Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2019 door Unichem Laboratories Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 12 december 2018 in zaak T-705/14, Unichem Laboratories/Commissie

(Zaak C-166/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Unichem Laboratories Ltd (vertegenwoordigers: F. Carlin, barrister, M. Healy, solicitor, B. Hoorelbeke, advocaat, S. Mobley, solicitor, H. Sheraton, solicitor, en A. Robertson QC)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen;

het litigieuze besluit in zijn geheel nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op Unichem, en

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten die Unichem in de onderhavige procedure en de procedure voor het Gerecht zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Unichem voert aan dat het Gerecht op verschillende punten blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting.

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie bevoegd was om krachtens artikel 101, lid 1, VWEU jegens Unichem een besluit te nemen aangezien:

het Gerecht de juridische criteria om te bepalen of er sprake is van één enkele economische eenheid onjuist heeft toegepast, en

het Gerecht onterecht heeft geoordeeld dat Unichem rechtstreeks aansprakelijk was als medeondertekenaar van de schikkingsovereenkomst.

Ten tweede heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door geen gebruik te maken van de objectieve noodzakelijkheidstoets als bedoeld in het arrest BAT.

Ten derde heeft het Gerecht, als schikkingsovereenkomsten onder artikel 101 VWEU vallen, blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door Unichems schikkingsovereenkomst ten onrechte te kwalificeren als een inbreuk naar strekking.

Ten vierde heeft het Gerecht niet voldaan aan de motiveringsplicht als bedoeld in artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie door de door Unichem gegeven uitlegging van de schikkingsovereenkomst te verwerpen, zonder daarbij in te gaan op haar juridische argumenten.

Ten vijfde heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat Niche en Unichem potentiële concurrenten van Servier waren.

Ten zesde heeft het Gerecht het fundamentele beginsel van gelijke behandeling geschonden door Unichem en Niche anders te behandelen dan andere generieke ondernemingen die zich in soortgelijke omstandigheden bevinden, en door Niches schikkingsovereenkomst ten onrechte te kwalificeren als een inbreuk naar strekking op artikel 101, lid 1, VWEU.

Ten zevende heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te miskennen dat de schikkingsovereenkomst voldoet aan de criteria voor een vrijstelling uit hoofde van artikel 101, lid 3, VWEU.

Ten achtste heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door de juridische criteria om te bepalen of er sprake is van schending van Unichems en Niches recht van verweer en/of het beginsel van behoorlijk bestuur, onjuist toe te passen.

____________