Language of document : ECLI:EU:C:2008:187

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

3 april 2008 (*)

„Richtlijn 2000/35/EG – Bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties – Artikel 3, lid 1, sub c‑ii – Betalingsachterstand – Bankovermaking – Datum vanaf wanneer betaling moet worden geacht te zijn verricht”

In zaak C‑306/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberlandesgericht Köln (Duitsland) bij beslissing van 26 mei 2006, ingekomen bij het Hof op 14 juli 2006, in de procedure

01051 Telecom GmbH

tegen

Deutsche Telekom AG,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), A. Borg Barthet, M. Ilešič en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 september 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–        01051 Telecom GmbH, vertegenwoordigd door P. Schmitz, Rechtsanwalt,

–        Deutsche Telekom AG, vertegenwoordigd door M. Reuter, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en A. Günther als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door T. Boček als gemachtigde,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door A. Guimaraes-Purokoski als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Schima als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 oktober 2007,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200, blz. 35).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen 01051 Telecom GmbH (hierna: „01051 Telecom”) en Deutsche Telekom AG (hierna: „Deutsche Telekom”) over de betaling van interest voor betalingsachterstand die werd gevorderd wegens een gestelde laattijdige betaling van facturen.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsrecht

3        Richtlijn 2000/35 beoogt de harmonisatie van bepaalde aspecten van de wettelijke regelingen van de lidstaten betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.

4        De overwegingen zeven, negen, tien en zestien van genoemde richtlijn luiden als volgt:

„(7)      Als gevolg van buitensporige betalingstermijnen en betalingsachterstand drukken zware administratieve en financiële lasten op het bedrijfsleven, met name op het midden‑ en kleinbedrijf. Deze problemen zijn bovendien een belangrijke oorzaak van insolventie, die een bedreiging voor de overlevingskansen van ondernemingen vormt, en doen talrijke arbeidsplaatsen verloren gaan.

[...]

(9)      De verschillen tussen de betalingsvoorschriften en ‑praktijken in de lidstaten vormen een hinderpaal voor de goede werking van de interne markt.

(10)      De handelstransacties tussen lidstaten worden hierdoor aanzienlijk beperkt. Dit is strijdig met artikel 14 van het [EG-]Verdrag, aangezien ondernemers overal op de interne markt onder zodanige omstandigheden zaken moeten kunnen doen dat grensoverschrijdende transacties geen grotere risico’s meebrengen dan binnenlandse transacties. Wanneer voor binnenlandse en grensoverschrijdende transacties wezenlijk verschillende regels van toepassing zijn, is er sprake van concurrentievervalsing.

[...]

(16)      Betalingsachterstand is een vorm van contractbreuk die door lage interest op achterstallige betalingen en/of door traag verlopende invorderingsprocedures in de meeste lidstaten voor de schuldenaren financieel aantrekkelijk is geworden. Een ingrijpende verandering – met inbegrip van vergoeding voor de schuldeisers van de kosten die zij hebben gemaakt – is nodig om deze tendens te keren en om ervoor te zorgen dat de gevolgen van betalingsachterstand ontmoedigend werken.”

5        Artikel 3, lid 1, sub a tot en met c, van richtlijn 2000/35 luidt als volgt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)      interest overeenkomstig punt d verschuldigd is met ingang van de dag volgend op de datum voor betaling of op het verstrijken van de termijn voor betaling, welke zijn vastgesteld in de overeenkomst;

b)      indien er in de overeenkomst geen datum of termijn voor betaling is vastgesteld, automatisch zonder aanmaning interest verschuldigd is:

i)      30 dagen na de ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling, of

ii)      indien de datum van ontvangst van de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling niet vaststaat, 30 dagen na de ontvangst van de goederen of diensten, of

iii)      indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling eerder ontvangt dan de goederen of de diensten, 30 dagen na de ontvangst van de goederen of diensten, of

iv)      indien de wet of de overeenkomst voorziet in een procedure voor aanvaarding of controle ter verificatie van de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst en indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop de aanvaarding of controle plaatsvindt, 30 dagen na de datum van die aanvaarding of controle;

c)      de schuldeiser recht heeft op interest voor betalingsachterstand voor zover:

i)      hij zijn contractuele en wettelijke verplichtingen heeft vervuld,

ii)      hij het verschuldigde bedrag niet op tijd heeft ontvangen, tenzij de schuldenaar niet voor de vertraging verantwoordelijk is.”

 Nationaal recht

6        § 269 van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”) luidt als volgt:

„(1)      Wanneer de plaats van de prestatie niet is bepaald en ook niet uit de omstandigheden, inzonderheid de aard van de verbintenis, kan worden afgeleid, moet worden gepresteerd op de plaats waar de schuldenaar zijn woonplaats had op het ogenblik waarop de schuld is ontstaan.

(2)      Wanneer de verbintenis in het kader van een handelsactiviteit of een industriële activiteit van de schuldenaar is ontstaan en de handelszaak of het bedrijf van de schuldenaar niet in diens woonplaats is gelegen, komt de plaats waar de handelszaak of het bedrijf van de schuldenaar is gelegen, in de plaats van diens woonplaats.

(3)      Uit het feit alleen dat de schuldenaar de verzendingskosten heeft overgenomen, mag niet worden geconcludeerd dat de prestatie moet worden verricht op de plaats waarnaar de verzending moet worden verricht.”

7        § 270 BGB luidt als volgt:

„(1)      In geval van twijfel moet de schuldenaar het geld op eigen risico en op eigen kosten op de woonplaats van de schuldeiser doen toekomen.

(2)      Wanneer de schuldvordering in het kader van een handelsactiviteit of een industriële activiteit van de schuldeiser is ontstaan en de handelszaak of het bedrijf van de schuldeiser niet in diens woonplaats is gelegen, komt de plaats waar de handelszaak of het bedrijf van de schuldeiser is gelegen, in de plaats van diens woonplaats.

(3)      Wanneer ten gevolge van een verandering van woonplaats of van de plaats van de handelszaak of het bedrijf van de schuldeiser na het ontstaan van de schuld de kosten of het risico van de verzending toenemen, draagt de schuldeiser de extra kosten in het eerste geval en het risico in het tweede geval.

(4)      De bepalingen betreffende de plaats van presteren blijven onverlet.”

8        § 286 BGB in de ter uitvoering van richtlijn 2000/35 gewijzigde versie ervan luidt als volgt:

„(1)      Wanneer de schuldenaar op een door de schuldeiser na de vervaldag verrichte aanmaning zijn verbintenis niet nakomt, is hij door die aanmaning in gebreke gesteld. De instelling van een vordering tot presteren en de betekening van een bevel tot betaling in het kader van de desbetreffende procedure worden gelijkgesteld met een aanmaning.

(2)      De aanmaning is overbodig wanneer

1.      de datum van presteren is vastgesteld volgens de kalender,

2.      de prestatie moet worden voorafgegaan door een welbepaalde gebeurtenis en is voorzien in een passende termijn voor het verrichten van de prestatie, die aan de hand van de kalender kan worden berekend vanaf die gebeurtenis,

3.      de schuldenaar ernstig en definitief weigert zijn verbintenis na te komen,

4.      om bijzondere redenen en gelet op de belangen van beide partijen onmiddellijke ingebrekestelling gerechtvaardigd is.

(3)      De schuldenaar van een geldvordering is in gebreke wanneer hij uiterlijk op de dertigste dag na de vervaldatum en de ontvangst van een factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling nog niet heeft betaald; voor een schuldenaar-consument geldt dit slechts wanneer op de factuur of in het verzoek tot betaling uitdrukkelijk op dit gevolg wordt gewezen. Indien de datum van ontvangst van de factuur of van het verzoek tot betaling niet vaststaat, is de schuldenaar die geen consument is, uiterlijk op de dertigste dag na de vervaldatum of de ontvangst van de tegenprestatie in gebreke.

(4)      De schuldenaar is niet in gebreke zolang de prestatie niet gebeurt ten gevolge van een omstandigheid waarvoor hij niet verantwoordelijk is.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9        01051 Telecom en Deutsche Telekom verlenen telecommunicatiediensten aan het publiek en aan de netwerkexploitanten. Deutsche Telekom biedt daarnaast andere netwerkexploitanten – zoals 01051 Telecom – factureringswerkzaamheden aan.

10      Sinds 1998 bestaat er tussen de twee vennootschappen een interconnectieovereenkomst op grond waarvan zij de in het kader van die overeenkomst verleende diensten aan elkaar factureren en de verschuldigde bedragen berekenen. Deze overeenkomst is verschillende keren gewijzigd. De versie van 26 juni 2002 van deze overeenkomst, waarop beide partijen zich voor de verwijzende rechter beroepen, bevat de volgende bepalingen:

„17.4 Vervaldag

De schuldvorderingen tussen de contractpartijen moeten worden voldaan bij ontvangst van de factuur.

Het factuurbedrag moet worden betaald op het in de factuur aangegeven rekeningnummer.

17.5 Betalingsachterstand

De betalingsachterstand treedt in, voor zover dit niet reeds uit hoofde van een aanmaning is gebeurd, op de dertigste dag na het verschuldigd worden van de betaling en de ontvangst van de factuur.

Wanneer een der partijen achterstallig is met betalen, wordt de volgende vergoeding in rekening gebracht:

–        interesten voor betalingsachterstand op de voet van 8 % boven de in de periode van betalingsachterstand geldende basisrente, overeenkomstig § 247 [BGB];

[...]”

11      In 2001 hebben 01051 Telecom en Deutsche Telekom een overeenkomst betreffende de facturering en inning van schuldvorderingen gesloten. Punt 8 van deze overeenkomst bepaalt:

„De contractant kan halverwege en aan het einde van de kalendermaand aan Deutsche Telekom facturen verstrekken voor de nettobedragen, inclusief [belasting over de toegevoegde waarde], die door Deutsche Telekom als factureerbaar zijn erkend, in verband met door hem voor Deutsche Telekom verrichte werkzaamheden. Het factuurbedrag moet uiterlijk op de dertigste dag na ontvangst van de factuur op het in de factuur vermelde rekeningnummer zijn bijgeschreven of verrekend.”

12      In het kader van haar beroep voor het Landgericht Bonn, waartoe 01051 Telecom zich in eerste aanleg heeft gericht, heeft laatstgenoemde aangevoerd dat de in punt 8 van de overeenkomst betreffende de facturering en inning van schuldvorderingen opgenomen regeling ook in het kader van de interconnectieovereenkomst moet worden toegepast. Zij eiste derhalve van Deutsche Telekom – voor de gevallen waarin na een door laatstgenoemde toegepaste verrekening nog een restbedrag overbleef – betaling van interest voor betalingsachterstand, berekend over een periode die aanvangt op de dertigste dag na de ontvangst van de betrokken factuur, en eindigt wanneer het verschuldigde bedrag is bijgeschreven op de rekening van 01051 Telecom.

13      Het Landgericht Bonn heeft dit beroep ten dele toegewezen op grond dat de op Deutsche Telekom rustende verplichting niet alleen bestond in het overmaken van het verschuldigde bedrag, maar in het crediteren ervan op de bankrekening van 01051 Telecom. Deze conclusie vloeit zijns inziens noodzakelijkerwijs voort uit artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35, volgens hetwelk de schuldeiser recht heeft op interest voor betalingsachterstand voor zover hij het verschuldigde bedrag niet tijdig heeft „ontvangen”. Van doorslaggevend belang voor de vaststelling of er sprake is van betalingsachterstand, is dus – anders dan de tot dan in Duitsland heersende opvatting – het te laat ontvangen van het verschuldigde bedrag, en niet de te late uitvoering van de betalingsopdracht.

14      Deutsche Telekom heeft tegen het vonnis van het Landgericht Bonn hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Köln. Zij komt op tegen de uitlegging van de rechter in eerste aanleg. In zijn verzoek om een prejudiciële beslissing geeft de verwijzende rechter aan dat volgens de in de Duitse rechtspraak heersende opvatting in geval van betaling bij wege van bankovermaking in beginsel de prestatie wordt geacht tijdig te zijn verricht wanneer, ten eerste, de betalingsopdracht vóór het verstrijken van de betalingstermijn bij de financiële instelling van de schuldenaar is binnengekomen, vervolgens er voldoende geld staat op de rekening van de schuldenaar of deze over voldoende krediet beschikt en, ten slotte, deze financiële instelling aanvaardt om de betalingsopdracht binnen de genoemde termijn uit te voeren.

15      De verwijzende rechter erkent evenwel dat een bepaalde uitlegging van artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35 kan leiden tot een andere uitkomst. Vooral het gebruik in de Duitse, de Engelse en de Franse taalversie van, respectievelijk, de woorden „erhalten”, „received” en „reçu” zou erop kunnen wijzen dat, om betalingsachterstand in de zin van genoemde richtlijn te vermijden, het verschuldigde bedrag vóór het verstrijken van de betalingstermijn op de rekening van de schuldeiser moet zijn bijgeschreven.

16      Daarop heeft het Oberlandesgericht Köln de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Is een nationale regeling volgens welke, ter vermijding van betalingsachterstand door de debiteur of ter beëindiging van reeds ingetreden betalingsachterstand, bij betaling bij wege van bankovermaking niet het tijdstip van bijschrijving van het bedrag op de rekening van de schuldeiser beslissend is, doch het tijdstip van de door de schuldenaar gegeven en door diens bank aanvaarde betalingsopdracht, vooropgesteld dat diens rekening voldoende dekking of overeenkomstige kredietruimte biedt, in overeenstemming met artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35 [...]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

17      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen op welk tijdstip in het kader van een handelstransactie een betaling bij wege van bankovermaking kan worden geacht op tijd te zijn verricht, zodat over deze schuldvordering geen interest voor betalingsachterstand verschuldigd is in de zin van artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35.

18      01051 Telecom, de Tsjechische regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betogen dat zowel uit de voorstukken als uit de bewoordingen en de doelstelling van richtlijn 2000/35 blijkt dat er sprake is van betalingsachterstand wanneer de schuldeiser het verschuldigde bedrag niet binnen de gestelde termijn heeft ontvangen, wat in geval van bankovermaking wil zeggen wanneer dit bedrag niet vóór het verstrijken van de betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de schuldeiser. Doorslaggevend voor de vaststelling of de schuldeiser recht heeft op interest voor betalingsachterstand, is derhalve het tijdstip waarop het verschuldigde bedrag is gecrediteerd op de rekening van laatstgenoemde.

19      Deutsche Telekom alsook de Duitse, de Finse en de Oostenrijkse regering voeren daarentegen hoofdzakelijk aan dat richtlijn 2000/35 ter zake van de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties slechts minimumeisen vaststelt, aangezien zij in het kader van deze doelstelling een aanzienlijke speelruimte laat aan de wettelijke regelingen van de lidstaten. Met name artikel 3 van deze richtlijn laat het aan de lidstaten over, vast te stellen op welk tijdstip een betaling bij wege van bankovermaking moet worden geacht tijdig te zijn verricht, en bepaalt alleen, onder welke voorwaarden en binnen welke – bij gebreke van een overeenkomst – termijnen interest voor betalingsachterstand kan worden gevorderd.

20      In dit kader zou de uitlegging dat de schuldenaar zijn overmaking binnen de gestelde termijn bij een financiële instelling dient te verrichten, een passend evenwicht creëren tussen de belangen van de schuldeiser en die van de schuldenaar, met name gelet op het feit dat de tijd die nodig is voor het uitvoeren van een betalingsopdracht afhankelijk is van de wijze waarop de banken deze uitvoeren, en niet van het handelen van de schuldenaar. In deze omstandigheden zou het onredelijk zijn om eventuele vertragingen die te wijten zijn aan de tijd die de bank nodig heeft om de transactie uit te voeren, ten laste van een schuldenaar te leggen die te goeder trouw handelde toen hij zijn overmaking op tijd – namelijk vóór het verstrijken van de betalingstermijn – verrichtte.

21      Om te antwoorden op de vraag van de verwijzende rechter zij er, om te beginnen, op gewezen dat, ofschoon de richtlijn – zoals Deutsche Telekom alsook de Duitse, de Finse en de Oostenrijkse regering betogen – niet strekt tot een volledige harmonisatie van alle regels inzake betalingsachterstand bij handelstransacties, zij betrekking heeft op bepaalde specifieke regels ter zake. Hieronder vallen, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, de regels inzake interest voor betalingsachterstand (zie in die zin arrest van 26 oktober 2006, Commissie/Italië, C‑302/05, Jurispr. blz. I‑10597, punt 23).

22      Dienaangaande bepaalt artikel 3 van de richtlijn, na in lid 1, sub b‑i, te hebben voorzien in een betalingstermijn van dertig dagen die van toepassing is wanneer er geen overeenkomst werd gesloten, in hetzelfde lid, sub c‑ii, dat de schuldeiser jegens de schuldenaar recht heeft op interest voor betalingsachterstand voor zover „hij het verschuldigde bedrag niet op tijd heeft ontvangen, tenzij de schuldenaar niet voor de vertraging verantwoordelijk is”.

23      Uit de bewoordingen van de laatstgenoemde bepaling blijkt dus expliciet dat voor het recht op interest voor betalingsachterstand, de door de schuldenaar verrichte betaling als laattijdig wordt beschouwd wanneer de schuldeiser op de vervaldag niet over het verschuldigde bedrag beschikt. In geval van een betaling bij wege van bankovermaking biedt evenwel alleen de bijschrijving van het verschuldigde bedrag op de rekening van de schuldeiser laatstgenoemde de mogelijkheid om over dit bedrag te beschikken.

24      Die uitlegging vindt steun in de verschillende taalversies van richtlijn 2000/35, die alle verwijzen naar de ontvangst van het verschuldigde bedrag binnen de betalingstermijn. Dit is met name het geval met de termen „erhalten”, „received”, „reçu” en „ricevuto”, die respectievelijk worden gebruikt in de Duitse, de Engelse, de Franse en de Italiaanse versie van richtlijn 2000/35.

25      Voor het overige blijkt duidelijk uit de bewoordingen van de voorstukken van genoemde richtlijn dat de keuze van het begrip „ontvangen” niet toevallig was, maar voortvloeit uit een weloverwogen beslissing van de gemeenschapswetgever. Zoals de Commissie benadrukt, is dit begrip tijdens de beraadslagingen die vóór de vaststelling van deze richtlijn binnen de Raad van de Europese Unie hebben plaatsgevonden, immers uiteindelijk verkozen boven andere uitdrukkingen, die minder precies waren met betrekking tot de vaststelling van het tijdstip vanaf wanneer een betaling in het kader van een handelstransactie moet worden geacht tijdig te zijn verricht.

26      Bovendien is de uitlegging dat het bijschrijven van het verschuldigde bedrag op de rekening van de schuldeiser het voornaamste criterium voor de betaling vormt – doordat dit is gebaseerd op het tijdstip waarop het verschuldigde bedrag met zekerheid ter beschikking van de schuldeiser is – in overeenstemming met het hoofddoel van richtlijn 2000/35, zoals dit met name uit de overwegingen zeven en zestien ervan blijkt, te weten de bescherming van de houders van financiële schuldvorderingen.

27      Ten slotte zij hieraan toegevoegd dat een dergelijke lezing van artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van genoemde richtlijn steun lijkt te vinden in de uitlegging die het Hof ter zake van andere gebieden van het gemeenschapsrecht heeft gegeven. Zoals 01051 Telecom opmerkt, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de boeking op de rekening van de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen het beslissende criterium vormt om uit te maken of een lidstaat die een geldsom ter beschikking van de Commissie dient te stellen, is tekortgeschoten in zijn verplichting en derhalve interest voor betalingsachterstand moet betalen (zie in die zin arrest van 12 juni 2003, Commissie/Italië, C‑363/00, Jurispr. blz. I‑5767, punten 42, 43 en 46).

28      Derhalve is het tijdstip waarvan moet worden uitgegaan om te beoordelen of in het kader van een handelstransactie een betaling bij wege van bankovermaking kan worden geacht op tijd te zijn verricht, zodat over deze schuldvordering geen interest voor betalingsachterstand verschuldigd is in de zin van genoemde bepaling, de datum waarop het verschuldigde bedrag is bijgeschreven op de rekening van de schuldeiser.

29      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het met name door de Finse regering gevoerde betoog dat een dergelijke uitlegging van artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35 ertoe leidt dat de schuldenaar op onredelijke wijze wordt opgezadeld met het risico dat voortvloeit uit de tijd die nodig is voor de uitvoering van banktransacties.

30      Dienaangaande volstaat de vaststelling dat genoemde bepaling, in fine, net bepaalt dat de schuldenaar niet aansprakelijk mag worden gesteld voor vertragingen waarvoor hij niet verantwoordelijk is. Met andere woorden, volgens richtlijn 2000/35 zelf is betaling van interest voor betalingsachterstand uitgesloten in de gevallen waarin de betalingsachterstand niet het gevolg is van de handelwijze van de schuldenaar, die naar behoren rekening heeft gehouden met de tijd die normaliter nodig is voor de uitvoering van een bankovermaking.

31      Voor het overige is het, zoals de Tsjechische regering opmerkt, in het kader van handelstransacties gebruikelijk dat reglementaire of contractuele bepalingen vaststellen hoeveel tijd er nodig is voor de uitvoering van bankovermakingen, zodat een schuldenaar daarmee rekening kan houden en aldus de toepassing van interesten voor betalingsachterstand kan vermijden.

32      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35 aldus dient te worden uitgelegd, dat voor het vermijden of het beëindigen van de toepassing van interest voor betalingsachterstand bij een betaling bij wege van bankovermaking, vereist is dat het verschuldigde bedrag op tijd op de rekening van de schuldeiser is bijgeschreven.

 Kosten

33      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, sub c‑ii, van richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, dient aldus te worden uitgelegd, dat voor het vermijden of het beëindigen van de toepassing van interest voor betalingsachterstand bij een betaling bij wege van bankovermaking, vereist is dat het verschuldigde bedrag op tijd op de rekening van de schuldeiser is bijgeschreven.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.