Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 december 2018 door de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 oktober 2018 in zaak T-79/16, Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters e.a. tegen Commissie

(Zaak C-817/18 P)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirantes: Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, Stichting Het Groninger Landschap, It Fryske Gea, Stichting Het Drentse Landschap, Stichting Het Overijssels Landschap, Stichting Het Geldersch Landschap, Stichting Flevo-Landschap, Stichting Het Utrechts Landschap, Stichting Landschap Noord-Holland, Stichting Het Zuid-Hollands Landschap, Stichting Het Zeeuwse Landschap, Stichting Het Noordbrabants Landschap, Stichting Het Limburgs Landschap (vertegenwoordigers: P. Kuypers, M. de Wit, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters, Exploitatiemaatschappij De Berghaaf BV, Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe, BV Landgoed Den Alerdinck II, Landgoed Ampsen BV, Pallandt van Keppel Stichting, Landgoed Kasteel Keppel BV, Baron van Lynden, Stichting het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending, Landgoed Welna BV, Landgoed "Huis te Maarn" BV, Vicariestichting De Vijf Capellarijen / Ambachtsheerlijkheid Kloetinge, Maatschappij tot Exploitatie van het Landgoed Tongeren onder Epe BV, Landgoed Anderstein NV, Landgoed Bekspring BV, Landgoed Nijenhuis en Westerflier BV, Landgoed Caprera BV, Landgoed Schapenduinen BV, Stichting Schapenduinen, Landgoed de Noetselenberg BV

Conclusies

Vernietiging van het bestreden arrest (arrest gewezen in zaak T-79/16);

Verwijzing van de VGG in de kosten van eerste aanleg en van de hogere voorziening;

Subsidiair: in geval de zaak naar het Gerecht wordt terugverwezen, aanhouding van de beslissing over de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening tot het eindarrest.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het beroep van de VGG ontvankelijk te verklaren

De toets waaraan de VGG moet voldoen om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende – er is sprake van een concurrentieverhouding tussen de VGG en verzoeksters; de verleende steun dreigt de situatie van de VGG concreet te beïnvloeden en zal de betrokken concurrentieverhouding verstoren – wordt onjuist toegepast door het Gerecht.

Het Gerecht verbindt de ontvankelijkheid van de VGG en haar leden een-op-een met de ontvankelijkheid van Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe, de enige overgebleven klager uit 2008.

Het Gerecht heeft daarbij echter niet of onvoldoende vastgesteld ten aanzien van welke activiteiten verzoeksters en de Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe met elkaar in concreto concurreren. Het Gerecht neemt aldus ten onrechte aan dat een concurrentieverhouding bestaat tussen de Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe.

Aannemende dat een concurrentieverhouding bestaat, is het Gerecht vervolgens ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de steun concrete gevolgen heeft gehad voor de concurrentiepositie van de VGG-leden en deze verstoord heeft.

Op basis van de beoordeling van de ontvankelijkheid van Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe had het Gerecht niet tot conclusie mogen komen dat de VGG ontvankelijk is in haar beroep.

Tweede middel: het Gerecht heeft ten onrechte het bestaan van “ernstige moeilijkheden” aangenomen

Het oordeel van het Gerecht dat er sprake is van schending van de in artikel 108, lid 2, VWEU neergelegde procedurele rechten is onjuist. Door te oordelen dat de Commissie “ernstige moeilijkheden” heeft ondervonden bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de PNB-regeling met het staatssteunrecht, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste toepassing van het recht.

Zo duidt de kwalificatie van de DAEB als “atypisch” en “globaal” in het besluit niet op ernstige moeilijkheden; is de afwezigheid van een gescheiden boekhouding geen aanwijzing voor ernstige moeilijkheden; en ontbrak er geen mechanisme ter voorkoming van overcompensatie.

____________