Language of document : ECLI:EU:C:2019:623

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

29 juli 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Informatiemaatschappij – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten – Artikel 2, onder a) – Reproductierecht – Artikel 3, lid 1 – Mededeling aan het publiek – Artikel 5, leden 2 en 3 – Beperkingen en restricties – Draagwijdte – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie”

In zaak C‑469/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 1 juni 2017, ingekomen bij het Hof op 4 augustus 2017, in de procedure

Funke Medien NRW GmbH

tegen

Bundesrepublik Deutschland,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Arabadjiev, M. Vilaras, T. von Danwitz, C. Toader, F. Biltgen en C. Lycourgos, kamerpresidenten, E. Juhász, M. Ilešič (rapporteur), L. Bay Larsen en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Aleksejev, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2018,

gelet op de opmerkingen van:

–        Funke Medien NRW GmbH, vertegenwoordigd door T. von Plehwe, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann, E. Lankenau en J. Techert als gemachtigden,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Armoët, D. Colas en D. Segoin als gemachtigden,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door Z. Lavery en D. Robertson als gemachtigden, bijgestaan door N. Saunders, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Krämer, T. Scharf en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 oktober 2018,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder a), artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Funke Medien NRW GmbH (hierna: „Funke Medien”), die de website van het Duitse dagblad Westdeutsche Allgemeine Zeitung beheert, en de Bundesrepublik Deutschland (Bondsrepubliek Duitsland) over de publicatie door Funke Medien van bepaalde door de Duitse regering opgestelde en „voor beperkte verspreiding gerubriceerde” documenten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 3, 6, 7, 9, 31 en 32 van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(1)      Het [EG-]Verdrag voorziet in de totstandbrenging van een interne markt en in de invoering van een regeling waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst. De harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten draagt bij tot het bereiken van deze doelstellingen.

[...]

(3)      De voorgestelde harmonisatie zal bijdragen tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt en past in het kader van de eerbiediging van de fundamentele rechtsbeginselen en met name de eigendom – met inbegrip van de intellectuele eigendom – de vrije meningsuiting en het algemeen belang.

[...]

(6)      Zonder harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap zouden de wetgevende werkzaamheden op nationaal niveau waarmee reeds in een aantal lidstaten als reactie op de technologische uitdagingen een aanvang is gemaakt, kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in bescherming en daarmee tot beperkingen van het vrije verkeer van diensten en producten waarin intellectuele eigendom is belichaamd of die op intellectuele eigendom zijn gebaseerd, met een nieuwe verbrokkeling van de interne markt en een gebrek aan samenhang van de wetgeving van dien. De uitwerking van dergelijke verschillen en onzekerheden op het gebied van de wetgeving zal belangrijker worden met de voortschrijdende ontwikkeling van de informatiemaatschappij, die de grensoverschrijdende exploitatie van intellectuele eigendom reeds in grote mate heeft doen toenemen. [...]

(7)      De communautaire rechtsregels inzake de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten moeten bijgevolg eveneens worden aangepast en aangevuld, voor zover dit voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is. [...] [V]erschillen die de werking van de interne markt niet ongunstig beïnvloeden, [behoeven] niet opgeheven of voorkomen [...] te worden.

[...]

(9)      Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. De bescherming van deze rechten draagt bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten, consumenten, cultuur, industrie en het publiek in het algemeen. De intellectuele eigendom is dan ook als een geïntegreerd deel van de eigendom erkend.

[...]

(31)      Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. De in de lidstaten geldende beperkingen en restricties op de rechten moeten opnieuw worden bezien in het licht van de nieuwe elektronische omgeving. [...] Met het oog op de goede werking van de interne markt moet meer eenheid in de omschrijving van dergelijke beperkingen en restricties worden gebracht. De mate waarin dergelijke beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, moet worden bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt.

(32)      Deze richtlijn bevat een uitputtende opsomming van de beperkingen en restricties op het reproductierecht en het recht van mededeling aan het publiek. [...] De lidstaten passen deze beperkingen en restricties op coherente wijze toe. [...]”

4        Artikel 2 van richtlijn 2001/29, met als opschrift „Reproductierecht”, luidt als volgt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

[...] 

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5        Artikel 3 van deze richtlijn, „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

6        Artikel 5 van deze richtlijn, „Beperkingen en restricties”, bepaalt in lid 3, onder c) en d), en lid 5:

„3.      De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

[...]

c)      weergave in de pers, mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling van gepubliceerde artikelen over actuele economische, politieke of religieuze onderwerpen of uitzendingen of ander materiaal van dezelfde aard, in gevallen waarin dat gebruik niet uitdrukkelijk is voorbehouden, en voor zover de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, of het gebruik van werken of ander materiaal in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen, voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is en, voor zover, de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt;

d)      het citeren ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden, mits het een werk of ander materiaal betreft dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld, indien de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt en het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd;

[...]

5.      De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

 Duits recht

7        Het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965 (BGBl. 1965 I, blz. 1273; hierna: „UrhG”) bepaalt in § 50, „Verslagen van actuele gebeurtenissen”:

„Voor de verslaggeving over nieuwsfeiten door middel van uitzending of met soortgelijke technische middelen, in kranten, tijdschriften en andere publicaties of op andere gegevensdragers, die met name over de gebeurtenissen van die dag berichten, alsook in film, is het geoorloofd werken die kunnen worden gezien of gehoord tijdens de weergegeven gebeurtenissen te reproduceren, te verspreiden of aan het publiek mede te delen, voor zover dit door het doel gerechtvaardigd wordt.”

8        § 51 UrhG, „Citaten”, luidt als volgt:

„Het is geoorloofd een reeds gepubliceerd werk te reproduceren, te verspreiden en aan het publiek mede te delen met het oog op het citeren ervan, voor zover de omvang van het gebruik door het specifieke doel gerechtvaardigd wordt. Het is met name geoorloofd:

1.      afzonderlijke werken na publicatie op te nemen in een zelfstandig wetenschappelijk werk om de inhoud daarvan toe te lichten;

2.      passages uit een werk na publicatie te citeren in een zelfstandig literair werk;

3.      sporadische passages van een reeds gepubliceerd muziekwerk te citeren in een zelfstandig muziekwerk.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9        De Bondsrepubliek Duitsland laat wekelijks een verslag opstellen van de stand van zaken van de buitenlandse interventies van de Bundeswehr (federaal leger, Duitsland) en van de ontwikkelingen in het interventiegebied. Deze verslagen worden onder de naam „Unterrichtung des Parlaments” (voorlichting van het parlement; hierna: „UdP”) verstrekt aan bepaalde afgevaardigden van de Bundestag (Bondsdag, Duits federaal parlement), aan afdelingen van het Bundesministerium der Verteidigung (federaal ministerie van Defensie, Duitsland) en andere federale ministeries, alsook aan bepaalde diensten die onder het federaal ministerie van Defensie vallen. De UdP’s worden beschouwd als „gerubriceerde documenten – voor beperkt gebruik”, het laagste van de vier vertrouwelijkheidsniveaus waar het Duitse recht in voorziet. Daarnaast publiceert de Bondsrepubliek Duitsland ingekorte versies van de UdP’s onder de naam „Unterrichtung der Öffentlichkeit” (voorlichting van het publiek), die zonder beperking voor het publiek toegankelijk zijn.

10      Funke Medien beheert de website van het Duitse dagblad Westdeutsche Allgemeine Zeitung. Op 27 september 2012 heeft zij verzocht om toegang tot alle UdP’s die tussen 1 september 2001 en 26 september 2012 waren opgesteld. De bevoegde autoriteiten hebben dit verzoek afgewezen op grond dat het verspreiden van de in deze UdP’s vervatte informatie de veiligheid van het federale leger in gevaar kon brengen. Deze autoriteiten hebben in dit verband gewezen op de met regelmaat gepubliceerde voorlichtingen van het publiek, die ingekorte versies van de UdP’s zijn die de genoemde veiligheid niet in gevaar brengen. Funke Medien heeft evenwel langs onbekende weg de hand weten te leggen op een groot deel van de UdP’s. Een aantal hiervan heeft zij onder de naam „Afghanistan-Papiere” (Afghanistan-documenten) gepubliceerd, welke als gescande bladzijden op haar website konden worden ingezien, waarbij ook inleidende opmerkingen, aanvullende links en een uitnodiging om te reageren waren opgenomen.

11      De Bondsrepubliek Duitsland, die van mening was dat haar auteursrecht op die UdP’s aldus door Funke Medien was geschonden, heeft tegen deze vennootschap een vordering tot staking ingesteld, die door het Landgericht Köln (rechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland) is toegewezen. Het door Funke Medien ingestelde hoger beroep is door het Oberlandesgericht Köln (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland) verworpen. In Revision bij de verwijzende rechter handhaaft Funke Medien haar verzoek om afwijzing van de vordering tot staking.

12      De verwijzende rechter merkt op dat de argumentatie van het Oberlandesgericht Köln berust op de veronderstelling dat de UdP’s als „literaire werken” in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming en dat zij geen ambtelijke stukken zijn, die zijn uitgesloten van auteursrechtelijke bescherming. De verwijzende rechter wijst er hierbij echter op dat het Oberlandesgericht Köln geen enkel gegeven heeft vermeld betreffende de concrete eigenschappen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de UdP’s een scheppend karakter hebben.

13      Desondanks is de verwijzende rechter van oordeel dat het uitgesloten is het arrest van het Oberlandesgericht Köln te vernietigen en de zaak naar deze rechter terug te verwijzen opdat die de genoemde eigenschappen a posteriori zou vaststellen, indien een inbreuk op het auteursrecht op de UdP’s, waarvan dan bij de in Revision uit te voeren juridische toetsing zou moeten worden uitgegaan, hoe dan ook valt onder de uitzonderingsbepalingen inzake de verslaggeving van actuele gebeurtenissen of citaten, waarin respectievelijk in is voorzien in de §§ 50 en 51 UrhG, of indien die afbreuk wordt gerechtvaardigd door de informatievrijheid of persvrijheid, zoals respectievelijk bedoeld in de eerste en de tweede volzin van artikel 5, lid 1, van het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland (grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland) van 23 mei 1949 (BGBl 1949 I, blz. 1; hierna: „GG”), alsook in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”). De verwijzende rechter meent dat de zaak in dat geval immers in staat van wijzen zou zijn en hij het arrest van het Landgericht Köln dient te vernietigen en de bij hem door de Bondsrepubliek Duitsland ingestelde vordering tot staking moet afwijzen.

14      Volgens de verwijzende rechter is het dienaangaande niet duidelijk welke uitlegging dient te worden gegeven aan artikel 2, onder a), artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29, gelezen in het licht van de grondrechten, en in het bijzonder van de informatievrijheid en de persvrijheid. Hij vraagt zich met name af of deze bepalingen discretionaire ruimte laten bij de omzetting ervan in nationaal recht. In dit verband merkt deze rechter op dat de nationale bepalingen die een Unierichtlijn omzetten die de lidstaten geen discretionaire ruimte laat bij de omzetting ervan, volgens de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht (federaal grondwettelijk hof, Duitsland) in beginsel niet moeten worden beoordeeld in het licht van de door het GG gewaarborgde grondrechten, maar uitsluitend in het licht van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten.

15      Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is er discretionaire ruimte bij de omzetting in nationaal recht van de Unierechtelijke bepalingen inzake het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29] en inzake het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29) alsook inzake de beperkingen of restricties op deze rechten (artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29)?

2)      Op welke manier dienen de grondrechten van het [Handvest] in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de draagwijdte van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 vastgestelde beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29)?

3)      Kunnen de grondrechten op informatievrijheid (artikel 11, lid 1, tweede volzin, van het [Handvest]) of persvrijheid (artikel 11, lid 2, van het [Handvest]) een rechtvaardiging bieden voor niet onder artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 vallende beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29)?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Overwegingen vooraf

16      De verwijzende rechter merkt op dat het Oberlandesgericht Köln bij de afwijzing van het hoger beroep van Funke Medien is uitgegaan van de veronderstelling dat de UdP’s als „literaire werken” in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming, maar daarbij niet specifiek heeft aangegeven op basis van welke concrete eigenschappen van de UdP’s kan worden geconludeerd dat deze een scheppend karakter hebben.

17      Het Hof acht het nuttig om dienaangaande de volgende verduidelijkingen te verstrekken.

18      Artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bepalen dat de lidstaten ten behoeve van auteurs respectievelijk voorzien in het uitsluitende recht de directe of indirecte reproductie van hun „werken”, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden, alsmede het uitsluitende recht de mededeling van deze „werken” aan het publiek toe te staan of te verbieden. Derhalve kan materiaal op grond van richtlijn 2001/29 enkel auteursrechtelijk worden beschermd voor zover dat materiaal kan worden aangemerkt als een „werk” in de zin van deze bepalingen (zie in die zin arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo, C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 34).

19      Om materiaal te kunnen aanmerken als een „werk”, moet volgens vaste rechtspraak aan twee cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet het betrokken materiaal oorspronkelijk zijn, in die zin dat het een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan is. Om een intellectuele schepping als een eigen schepping van de auteur te kunnen beschouwen, moet zij de uitdrukking vormen van diens persoonlijkheid, wat het geval is wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen (zie in die zin arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punten 87‑89).

20      Ten tweede kunnen alleen de bestanddelen die de uitdrukking van een dergelijke intellectuele schepping zijn, als een „werk” in de zin van richtlijn 2001/29 worden aangemerkt (arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo, C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21      In casu stelt Funke Medien dat de UdP’s niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, omdat het volgens haar verslagen zijn met een vaste structuur, die door verschillende auteurs zijn opgesteld en van puur feitelijke aard zijn. De Duitse regering benadrukt daarentegen dat die vaste structuur als zodanig voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

22      Het staat aan de nationale rechter om te bepalen of militaire verslagen, zoals die in het hoofdgeding, of bepaalde fragmenten daarvan, kunnen worden aangemerkt als „werken” in de zin van artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en bijgevolg in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming (zie in die zin arrest van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 48).

23      Om te bepalen of dat daadwerkelijk het geval is, dient de nationale rechter na te gaan of de auteur bij het opstellen van die verslagen vrije en creatieve keuzen heeft kunnen maken die de oorspronkelijkheid van het betrokken materiaal aan de lezer kunnen overdragen, die voortvloeit uit de keuze, de schikking en de combinatie van de woorden waarmee de auteur op een oorspronkelijke wijze uitdrukking heeft gegeven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat is gekomen dat een intellectuele schepping vormt (zie in die zin arrest van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punten 45‑47), waarbij de loutere intellectuele inspanningen en de deskundigheid bij het opstellen van die verslagen niet van belang is (zie naar analogie arrest van 1 maart 2012, Football Dataco e.a., C‑604/10, EU:C:2012:115, punt 33).

24      Indien militaire verslagen zoals die in het hoofdgeding zuiver informatieve documenten zijn, waarvan de inhoud volledig wordt bepaald door de hierin vervatte informatie, waardoor die informatie en de uitdrukking ervan in die verslagen samenvallen en die verslagen dus een louter technische functie hebben en iedere vorm van oorspronkelijkheid wordt uitgesloten, moet, zoals de advocaat-generaal in punt 19 van zijn conclusie heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat de auteur tijdens de redactie van die verslagen zijn creatieve geest niet op oorspronkelijke wijze tot uitdrukking heeft kunnen brengen en niet tot een resultaat heeft kunnen komen dat een eigen intellectuele schepping vormt (zie in die zin arresten van 22 december 2010, Bezpečnostní softwarová asociace, C‑393/09, EU:C:2010:816, punten 48-50, en 2 mei 2012, SAS Institute, C‑406/10, EU:C:2012:259, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het staat in dit geval aan de nationale rechter om vast te stellen dat dergelijke verslagen geen „werken” vormen in de zin van artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en derhalve niet in aanmerking komen voor de door deze bepalingen verleende bescherming.

25      Hieruit volgt dat moet worden geoordeeld dat verslagen van militaire situaties als die in het hoofdgeding uitsluitend in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming wanneer is voldaan aan de voorwaarde, die de nationale rechter per geval dient te onderzoeken, dat deze verslagen een intellectuele schepping van de auteur ervan zijn die de uitdrukking van diens persoonlijkheid vormt die tot uiting komt door de vrije en creatieve keuzen die die auteur bij het opstellen van die verslagen heeft gemaakt.

26      De gestelde vragen moeten in het licht van deze overwegingen worden beantwoord.

 Eerste vraag

27      Vooraf moet erop worden gewezen dat, zoals blijkt uit de punten 13 en 14 van het onderhavige arrest, de eerste vraag betrekking heeft op de toepassing door de verwijzende rechter, met het oog op de beslechting van het hoofdgeding, van regels inzake de verslaggeving over actuele gebeurtenissen en citaten, die respectievelijk zijn neergelegd in de §§ 50 en 51 UrhG, waarbij artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 is omgezet.

28      Hoewel de verwijzende rechter het Hof niet specifiek vraagt om uitlegging van deze bepaling van richtlijn 2001/29, aangezien deze rechter uitdrukkelijk aangeeft dat de publicatie van de UdP’s door Funke Medien op haar website volgens het Oberlandesgericht Köln niet voldeed aan de voorwaarden van de §§ 50 en 51 UrhG, vraagt hij zich niettemin af of deze bepaling van Unierecht, alsook artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, de lidstaten discretionaire ruimte laten bij de omzetting ervan, aangezien de nationale bepalingen die een Unierichtlijn omzetten die de lidstaten geen discretionaire ruimte laat bij de uitvoering ervan volgens de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht in beginsel niet moeten worden beoordeeld in het licht van de door de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland gewaarborgde rechten, maar uitsluitend in het licht van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten.

29      Tegen deze achtergrond vraagt de verwijzende rechter met zijn eerste vraag in wezen of artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, alsmede artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van deze richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij maatregelen zijn die een volledige harmonisatie bewerkstelligen.

30      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat krachtens het beginsel van voorrang van Unierecht, dat een wezenlijk kenmerk is van de rechtsorde van de Unie, de omstandigheid dat een lidstaat zich beroept op bepalingen van nationaal recht, ook al zijn deze van constitutionele aard, niet kan afdoen aan de werking van het recht van de Unie op het grondgebied van die staat (arrest van 26 februari 2013, Melloni, C‑399/11, EU:C:2013:107, punt 59).

31      In dit verband moet worden opgemerkt dat, aangezien de omzetting van een richtlijn door de lidstaten hoe dan ook onder de in artikel 51 van het Handvest bedoelde situatie valt waarin de lidstaten het Unierecht ten uitvoer brengen, bij die omzetting het in het Handvest neergelegde niveau van bescherming van de grondrechten in acht moet worden genomen, ongeacht de discretionaire ruimte waarover de lidstaten bij die omzetting beschikken.

32      Daarbij zij evenwel aangetekend dat, wanneer een nationale bepaling of maatregel waarmee in een situatie waarin het optreden van de lidstaten niet volledig door het Unierecht wordt bepaald, het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest, de nationale autoriteiten of rechterlijke instanties nog steeds nationale maatstaven voor de bescherming van de grondrechten kunnen toepassen, op voorwaarde dat deze toepassing niet afdoet aan het door het Handvest geboden beschermingsniveau, zoals uitgelegd door het Hof, noch aan de voorrang, eenheid en doeltreffendheid van het Unierecht (arresten van 26 februari 2013, Melloni, C‑399/11, EU:C:2013:107, punt 60, en 26 februari 2013, Åkerberg Fransson, C‑617/10, EU:C:2013:105, punt 29).

33      Het is dus in overeenstemming met het Unierecht dat de nationale rechterlijke instanties en autoriteiten deze toepassing afhankelijk stellen van de omstandigheid, die door de verwijzende rechter naar voren is gebracht, dat de bepalingen van een richtlijn „discretionaire ruimte laten bij de toepassing ervan in nationaal recht”, voor zover deze omstandigheid aldus wordt opgevat dat zij betrekking heeft op het door deze bepalingen bewerkstelligde harmonisatieniveau, waarbij die toepassing enkel mogelijk is wanneer die bepalingen geen volledige harmonisatie tot stand brengen.

34      In casu moet worden opgemerkt dat richtlijn 2001/29 ten doel heeft slechts bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten te harmoniseren, aangezien uit verschillende bepalingen naar voren komt dat de Uniewetgever de lidstaten bij de tenuitvoerlegging ervan een discretionaire ruimte heeft willen toekennen (zie in die zin arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 57).

35      Wat ten eerste de in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten van de rechthebbenden betreft, is in punt 18 van dit arrest in herinnering gebracht dat deze bepalingen bepalen dat de lidstaten ten behoeve van auteurs respectievelijk voorzien in het uitsluitende recht de directe of indirecte reproductie van hun „werken”, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden, alsmede in het uitsluitende recht de mededeling van deze „werken” aan het publiek toe te staan of te verbieden.

36      Deze bepalingen bevatten dus een ondubbelzinnige definitie van het uitsluitende reproductierecht en het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek waarover de houders van het auteursrecht in de Unie beschikken. Bovendien bevatten deze bepalingen geen enkele voorwaarde en is voor de uitvoering of werking daarvan geen enkele maatregel vereist.

37      Het Hof heeft dienaangaande overigens reeds geoordeeld dat deze bepalingen een geharmoniseerd rechtskader bieden ter waarborging van een hoog en homogeen niveau van bescherming van het reproductierecht en het recht van mededeling aan het publiek [advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 119 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie met betrekking tot het recht van mededeling aan het publiek ook arresten van 13 februari 2014, Svensson e.a., C‑466/12, EU:C:2014:76, punt 41, en 1 maart 2017, ITV Broadcasting e.a., C‑275/15, EU:C:2017:144, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

38      Hieruit volgt dat artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 maatregelen zijn die een volledige harmonisatie van de materiële inhoud van de aldaar bedoelde rechten bewerkstelligen (zie naar analogie, met betrekking tot het uitsluitende recht van de houder van een Uniemerk, arresten van 20 november 2001, Zino Davidoff en Levi Strauss, C‑414/99–C‑416/99, EU:C:2001:617, punt 39, en 12 november 2002, Arsenal Football Club, C‑206/01, EU:C:2002:651, punt 43).

39      Ten tweede zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit overweging 32 van richtlijn 2001/29, artikel 5 van die richtlijn in de leden 2 en 3 ervan een opsomming bevat van de beperkingen en restricties op het uitsluitende reproductierecht en het uitsluitende recht van mededeling aan het publiek.

40      Dienaangaande volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de draagwijdte van de discretionaire ruimte waarover de lidstaten bij de omzetting in nationaal recht van een in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperking of restrictie beschikken, per geval moet worden beoordeeld, met name aan de hand van de bewoordingen van die bepaling [zie in die zin arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 36; 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 16, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 27; advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 116], waarbij de door de Uniewetgever bedoelde mate waarin de beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, wordt bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt, zoals staat te lezen in overweging 31 van richtlijn 2001/29.

41      De in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties hebben respectievelijk betrekking op „het gebruik van werken of ander materiaal in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen, voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is en voor zover de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt” en „het citeren ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden, mits het een werk of ander materiaal betreft dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld, indien de bron – waaronder de naam van de auteur – wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt en het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd”.

42      Uit de inhoud van deze bepaling blijkt dat zij de draagwijdte van de daarin genoemde beperkingen en restricties niet volledig harmoniseert.

43      Uit het gebruik in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 van de zinsneden „voor zover dit uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd is” en „indien [...] het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd”, blijkt namelijk dat de lidstaten bij de omzetting van deze bepalingen en bij de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering ervan, over een beduidende discretionaire ruimte beschikken en zij dus de betrokken belangen kunnen afwegen. Voorts bevat artikel 5, lid 3, onder d), van deze richtlijn slechts een aantal voorbeelden van gevallen waarin mag worden geciteerd, zoals blijkt uit de zinsnede „ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden”.

44      Dat sprake is van deze discretionaire ruimte wordt bevestigd door de voorbereidende wetgevingsstukken voor richtlijn 2001/29. Zo blijkt uit de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij van 10 december 1997 [COM(97) 628 def.], met betrekking tot de restricties waarin artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 inmiddels in wezen voorziet, dat deze restricties, gelet op het beperkte economische belang ervan, in dat voorstel niet gedetailleerd hoefden te worden behandeld, maar enkel de minimumvereisten voor de toepassing ervan werden vastgelegd, en dat het aan de lidstaten stond om de toepassingsvoorwaarden voor deze beperkingen en restricties, met inachtneming van de in deze bepaling opgenomen minimumvereisten, nauwkeurig te omschrijven.

45      Onverminderd de voorgaande overwegingen is de discretionaire ruimte van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 in meerdere opzichten beperkt.

46      Ten eerste heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de discretionaire ruimte waarover de lidstaten beschikken bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 neergelegde beperkingen en restricties, moet worden uitgeoefend binnen de door het Unierecht opgelegde grenzen, wat impliceert dat het de lidstaten niet in alle gevallen vrijstaat om de parameters van deze beperkingen en restricties op een niet-geharmoniseerde wijze vast te stellen [zie in die zin arresten van 6 februari 2003, SENA, C‑245/00, EU:C:2003:68, punt 34; 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 104, en 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 16; advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 122].

47      Het Hof heeft daarbij benadrukt dat de mogelijkheid voor de lidstaten om een beperking of restrictie ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29 neergelegde geharmoniseerde regels toe te passen, strikt wordt afgebakend door de vereisten van het Unierecht [zie in die zin advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 126].

48      In het bijzonder mogen de lidstaten in hun wetgeving slechts in een in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperking of restrictie voorzien voor zover aan alle in deze bepaling genoemde voorwaarden is voldaan [zie naar analogie advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 123 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

49      Ook dienen de lidstaten in dit verband de algemene beginselen van het Unierecht in acht te nemen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, volgens hetwelk de vastgestelde maatregelen geschikt moeten zijn ter bereiking van het gestelde doel en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punten 105 en 106).

50      Ten tweede heeft het Hof eraan herinnerd dat de lidstaten de discretionaire ruimte waarover zij bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 neergelegde beperkingen en restricties beschikken, niet zodanig mogen gebruiken dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van deze richtlijn, die er blijkens de overwegingen 1 en 9 in bestaan een hoog beschermingsniveau ten gunste van de auteurs in te voeren en de goede werking van de interne markt te waarborgen [zie in die zin arresten van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 107, en 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 34; advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 124 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

51      Daarnaast dienen de lidstaten bij die tenuitvoerlegging evenwel ook de nuttige werking van de beperkingen en de restricties te handhaven en het doel daarvan in acht te nemen (zie in die zin arresten van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 163, en 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 23) teneinde een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen te waarborgen tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal, zoals in overweging 31 van die richtlijn wordt gepreciseerd.

52      Ten derde is de discretionaire ruimte waarover de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 neergelegde beperkingen en restricties beschikken, ook afgebakend door artikel 5, lid 5, van die richtlijn, dat de toepassing van dergelijke beperkingen of restricties aan drie voorwaarden onderwerpt: deze beperkingen of restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast; er wordt geen afbreuk gedaan aan de normale exploitatie van het werk, en de wettige belangen van de rechthebbende worden niet onredelijk geschaad [advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh betreffende de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 125 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

53      Ten vierde en tot slot gelden voor de lidstaten, zoals in punt 31 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de in het Handvest neergelegde beginselen wanneer zij het Unierecht ten uitvoer brengen. Bij de omzetting van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 vastgestelde beperkingen en restricties moeten de lidstaten er dus op toezien dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de rechtsorde van de Unie beschermde grondrechten te verzekeren (arresten van 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C‑314/12, EU:C:2014:192, punt 46, en 18 oktober 2018, Bastei Lübbe, C‑149/17, EU:C:2018:841, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie naar analogie ook arrest van 26 september 2013, IBV & Cie, C‑195/12, EU:C:2013:598, punten 48 en 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

54      Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat zij maatregelen zijn die volledige harmonisatie van de materiële inhoud van de aldaar bedoelde rechten bewerkstelligen. Artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van die richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het geen volledige harmonisatie van de draagwijdte van de daarin vervatte beperkingen of restricties tot stand brengt.

 Derde vraag

55      Met zijn derde vraag, die in de tweede plaats moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de in artikel 11 van het Handvest neergelegde informatievrijheid en persvrijheid een rechtvaardiging kunnen bieden voor niet onder de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties vallende afwijkingen van het uitsluitende reproductierecht van auteurs en het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, zoals deze rechten respectievelijk in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van die richtlijn zijn vastgelegd.

56      Allereerst moet worden opgemerkt dat zowel uit de toelichting bij voorstel COM(97) 628 def. als uit overweging 32 van richtlijn 2001/29 blijkt dat de in artikel 5 van deze richtlijn opgenomen opsomming van de beperkingen en restricties uitputtend is, wat het Hof ook herhaaldelijk heeft benadrukt (arresten van 16 november 2016, Soulier en Doke, C‑301/15, EU:C:2016:878, punt 34, en 7 augustus 2018, Renckhoff, C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 16).

57      Zoals voortvloeit uit de overwegingen 3 en 31 van richtlijn 2001/29, is de harmonisatie die deze richtlijn tot stand brengt gericht op de waarborging van een rechtvaardig evenwicht tussen enerzijds het belang van de houders van auteursrechten en naburige rechten bij bescherming van hun door artikel 17, lid 2, van het Handvest gewaarborgde recht op intellectuele eigendom en anderzijds de bescherming van de belangen en fundamentele rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, in het bijzonder hun door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid, alsmede van het algemeen belang (zie in die zin arrest van 7 augustus 2018, Renckhoff, C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 41).

58      De regeling die het mogelijk maakt om een juist evenwicht te vinden tussen deze verschillende rechten en belangen is vervat in richtlijn 2001/29 zelf, die immers onder meer in de artikelen 2 tot en met 4 voorziet in de uitsluitende rechten van rechthebbenden en in artikel 5 voorziet in de beperkingen en restricties daarop die door de lidstaten kunnen, of zelfs moeten, worden omgezet, waarbij deze regeling echter door nationale maatregelen ter omzetting van deze richtlijn en de toepassing daarvan door de nationale autoriteiten geconcretiseerd dient te worden (zie in die zin arrest van 29 januari 2008, Promusicae, C‑275/06, EU:C:2008:54, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59      Het Hof heeft meermaals geoordeeld dat de thans in het Handvest neergelegde grondrechten, waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, gebaseerd zijn op de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten alsmede op de aanwijzingen die te vinden zijn in de internationale rechtsinstrumenten inzake de bescherming van de rechten van de mens waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten (zie in die zin arrest van 27 juni 2006, Parlement/Raad, C‑540/03, EU:C:2006:429, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60      Met betrekking tot de in artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van richtlijn 2001/29 vastgestelde beperkingen en restricties, waarover de verwijzende rechter vragen heeft, moet worden benadrukt dat deze specifiek ten doel hebben prioriteit te geven aan de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting van de gebruikers van beschermd materiaal en op vrijheid van de pers, welk recht van bijzonder belang is wanneer het wordt beschermd als grondrecht, ten opzichte van het belang van de auteur zich tegen het gebruik van zijn werk te kunnen verzetten, waarbij die auteur wel het recht wordt gewaarborgd dat in beginsel zijn naam wordt vermeld (zie in die zin arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punt 135).

61      Aan het in de punten 51 en 57 van dit arrest beschreven rechtvaardige evenwicht wordt ook bijgedragen door artikel 5, lid 5, van deze richtlijn, dat, zoals in punt 52 van dit arrest is benadrukt, vereist dat de in de leden 1 tot en met 4 van artikel 5 van die richtlijn bedoelde beperkingen en restricties slechts in bepaalde bijzondere gevallen mogen worden toegepast, er geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander beschermd materiaal, en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

62      In dit verband komt de effectiviteit van de door richtlijn 2001/29 tot stand gebrachte harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten alsmede de nagestreefde rechtszekerheid in gevaar indien het elke lidstaat, in weerwil van de in punt 56 van dit arrest in herinnering gebrachte uitdrukkelijke wil van de Uniewetgever, wordt toegestaan om afwijkingen van de in de artikelen 2 tot en met 4 van die richtlijn vastgestelde uitsluitende rechten van de auteur toe te passen die niet onder de in artikel 5 van deze richtlijn uitputtend opgesomde beperkingen en restricties vallen (arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a., C‑466/12, EU:C:2014:76, punten 34 en 35). Uit overweging 31 van deze richtlijn blijkt namelijk duidelijk dat verschillen in beperkingen en restricties op bepaalde aan toestemming onderworpen handelingen directe negatieve gevolgen hadden voor de werking van de interne markt op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, en dat de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 opgenomen opsomming van beperkingen en restricties de goede werking van de interne markt op het oog heeft.

63      Zoals blijkt uit overweging 32 van die richtlijn zijn de lidstaten voorts gehouden om deze beperkingen en restricties op coherente wijze toe te passen. De eis om deze beperkingen en restricties coherent toe te passen zou niet kunnen worden verzekerd indien de lidstaten vrij waren om andere beperkingen en restricties toe te passen dan die welke in richtlijn 2001/29 uitdrukkelijk zijn vastgesteld (zie in die zin arrest van 12 november 2015, Hewlett-Packard Belgium, C‑572/13, EU:C:2015:750, punten 38 en 39). Het Hof heeft overigens reeds benadrukt dat geen enkele bepaling van richtlijn 2001/29 voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om het toepassingsgebied van dergelijke beperkingen en restricties uit te breiden (zie in die zin arrest van 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 27).

64      Gelet op het voorgaande dient op de derde vraag te worden geantwoord dat de in artikel 11 van het Handvest neergelegde informatievrijheid en persvrijheid geen rechtvaardiging kunnen bieden voor niet onder de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties vallende afwijkingen van het uitsluitende reproductierecht van auteurs en het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, zoals deze rechten respectievelijk in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van die richtlijn zijn vastgelegd.

 Tweede vraag

65      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de nationale rechter bij de belangenafweging die hij dient te maken tussen enerzijds de in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten van de auteur en anderzijds de in de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van die richtlijn bedoelde rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, deze bepalingen niet restrictief hoeft uit te leggen maar bij die uitlegging juist ten volle rekening mag houden met de noodzaak om de in artikel 11 van het Handvest neergelegde vrijheid van meningsuiting en informatievrijheid te eerbiedigen.

66      In dit verband twijfelt de verwijzende rechter of artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29 in de onderhavige zaak op het gebruik van de UdP’s door Funke Medien kan worden toegepast, aangezien deze laatste die UdP’s zonder enige afzonderlijke verslaglegging heeft gepubliceerd.

67      Zoals in punt 53 van dit arrest in herinnering is gebracht, moeten de lidstaten bij de omzetting van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties erop toezien dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de rechtsorde van de Unie beschermde grondrechten te verzekeren.

68      Vervolgens moeten de autoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten bij de uitvoering van omzettingsmaatregelen van deze richtlijn niet alleen hun nationale recht in overeenstemming met deze richtlijn uitleggen, maar er eveneens voor zorgen dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijn die indruist tegen deze grondrechten of andere algemene beginselen van het Unierecht, zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld (zie in die zin arresten van 29 januari 2008, Promusicae, C‑275/06, EU:C:2008:54, punt 70; 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C‑314/12, EU:C:2014:192, punt 46, en 16 juli 2015, Coty Germany, C‑580/13, EU:C:2015:485, punt 34).

69      Natuurlijk moet een afwijking van een algemene regel, zoals de verwijzende rechter opmerkt, in beginsel strikt worden uitgelegd.

70      Hoewel artikel 5 van richtlijn 2001/29 formeel het opschrift „Beperkingen en restricties” draagt, moet echter worden opgemerkt dat die beperkingen of restricties zelf rechten bevatten voor de gebruikers van werken of ander beschermd materiaal (zie in die zin arrest van 11 september 2014, Eugen Ulmer, C‑117/13, EU:C:2014:2196, punt 43). Zoals in punt 51 van dit arrest in herinnering is gebracht, heeft dit artikel bovendien ten doel een rechtvaardig evenwicht te waarborgen tussen de rechten en belangen van de rechthebbenden, die zelf ruim worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 16 november 2016, Soulier en Doke, C‑301/15, EU:C:2016:878, punten 30 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en de rechten en belangen van de gebruikers van werken en ander beschermd materiaal.

71      Hieruit volgt dat de uitlegging van de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties, zoals in punt 51 van dit arrest in herinnering is gebracht, de nuttige werking ervan moet beschermen en het doel ervan moet eerbiedigen, wat van bijzonder belang is wanneer die beperkingen en restricties, net als die welke in artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 worden bedoeld, ten doel hebben de eerbiediging van fundamentele vrijheden te waarborgen.

72      In dit verband moet daaraan worden toegevoegd dat het recht op intellectuele eigendom weliswaar door artikel 17, lid 2, van het Handvest wordt beschermd, maar dat noch uit deze bepaling, noch uit de rechtspraak van het Hof voortvloeit dat dit recht onaantastbaar is en daarom absolute bescherming moet genieten (arresten van 24 november 2011, Scarlet Extended, C‑70/10, EU:C:2011:771, punt 43; 16 februari 2012, SABAM, C‑360/10, EU:C:2012:85, punt 41, en 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C‑314/12, EU:C:2014:192, punt 61).

73      Voorts is in punt 60 van dit arrest in herinnering gebracht dat artikel 5, lid 3, onder c) en d), van richtlijn 2001/29 ten doel heeft prioriteit te geven aan de uitoefening van het door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde recht op vrije meningsuiting van de gebruikers van beschermd materiaal en het recht op persvrijheid. Dienaangaande zij onderstreept dat, voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”), artikel 52, lid 3, van het Handvest beoogt te zorgen voor de nodige samenhang tussen de in het Handvest vervatte rechten en de daarmee corresponderende rechten die door het EVRM worden gewaarborgd, zonder dat dit de autonomie van het Unierecht of van het Hof van Justitie van de Europese Unie aantast [zie naar analogie arresten van 15 februari 2016, N., C‑601/15 PPU, EU:C:2016:84, punt 47, en 26 september 2018, Staatssecretaris van Veiligheid en justitie (Schorsende werking van het hoger beroep), C‑180/17, EU:C:2018:775, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Artikel 11 van het Handvest bevat rechten die corresponderen met de rechten die door artikel 10, lid 1, EVRM worden gewaarborgd (zie in die zin arrest van 14 februari 2019, Buivids, C‑345/17, EU:C:2019:122, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

74      Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft dat Hof onder meer benadrukt dat bij de belangenafweging tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het betrokken soort „uiteenzetting” of informatie van groot belang is, met name in het kader van politieke gedachtewisselingen of een debat van algemeen belang (zie in die zin EHRM, 10 januari 2013, Ashby Donald e.a. tegen Frankrijk, CE:ECHR:2013:0110JUD003676908, § 39).

75      In casu blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat Funke Medien de UdP’s niet alleen op haar website heeft gepubliceerd, maar deze ook systematisch heeft weergegeven en heeft voorzien van inleidende opmerkingen, aanvullende links en een uitnodiging om te reageren. In die omstandigheden, en ervan uitgaande dat de UdP’s moeten worden aangemerkt als „werken” in de zin van artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, moet worden geoordeeld dat de publicatie van deze documenten kan neerkomen op „gebruik van werken [...] in verband met de verslaggeving” in de zin van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, van richtlijn 2001/29. Deze publicatie kan derhalve onder deze bepaling vallen, mits aan de andere voorwaarden in deze bepaling is voldaan, wat de verwijzende rechter dient na te gaan.

76      Gelet op het een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de nationale rechter zich bij de belangenafweging die hij aan de hand van alle omstandigheden van het betrokken geval dient te maken tussen enerzijds de in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten van de auteur en anderzijds de in de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van deze richtlijn bedoelde rechten van de gebruikers van beschermd materiaal moet baseren op een uitlegging van deze bepalingen die, met volledige inachtneming van de bewoordingen en behoud van de nuttige werking ervan, volkomen in overeenstemming is met de door het Handvest gewaarborgde fundamentele rechten.

 Kosten

77      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moeten aldus worden uitgelegd dat zij maatregelen zijn die volledige harmonisatie van de materiële inhoud van de aldaar bedoelde rechten bewerkstelligen. Artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van die richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het geen volledige harmonisatie van de draagwijdte van de daarin vervatte beperkingen of restricties tot stand brengt.

2)      De in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde informatievrijheid en persvrijheid kunnen geen rechtvaardiging bieden voor niet onder de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 bedoelde beperkingen en restricties vallende afwijkingen van het uitsluitende reproductierecht van auteurs en het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, zoals deze rechten respectievelijk in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van die richtlijn zijn vastgelegd.

3)      De nationale rechter moet zich bij de belangenafweging die hij aan de hand van alle omstandigheden van het betrokken geval dient te maken tussen enerzijds de in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde uitsluitende rechten van de auteur en anderzijds de in de uitzonderingsbepalingen van artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van deze richtlijn bedoelde rechten van de gebruikers van beschermd materiaal, baseren op een uitlegging van deze bepalingen die, met volledige inachtneming van de bewoordingen en behoud van de nuttige werking ervan, volkomen in overeenstemming is met de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde fundamentele rechten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.