Language of document : ECLI:EU:C:2017:993

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

20 december 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Lugano II-Verdrag – Aanhangigheid – Begrip ‚gerecht’ – Bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht, belast met de aan elke procedure ten gronde voorafgaande bemiddelingsprocedure”

In zaak C‑467/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Amtsgericht Stuttgart (rechter in eerste aanleg Stuttgart, Duitsland) bij beslissing van 8 augustus 2016, ingekomen bij het Hof op 22 augustus 2016, in de procedure

Brigitte Schlömp

tegen

Landratsamt Schwäbisch Hall,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Rosas, C. Toader (rapporteur), A. Prechal en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 juli 2017,

gelet op de opmerkingen van:

–        Brigitte Schlömp, vertegenwoordigd door D. Adam, Rechtsanwalt,

–        het Landratsamt Schwäbisch Hall, vertegenwoordigd door D. Vollmer, Rechtsanwalt,

–        de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door M. Schöll en R. Rodriguez als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en M. Heller als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 oktober 2017,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 27 en 30 van het op 30 oktober 2007 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008 (PB 2009, L 147, blz. 1; hierna: „Lugano II-Verdrag”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Brigitte Schlömp en het Landratsamt Schwäbisch Hall (administratieve dienst van het district Schwäbisch Hall, Duitsland; hierna: „Landratsamt”) over een door Schlömp ingediend verzoek tot vaststelling dat zij geen onderhoudsverplichting heeft (hierna: „negatief declaratoire vordering”).

 Toepasselijke bepalingen

 Lugano II-Verdrag

3        Titel II, „Bevoegdheid”, van het Lugano II-Verdrag omvat in afdeling 2, „Bijzondere bevoegdheid”, ervan, artikel 5, lid 2, waarin wordt bepaald:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een door dit verdrag gebonden staat, kan in een andere door dit verdrag gebonden staat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[…]

2.      ten aanzien van onderhoudsverplichtingen:

a)      voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, […]”

4        Afdeling 9, „Aanhangigheid en samenhang”, van titel II van dit verdrag bestaat uit de artikelen 27 tot en met 30 van dit verdrag. Artikel 27 van dit verdrag luidt als volgt:

„1.      Wanneer voor gerechten van verschillende door dit verdrag gebonden staten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2.       Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.”

5        In artikel 30 van dit verdrag wordt bepaald:

„Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht:

1.      op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of

2.      indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.”

6        Titel V, „Algemene bepalingen”, van het Lugano II-Verdrag omvat onder meer artikel 62 van dit verdrag, waarin wordt bepaald:

„Voor de toepassing van dit verdrag omvat het begrip ‚gerecht’ alle autoriteiten aangewezen door een door dit verdrag gebonden staat die bevoegd zijn om uitspraak te doen over zaken die onder het toepassingsgebied van dit verdrag vallen.”

7        In artikel 64 van het Lugano II-Verdrag, dat staat onder titel VII, „Verhouding tot verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad en tot andere instrumenten”, van dat verdrag wordt bepaald:

„1.      Dit verdrag laat onverlet de toepassing door de lidstaten van de Europese Gemeenschap van de volgende instrumenten: verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad [van 22 december 2000] betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [(PB 2001, L 12, blz. 1)] alsook de wijzigingen daarvan; het op 27 september 1968 te Brussel ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en het op 3 juni 1971 te Luxemburg ondertekende Protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van dat verdrag, zoals gewijzigd bij de verdragen betreffende de toetreding tot genoemd verdrag en tot genoemd protocol door de tot de Europese Gemeenschappen toetredende staten; de op 19 oktober 2005 te Brussel ondertekende Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

2.      Dit verdrag is echter in elk geval van toepassing:

a)      ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid, wanneer de verweerder woonplaats heeft op het grondgebied van een staat waar wel dit verdrag doch geen van de in lid 1 genoemde instrumenten van toepassing is, of wanneer artikel 22 of 23 van dit verdrag de gerechten van een dergelijke staat bevoegdheid verleent;

b)      ten aanzien van aanhangigheid of samenhang zoals bedoeld in de artikelen 27 en 28, wanneer procedures zijn aangespannen in een staat waar wel dit verdrag doch geen van de in lid 1 genoemde instrumenten van toepassing is en in een staat waar zowel dit verdrag als een in lid 1 genoemd instrument van toepassing is;

[…]”

 Unieregeling

 Verordening nr. 44/2001

8        Afdeling 9, „Aanhangigheid en samenhang”, van titel II van verordening nr. 44/2001 bestaat uit de artikelen 27 tot en met 30 van deze verordening. Artikel 27 van deze verordening luidt als volgt:

„1.      Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2.      Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.”

9        In artikel 30 van deze verordening staat:

„Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht

1.      op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of

2.      indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.”

 Verordening nr. 1215/2012

10      Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1), waarbij verordening nr. 44/2001 is ingetrokken, is met uitzonderingen van enkele bepalingen van toepassing sinds 10 januari 2015.

11      Artikel 29, leden 1 en 2, en artikel 32 van deze verordening nemen in wezen de bepalingen van de artikelen 27 en 30 van verordening nr. 44/2001 over.

 Verordening nr. 4/2009

12      Artikel 3 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1) bepaalt:

„In de lidstaten zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

a)      het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b)      het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, of

[…]”

13      Artikel 68, lid 1, van deze verordening luidt als volgt:

„Onder voorbehoud van artikel 75, lid 2, wijzigt deze verordening verordening (EG) nr. 44/2001, door de bepalingen inzake onderhoudsverplichtingen van die verordening te vervangen.”

 Zwitsers recht

 Zivilprozessordnung

14      In artikel 62, „Begin van de aanhangigheid”, dat deel uitmaakt van titel 4, „Aanhangigheid en afstand van geding”, van deel 1 van de Zivilprozessordnung (wetboek van burgerlijke rechtsvordering; hierna: „ZPO”) wordt bepaald:

„1.      Een zaak wordt aanhangig door indiening van een bemiddelingsverzoek, een vordering, een verzoek of een gezamenlijk verzoek om echtscheiding.

[…]”

15      De bemiddelingsprocedure wordt geregeld in de artikelen 197 tot en met 212, die deel uitmaken van titel 1 van deel 2, ZPO. In artikel 197, „Beginsel”, ZPO wordt bepaald:

„De procedure ten gronde wordt voorafgegaan door een bemiddelingspoging voor een bemiddelingsinstantie.”

16      In artikel 198 ZPO worden de gevallen genoemd waarin, bij wijze van uitzondering, geen bemiddelingsprocedure plaatsvindt.

17      Hoofdstuk 2, „Bemiddelingsprocedure”, van titel 1 van deel 2 ZPO bestaat uit de artikelen 202 tot en met 207. In artikel 202, „Inleiding”, ZPO wordt bepaald:

„1.      De procedure wordt ingeleid bij wege van het verzoek tot bemiddeling. […]

2.      Het verzoek tot bemiddeling bevat de aanduiding van de tegenpartij, de vorderingen en de beschrijving van het voorwerp van het geding.

3.      De bemiddelingsinstantie betekent het verzoek onverwijld aan de tegenpartij en nodigt de partijen tegelijkertijd uit voor de bemiddeling.

[…]”

18      Hoofdstuk 3, „Schikking en machtiging om een rechtsgeding te voeren”, van titel 1 van deel 2 ZPO bestaat uit de artikelen 208 en 209. Artikel 208, „Schikking”, ZPO bepaalt:

„1.      Wanneer de bemiddelingspoging slaagt, neemt de bemiddelingsinstantie de schikking, de instemming of de onvoorwaardelijke afstand van geding op in het proces-verbaal, dat zij aan de partijen ter ondertekening voorlegt. Elke partij ontvangt een kopie van het proces-verbaal.

2.      De schikking, de instemming of de afstand van geding hebben dezelfde gevolgen als een beslissing met kracht van gewijsde.”

19      In artikel 209, „Machtiging om een rechtsgeding te voeren”, ZPO wordt bepaald:

„1. Indien de bemiddelingspoging niet slaagt, vermeldt de bemiddelingsinstantie dit in het proces-verbaal en verleent zij machtiging om een rechtsgeding te voeren:

[…]

b.      aan de verzoeker […]

[…]

3.      De verzoeker is gerechtigd om binnen drie maanden na de machtiging om een rechtsgeding te voeren een vordering in te stellen bij het gerecht.

[…]”

20      Hoofdstuk 4, „Voorstel voor een vonnis en beslissing”, van titel 1 van deel 2 ZPO bestaat uit de artikelen 210 tot en met 212. In artikel 210, „Voorstel voor een vonnis”, ZPO wordt bepaald:

„1.      De bemiddelingsinstantie kan de partijen een voorstel voor een vonnis voorleggen:

[…]

c.      in de andere vermogensrechtelijke geschillen waarvan de geldelijke waarde 5 000 [Zwitserse] franken [(CHF) (ongeveer 4 350 EUR)] niet overschrijdt.

[…]”

21      Artikel 211, „Gevolgen”, ZPO bepaalt:

„1.      Het voorstel voor een vonnis wordt geacht te zijn aanvaard en heeft de werking van een beslissing met kracht van gewijsde indien geen van de partijen zich ertegen heeft verzet binnen een termijn van 20 dagen vanaf de dag waarop het voorstel schriftelijk aan de partijen is meegedeeld. Het verzet hoeft niet met redenen te worden omkleed.

„2.      Na de ontvangst van het verzet, verleent de bemiddelingsinstantie machtiging om een rechtsgeding te voeren:

[…]”

22      Volgens artikel 212, „Beslissing”, ZPO „kan de bemiddelingsinstantie op verzoek van de verzoeker ten gronde uitspraak doen over vermogensrechtelijke geschillen waarvan de geldelijke waarde 2 000 [CHF (ongeveer 1 740 EUR)] niet overschrijdt” en „wordt de procedure mondeling gevoerd”.

 Bundesgesetz über das Internationale Privatrecht

23      Artikel 9, „Aanhangigheid”, dat deel uitmaakt van afdeling 2, „Bevoegdheid”, van hetBundesgesetz über das Internationale Privatrecht (federale wet betreffende het internationale privaatrecht; hierna „IPRG”), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, bepaalt:

„1.      Wanneer een vordering met hetzelfde voorwerp tussen dezelfde partijen aanhangig is in het buitenland, schorst het Zwitserse gerecht de behandeling van de zaak indien te verwachten valt dat het buitenlandse gerecht binnen een redelijke termijn een beslissing zal geven die in Zwitserland kan worden erkend.

2.      Om te bepalen wanneer een zaak in Zwitserland aanhangig is, is de datum van de eerste handeling die nodig is voor het inleiden van de procedure, doorslaggevend. De oproeping in bemiddeling volstaat.

3.      Het Zwitserse gerecht verklaart zich onbevoegd zodra hem een buitenlandse beslissing wordt voorgelegd die in Zwitserland kan worden erkend.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

24      Schlömp, die in Zwitserland woont, is de bloedeigen dochter van mevrouw H. S., die wegens haar hulpbehoevendheid in Duitsland in een tehuis voor behoeftigen is geplaatst en van het Landratsamt aanvullende socialebijstandsuitkeringen ontvangt.

25      Naar Duits recht worden de door de overheid toegekende uitkeringen overgemaakt aan het uitkeringsorgaan, dat die uitkeringen op de voldoende draagkrachtige bloedeigen kinderen van de ontvanger mag verhalen bij wege van een regresvordering.

26      Op 16 oktober 2015 heeft het Landratsamt een verzoek tot bemiddeling ingediend bij het Friedensrichteramt des Kreises Reiat, Kanton Schaffhausen (vrederechter Reiat, kanton Schaffhausen, Zwitserland) in diens hoedanigheid van bemiddelingsinstantie, en van Schlömp betaling van een bedrag van ten minste 5 000 EUR gevorderd onder voorbehoud van eventuele wijziging van dat bedrag na ontvangst van de aan Schlömp gevraagde gegevens.

27      Omdat de poging tot bemiddeling is mislukt, heeft het Friedensrichteramt des Kreises Reiat op 25 januari 2016 „machtiging om een rechtsgeding te voeren” verleend, welke machtiging op 26 januari 2016 aan het Landratsamt is betekend.

28      Op 11 mei 2016 heeft het Landratsamt bij het Kantonsgericht Schaffhausen (rechter in eerste aanleg Schaffhausen, Zwitserland) tegen Schlömp een beroep ingesteld strekkende tot de betaling van het in punt 26 van het onderhavige arrest genoemde minimumbedrag als onderhoudstoelage, onder voorbehoud van verhoging van dit bedrag op basis van eventuele bijkomende inlichtingen over de financiële draagkracht van laatstgenoemde.

29      Na de indiening van het verzoek tot bemiddeling, maar vóórdat het Kantonsgericht Schaffhausen is aangezocht, heeft Schlömp op grond van artikel 3, onder a) of b), van verordening nr. 4/2009 bij het Amtsgericht (Familiengericht) Schwäbisch Hall (familierechter Schwäbisch Hall) een negatief declaratoire vordering ingesteld bij memorie van 19 februari 2016, die deze rechter op 22 februari 2016 heeft ontvangen.

30      Bij beslissing van 7 maart 2016 heeft deze rechter zich territoriaal onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de zaak en deze zaak verwezen naar de verwijzende rechterlijke instantie, het Amtsgericht Stuttgart (rechter in eerste aanleg Stuttgart, Duitsland), waarbij die zaak op 21 maart 2016 aanhangig is gemaakt.

31      Nadat de negatief declaratoire vordering op 26 april 2016 aan het Landratsamt ter kennis was gebracht, heeft dit op 17 mei 2016 een exceptie van aanhangigheid opgeworpen op grond dat een procedure aanhangig was in Zwitserland, wat ertoe diende te leiden dat de verwijzende rechterlijke instantie haar uitspraak aanhield overeenkomstig artikel 27, lid 1, van het Lugano II-Verdrag. Schlömp vorderde verwerping van deze exceptie op grond dat de bemiddelingsinstantie geen „gerecht” was, zodat de bepalingen van artikel 27, lid 1, van het Lugano II-Verdrag niet van toepassing waren.

32      Op basis van de rechtspraak van het Hof, met name de arresten van 8 december 1987, Gubisch Maschinenfabrik (144/86, EU:C:1987:528), en 6 december 1994, Tatry (C‑406/92, EU:C:1994:400), is de verwijzende rechterlijke instantie van oordeel dat de door het Landratsamt in Zwitserland ingestelde vordering tot betaling, die gepaard gaat met een vordering tot het verstrekken van inlichtingen, en de in Duitsland ingestelde negatief declaratoire vordering, beide voortvloeien uit de vraag of Schlömp krachtens wettelijke subrogatie tot onderhoud verplicht is.

33      De verwijzende rechterlijke instantie stelt vast dat uit de bepalingen van de ZPO, en met name uit artikel 62, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 202, lid 1, ervan, blijkt dat naar Zwitsers recht, behoudens in enkele uitzonderingsgevallen die in het onderhavige geval niet aan de orde zijn, de zaak moet worden aangebracht door de neerlegging van een verzoek tot bemiddeling. Bijgevolg is deze rechterlijke instantie van mening dat de bemiddelingsprocedure en de latere procedure in rechte één enkele procedure vormen.

34      De verwijzende rechterlijke instantie vraagt zich echter af of de bemiddelingsinstantie waarbij het verzoek tot bemiddeling is ingediend, als „gerecht” in de zin van de artikelen 27 en 30 van het Lugano II-Verdrag kan worden aangemerkt.

35      In die omstandigheden heeft het Amtsgericht Stuttgart de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Valt ook een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht onder het begrip ‚gerecht’ in de zin van de artikelen 27 en 30 van het [Lugano II-Verdrag]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

36      Met haar vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of de artikelen 27 en 30 van het Lugano II-Verdrag in die zin moeten worden uitgelegd dat in geval van aanhangigheid de datum waarop een verplichte bemiddelingsprocedure bij een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht is ingeleid, de datum is waarop de zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een „gerecht”.

 Toepasselijkheid van het Lugano II-verdrag

37      Het Lugano II-Verdrag is tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat in werking getreden op 1 januari 2011 (PB 2011, L 138, blz. 1). Volgens artikel 5, lid 2, van dit verdrag vallen geschillen inzake onderhoudsverplichtingen in beginsel binnen de werkingssfeer van dit verdrag.

38      Om te beginnen dient te worden onderzocht of, gelet op artikel 64 van het Lugano II-verdrag, dat de verhouding van dit verdrag met verordening nr. 44/2001 regelt, het Lugano II-Verdrag van toepassing kan zijn op het hoofdgeding.

39      Volgens artikel 64, lid 1, van het Lugano II-Verdrag laat dit verdrag met name de toepassing door de lidstaten van verordening nr. 44/2001 alsook de wijzigingen daarvan onverlet. Zoals uit artikel 64, lid 2, onder b), van dit verdrag blijkt, is dit verdrag echter in elk geval van toepassing ten aanzien van aanhangigheid, wanneer procedures zijn aangespannen in een staat waar wel dit verdrag doch geen van de in lid 1 van artikel 64 genoemde instrumenten van toepassing is – zoals de Zwitserse Bondsstaat – en in een staat waar zowel dit verdrag als een in dat lid 1 genoemd instrument van toepassing is, zoals de Bondsrepubliek Duitsland.

40      Verordening nr. 44/2001 is ingetrokken bij verordening nr. 1215/2012, die met uitzonderingen van enkele bepalingen van toepassing is sinds 10 januari 2015.

41      Zoals uit artikel 68, lid 1, van verordening nr. 4/2009 blijkt, wijzigt verordening nr. 4/2009 verordening nr. 44/2001, door de bepalingen van laatstgenoemde verordening inzake onderhoudsverplichtingen te vervangen. Onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van verordening nr. 4/2009 dienen de lidstaten op onderhoudsverplichtingen de bepalingen van deze verordening over bevoegdheid, erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, en over rechtsbijstand, toe te passen in plaats van die van verordening nr. 44/2001. Een van de bepalingen van verordening nr. 4/2009 over de bevoegdheid is artikel 3, onder a), ervan.

42      Voor zover artikel 64, lid 1, van het Lugano II-Verdrag het heeft over de wijzigingen van verordening nr. 44/2001, moet dit aldus worden begrepen dat het ook ziet op de verordeningen nr. 4/2009 en nr.1215/2012.

43      Bijgevolg is het Lugano II-verdrag, overeenkomstig artikel 64, lid 2, ervan, van toepassing in het hoofdgeding.

 Ten gronde

44      Uit de bewoordingen van artikel 27, lid 1, van het Lugano II-Verdrag vloeit voort dat er sprake is van aanhangigheid zodra tussen dezelfde partijen vorderingen die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten.

45      Volgens artikel 30 van het Lugano II-Verdrag is het tijdstip waarop voor de toepassing van afdeling 9 van titel II van dit verdrag een zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een gerecht, het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, dan wel, indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.

46      Allereerst dient erop te worden gewezen dat deze bepalingen van het Lugano II-Verdrag in dezelfde bewoordingen zijn geformuleerd als de overeenkomstige artikelen van de verordeningen nr. 44/2001 en nr. 1215/2012.

47      Zoals ook de advocaat-generaal, in punt 27 van zijn conclusie, heeft opgemerkt, blijkt het doel van eenvormige uitlegging van de gelijkwaardige bepalingen van het Lugano II-Verdrag en van verordening nr. 44/2001 alsook de wijzigingen daarvan met name uit de laatste overweging van Protocol nr. 2 betreffende de eenheid in de uitlegging van dit verdrag en betreffende het permanent comité (PB 2007, L 339, blz. 27) alsmede uit artikel 1 van dit protocol, volgens welke de gerechten die dit verdrag dienen toe te passen en uit te leggen, ervoor dienen te zorgen dat de gelijkwaardige bepalingen van die instrumenten op overeenkomstige wijze worden uitgelegd.

48      Ook het Hof heeft erop gewezen dat de onderwerpen en de formulering van verordening nr. 44/2001 en van het Lugano II-Verdrag identiek zijn, waardoor de coherentie tussen de twee rechtsregelingen kan worden gegarandeerd [zie in die zin advies 1/03 (Nieuw Verdrag van Lugano) van 7 februari 2006, EU:C:2006:81, punten 152 en 153].

49      Verder dient, gelet op het parallellisme tussen de bij het Lugano II-Verdrag en de bij de verordeningen nr. 44/2001 en nr. 1215/2012 ingevoegde mechanismen voor de oplossing van gevallen van aanhangigheid en gelet op het in punt 47 van het onderhavige arrest genoemde doel van eenvormige uitlegging, te worden geoordeeld dat artikel 27 van het Lugano II-Verdrag een objectief en automatisch mechanisme is, dat is gebaseerd op de chronologische volgorde waarin de betrokken gerechten zijn aangezocht (zie naar analogie arrest van 4 mei 2017, HanseYachts, C‑29/16, EU:C:2017:343, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      In dit verband bevat, zoals ook de advocaat-generaal in punt 41 van zijn conclusie heeft opgemerkt, artikel 30 van het Lugano II-Verdrag een eenvormige en autonome definitie van het tijdstip waarop, voor de toepassing van afdeling 9 van titel II van dat verdrag en in het bijzonder van artikel 27 daarvan, een zaak wordt geacht bij een gerecht te zijn aangebracht, teneinde het risico van parallelle procedures in verschillende verdragsluitende staten te verminderen.

51      Wat, ten slotte, de in artikel 27, lid 1, van het Lugano II-Verdrag gestelde voorwaarde betreft dat het moet gaan om voor gerechten van verschillende staten tussen dezelfde partijen aanhangige vorderingen welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, dient erop te worden gewezen dat uit de rechtspraak van het Hof betreffende de uitlegging van artikel 27 van verordening nr. 44/2001, die mutatis mutandis kan worden toegepast op de uitlegging van artikel 27 van het Lugano II-Verdrag, volgt dat een vordering die ertoe strekt in rechte te doen verklaren dat de verweerder aansprakelijk is voor een bepaalde schade, op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft als een door die verweerder ingestelde vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht dat hij niet aansprakelijk is voor die schade (zie in die zin arrest van 19 december 2013, NIPPONKOA Insurance, C‑452/12, EU:C:2013:858, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      Zoals de verwijzende rechterlijke instantie al heeft vastgesteld, is er in het onderhavige geval sprake van aanhangigheid tussen de bij haar aanhangige zaak en de zaak die bij het Kantonsgericht Schaffhausen is aangebracht, aangezien beide zaken voortvloeien uit de vraag of Schlömp krachtens wettelijke subrogatie tot onderhoud verplicht is.

53      Uit de ZPO blijkt dat naar Zwitsers recht de zaak wordt aangebracht door de indiening van het bemiddelingsverzoek, de vordering, het verzoek of, naargelang van het geval, het gezamenlijk verzoek om echtscheiding. De bemiddelingsprocedure is door de wet voorgeschreven, is op tegenspraak en is in beginsel verplicht. Het niet volgen van de bemiddelingsprocedure heeft tot gevolg dat een eventuele latere vordering in rechte niet-ontvankelijk is. Deze procedure kan uitlopen op een verbindend vonnis, voor geschillen waarvan de geldelijke waarde 2 000 CHF (ongeveer 1 740 EUR) niet overschrijdt, op een voorstel voor een vonnis dat kracht van gewijsde kan krijgen ingeval het niet wordt betwist, voor geschillen waarvan de geldelijke waarde 5 000 CHF (ongeveer 4 350 EUR) niet overschrijdt, op de ratificatie van een schikking of op het verlenen van machtiging om een rechtsgeding te voeren. In dit laatste geval is de verzoeker gerechtigd om binnen drie maanden nadat de machtiging om een rechtsgeding te voeren is verleend, de vordering in te stellen bij het gerecht. Artikel 9 IPRG bepaalt dat, in geval van aanhangigheid, voor de vaststelling van het tijdstip waarop bij een gerecht in Zwitserland een zaak aanhangig is, de datum van de eerste handeling die nodig is voor het inleiden van de procedure, bepalend is, en dat de oproeping in bemiddeling volstaat.

54      Daarbij komt dat, zoals de Zwitserse regering in haar mondelinge opmerkingen heeft beklemtoond, enerzijds, voor de bemiddelingsinstantie de garanties gelden waarin de ZPO voorziet ter zake van de wraking van de vrederechters waaruit deze instantie is samengesteld, en anderzijds, deze bemiddelingsinstantie haar functie volledig autonoom uitoefent.

55      Uit deze bepalingen volgt dat de bemiddelingsinstantie in de uitoefening van de functies waarmee zij door de ZPO is belast, als een „gerecht” in de zin van artikel 62 van het Lugano II-Verdrag kan worden aangemerkt.

56      Volgens de tekst van artikel 62 van het Lugano II-Verdrag omvat het begrip „gerecht” immers alle door een door dit verdrag gebonden staat aangewezen autoriteiten die bevoegd zijn verklaard om uitspraak te doen over zaken die onder het toepassingsgebied van dit verdrag vallen.

57      Zoals in het door Fausto Pocar opgestelde en door de Raad goedgekeurde toelichtend rapport bij dit verdrag (PB 2009, C 319, blz. 1) is beklemtoond, komt in de formulering van artikel 62 van het Lugano II-Verdrag een functionele benadering tot uiting, volgens welke een autoriteit als gerecht wordt aangemerkt op basis van de functie die zij vervult, en niet op basis van de formele indeling ervan in het nationale recht.

58      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 27 en 30 van het Lugano II-Verdrag in die zin moeten worden uitgelegd dat in geval van aanhangigheid de datum waarop een verplichte bemiddelingsprocedure bij een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht is ingeleid, de datum is waarop de zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een „gerecht”.

 Kosten

59      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 27 en 30 van het op 30 oktober 2007 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2009/430/EG van de Raad van 27 november 2008, moeten in die zin worden uitgelegd dat in geval van aanhangigheid de datum waarop een verplichte bemiddelingsprocedure bij een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht is ingeleid, de datum is waarop de zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een „gerecht”.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.