Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2018 door de Republiek Cyprus tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 september 2018 in zaak T-384/17, Cyprus/EUIPO

(Zaak C-767/18 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Republiek Cyprus (vertegenwoordigers: S. Malynicz QC, S. Baran, barrister, V. Marsland, solicitor)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, M. J. Dairies EOOD

Conclusies

de hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht in zaak T-384/17, Republiek Cyprus/EUIPO, EU:T:2018:593, ontvankelijk verklaren en de vordering tot vernietiging toewijzen;

het EUIPO en interveniënte verwijzen in hun eigen kosten en in die van rekwirante.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de kamer van beroep de conclusies uit de eerdere arresten HELLIM en XAΛΛOYMI en HALLOUMI van het Gerecht terecht heeft toegepast op de onderhavige zaak. De genoemde zaken hadden geen betrekking op certificeringsmerken, maar op andere soorten merken, namelijk respectievelijk op collectieve en gewone Uniemerken. De wezenlijke functie van dergelijke merken bestaat erin de commerciële herkomst van de waren aan te duiden (in het geval van een collectief merk, een groot aantal handelaars die verbonden zijn door het lidmaatschap van een vereniging). Certificeringsmerken hebben daarentegen niet als wezenlijke functie om de herkomst aan te duiden, maar om een categorie van waren te onderscheiden, namelijk waren met een certificering, doordat deze daadwerkelijk voldoen aan de reglementering waaronder het gebruik van het certificeringsmerk HALLOUMI is toegestaan, en daarvoor toestemming is verleend om volgens deze reglementering te worden geproduceerd. Bovendien was het relevante publiek in die eerdere arresten van het Gerecht verschillend van het relevante publiek in de onderhavige zaak.

Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat een ouder nationaal merk – in casu het nationale certificeringsmerk – elk onderscheidend vermogen miste om waren met certificering te onderscheiden van waren zonder certificering. Het heeft ten onrechte geoordeeld dat het merk beschrijvend was. Het heeft ten onrechte afbreuk gedaan aan de nationale bescherming van het nationale merk en ten onrechte de geldigheid van dit merk ter discussie gesteld in een oppositieprocedure voor het EUIPO.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de vergelijking van de merken en de beoordeling van het gevaar voor verwarring. Het heeft deze vragen ten onrechte benaderd alsof het oudere merk een herkomstaanduidend merk was, en geen certificeringsmerk. Het heeft het oudere merk geen onderscheidend vermogen verleend als certificeringsmerk, dit wil zeggen als een merk dat waren onderscheidt die daadwerkelijk voldeden aan de normen voor het certificeringsmerk en daadwerkelijk waren geproduceerd door door de houder van het certificeringsmerk goedgekeurde producenten. Het heeft evenmin in overweging genomen hoe certificeringsmerken gewoonlijk worden gebruikt (namelijk steeds met een onderscheidende naam, merk of logo). Het heeft geen rekening gehouden met de betekenis en het belang van het litigieuze Uniemerk, inzonderheid door niet te onderzoeken of het element „HALLOUMI” in het jongere merk een eigen onderscheidend vermogen had, als een teken dat – anders dan in werkelijkheid – aangaf dat de door het litigieuze Uniemerk aangeduide waren gecertificeerd waren.

Het Gerecht heeft geen rekening gehouden met nationale bepalingen en rechtspraak met betrekking tot de draagwijdte en de gevolgen van nationale certificeringsmerken. De voorwaarden en modaliteiten van de regelgeving van de lidstaten met betrekking tot certificeringsmerken zijn niet geharmoniseerd in het kader van de merkenrichtlijnen 89/1041 of 2008/952 , en toch bepaalt verordening nr. 207/2009 dat dergelijke nationale merken de basis kunnen vormen voor oudere rechten die de inschrijving van Uniemerken verhinderen. Deze rechten moeten worden bekeken in het licht van de nationale rechtspraak en de nationale bepalingen, naar analogie van de verschillende nationale rechten overeenkomstig artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 (welke rechten evenmin zijn geharmoniseerd en van lidstaat tot lidstaat in grote mate verschillen naar de aard, de draagwijdte en de gevolgen ervan).

____________

1 Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1).

2 Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25).