen dat die ambtenaren beschikken over een aantoonbare beroepservaring behorend bij de graad direct onder die waarop de selectieprocedure betrekking heeft (zie in die zin arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 76, en 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 57, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 53).

48      Ondanks die beoordelingsmarge moeten de lidstaten ervoor zorgen dat dergelijke beperkingen, die tot een verschillende behandeling leiden, transparant worden toegepast en controleerbaar zijn op basis van objectieve criteria, ter voorkoming dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden uitgesloten enkel op grond van de duur van de arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen die hun anciënniteit en hun beroepservaring aantonen (zie in die zin arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 77, en 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 59, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 54).

49      Wanneer bij een selectieprocedure een dergelijk verschil in behandeling voortvloeit uit de noodzaak om rekening te houden met objectieve vereisten die verband houden met de betrekking waarin die procedure moet voorzien en die losstaan van de omstandigheid dat de ambtenaar in tijdelijke dienst een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met zijn werkgever heeft, dan kan dit verschil gerechtvaardigd zijn in de zin van clausule 4, leden 1 en/of 4, van de raamovereenkomst (arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 79, en 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 61, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 55).

50      Daarentegen is de toepassing van een algemene en abstracte regel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de arbeidstijd van de universiteitsschooldocenten wordt gehalveerd op de enkele grond dat zij werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst en niet in het bezit zijn van de graad van doctor, zonder dat wordt gekeken naar andere objectieve en transparante criteria die met name verband houden met de aard of het voorwerp van de betrekking in kwestie, niet in overeenstemming met de vereisten van de in de vorige punten van de onderhavige beschikking aangehaalde rechtspraak.

51      De toepassing van een dergelijke regel is namelijk gebaseerd op de algemene premisse dat de bepaalde duur van de arbeidsverhouding van de universiteitsschooldocenten op zichzelf rechtvaardigt dat die groep docenten anders wordt behandeld dan de docenten met de status van ambtenaar in vaste dienst, hoewel beide groepen soortgelijke functies uitoefenen. Een dergelijke premisse strookt niet met de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst.

52      Aan die vaststelling wordt niet afgedaan door het argument dat een verschillende behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst wordt gerechtvaardigd door maatregelen op het gebied van beheer van het universitair onderwijzend personeel en door budgettaire beperkingen die door de betrokken lidstaat worden opgelegd, aangezien het Hof reeds heeft geoordeeld dat overwegingen van budgettaire aard, waaronder overwegingen in verband met het vereiste van een stringent personeelsbeleid, geen discriminatie kunnen rechtvaardigen (zie in die zin arresten van 23 oktober 2003, Schönheit en Becker, C‑4/02 en C‑5/02, EU:C:2003:583, punt 85, en 22 april 2010, Zentralbetriebsrat der Landeskrankenhäuser Tirols, C‑486/08, EU:C:2010:215, punt 46).

53      Budgettaire overwegingen kunnen weliswaar aan de basis liggen van de keuzen van een lidstaat inzake sociaal beleid en de aard of de omvang beïnvloeden van de maatregelen die de lidstaat wenst vast te stellen, maar zijn op zichzelf immers geen doelstelling van dat beleid en kunnen derhalve geen rechtvaardiging vormen voor het toepassen van een nationale regeling die leidt tot een verschil in behandeling ten nadele van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zie naar analogie arresten van 24 oktober 2013, Thiele Meneses, C‑220/12, EU:C:2013:683, punt 43; 26 november 2014, Mascolo e.a., C‑22/13, C‑61/13–C‑63/13 en C‑418/13, EU:C:2014:2401, punt 110, en beschikking van 21 september 2016, Popescu, C‑614/15, EU:C:2016:726, punt 63).

54      In dit verband moet worden opgemerkt dat de argumenten van de UPM in verband met het beheer van het universiteitspersoneel en de budgettaire beperkingen evenmin gebaseerd zijn op objectieve en transparante criteria. Zoals de verwijzende rechter zelf heeft opgemerkt, worden die argumenten bovendien tegengesproken door de feiten, namelijk dat er geen verandering is gekomen in de behoeften van de betrokken diensten en dat recentelijk advertenties zijn geplaatst ter vervulling van fulltimevacatures.

55      Daarbij komt ten slotte nog dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen tegenover de staat (zie in die zin arresten van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punten 78‑83, en 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 56, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 59).

56      Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat het bepaalde in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de bevoegde overheidsinstanties van de betrokken lidstaat in het kader van maatregelen tot herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten de arbeidstijd van universiteitsschooldocenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst mogen halveren omdat zij niet in het bezit zijn van de graad van doctor, terwijl universiteitsschooldocenten met de status van ambtenaar in vaste dienst die evenmin in het bezit zijn van de doctorsgraad, niet door die maatregel worden getroffen.

 Kosten

57      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

Het bepaalde in clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de bevoegde overheidsinstanties van de betrokken lidstaat in het kader van maatregelen tot herstructurering van de organisatievorm van de universiteiten de arbeidstijd van universiteitsschooldocenten die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst mogen halveren omdat zij niet in het bezit zijn van de graad van doctor, terwijl universiteitsschooldocenten met de status van ambtenaar in vaste dienst die evenmin in het bezit zijn van de doctorsgraad, niet door die maatregel worden getroffen.

ondertekeningen


** Procestaal: Spaans.