Language of document : ECLI:EU:C:2007:792

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

13 december 2007 (*)

„Verordening (EG) nr. 44/2001 – Bevoegdheid in verzekeringszaken – Aansprakelijkheidsverzekering – Rechtstreekse vordering van getroffene tegen verzekeraar – Regel van bevoegdheid van gerechten van woonplaats van eiser”

In zaak C‑463/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 26 september 2006, ingekomen bij het Hof op 20 november 2006, in de procedure

FBTO Schadeverzekeringen NV

tegen

Jack Odenbreit,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk, P. Kūris, J.‑C. Bonichot en C. Toader (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        J. Odenbreit, vertegenwoordigd door N. Meier-van Laak, Rechtsanwältin,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door A. Dittrich en M. Lumma als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door W. Ferrante, avvocato dello Stato,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door E. Ośniecka-Tamecka als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Bogensberger en A.‑M. Rouchaud-Joët als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 9, lid 1, sub b, en 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2        Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen J. Odenbreit, die in Duitsland woont en in Nederland slachtoffer van een auto-ongeval is geworden, en de verzekeringsmaatschappij van de wettelijk aansprakelijke partij, de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FBTO Schadeverzekeringen NV (hierna: „FBTO”), die in deze lidstaat gevestigd is.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 44/2001

3        In punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 heet het dat „in het geval van verzekeringsovereenkomsten [...] de zwakke partij moet worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels”.

4        De regels betreffende de bevoegdheid in verzekeringszaken zijn neergelegd in afdeling 3 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001; deze afdeling omvat de artikelen 8 tot en met 14.

5        Artikel 9, lid 1, sub a en b, van deze verordening bepaalt:

„1.      De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen:

a)      voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of

b)      in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser [...]”

6        Artikel 11 van deze verordening luidt:

„1.      Ter zake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar ook in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat.

2.      De artikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is.

3.      Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is hetzelfde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd.”

 Richtlijn 2000/26/EG

7        Artikel 3, getiteld „Rechtstreekse vordering”, van richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (PB L 181, blz. 65), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB L 149, blz. 14; hierna: „richtlijn 2000/26”), bepaalt:

„Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat de in artikel 1 bedoelde benadeelde wiens materiële schade of lichamelijk letsel voortvloeit uit een ongeval in de zin van die bepaling, een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeringsonderneming van de wettelijk aansprakelijke partij.”

8        Voorts luidt punt 16 bis van de considerans van richtlijn 2000/26:

„Overeenkomstig artikel 11, lid 2, juncto artikel 9, lid 1, sub b, van verordening [...] nr. 44/2001 [...] kan de benadeelde een rechtsvordering instellen tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat waar hij zijn verblijfplaats heeft.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9        Op 28 december 2003 was Odenbreit in Nederland betrokken bij een auto-ongeval met een FBTO-verzekerde. Als getroffene heeft hij op grond van de artikelen 11, lid 2, en 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 tegen de verzekeraar een rechtstreekse vordering ingesteld bij het gerecht van zijn woonplaats, namelijk het Amtsgericht Aachen.

10      Bij uitspraak van 27 april 2005 heeft dat gerecht zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard op grond dat de Duitse rechterlijke instanties onbevoegd waren om er kennis van te nemen. Odenbreit is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Oberlandesgericht Köln. Bij tussenarrest van 12 september 2005 heeft de appèlrechter op basis van dezelfde bepalingen van verordening nr. 44/2001 geoordeeld dat de Duitse rechterlijke instanties wél bevoegd waren om uitspraak te doen over de aansprakelijkheidsvordering.

11      FBTO heeft tegen dit tussenarrest beroep tot „Revision” ingesteld bij het Bundesgerichtshof.

12      Zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, bestaat er in de Duitse rechtsleer geen eensgezindheid over de uitlegging van de artikelen 11, lid 2, en 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001, betreffende de rechterlijke bevoegdheid voor vorderingen die door het slachtoffer rechtstreeks tegen de verzekeraar worden ingesteld.

13      Zo vallen dergelijke rechtstreekse vorderingen volgens de heersende opvatting niet onder verzekeringszaken in de zin van de artikelen 8 en volgende van verordening nr. 44/2001, omdat het vorderingsrecht van het slachtoffer in het Duitse internationaal privaatrecht wordt opgevat als een recht in het kader van verbintenissen uit onrechtmatige daad en niet in dat van verzekeringsovereenkomsten. Volgens deze uitlegging heeft artikel 9, lid 1, sub b, van deze verordening alleen betrekking op verzekeringszaken sensu stricto en doelt het begrip „begunstigde” in deze bepaling niet op de getroffene, die op grond van artikel 11, lid 2, van de verordening geen partij ten principale in het geding kan worden. Tegenover deze opvatting in de rechtsleer staat de mening dat het gerecht van de woonplaats van de getroffene op grond van de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar artikel 9 daarvan bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen die de getroffene rechtstreeks tegen de WA-verzekeraar instelt.

14      Het Bundesgerichtshof sluit zich aan bij laatstbedoelde uitlegging. Volgens hem zijn er doorslaggevende redenen om aan te nemen dat de getroffene een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de verzekeraar kan doen gelden bij het gerecht van zijn woonplaats.

15      Gelet op de verschillen van mening in de rechtsleer over de uitlegging van deze bepalingen van verordening nr. 44/2001, heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening [...] nr. 44/2001 [...] naar artikel 9, lid 1, sub b, van deze verordening aldus worden begrepen dat de getroffene bij het gerecht van zijn woonplaats in een lidstaat rechtstreeks tegen de verzekeraar een vordering kan instellen, indien een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is en de verzekeraar zijn woonplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

16      Verweerder in het hoofdgeding, alle lidstaten die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn van mening dat de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar artikel 9, lid 1, sub b, daarvan aldus moet worden uitgelegd dat de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar een vordering kan instellen bij het gerecht van zijn woonplaats, wanneer een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is en de verzekeraar zijn woonplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft.

17      De Duitse regering en de Commissie betogen op basis van een letterlijke uitlegging van deze bepalingen van verordening nr. 44/2001 dat door de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 de volledige regeling van artikel 9 daarvan van toepassing wordt op vorderingen die door de getroffene worden ingesteld, zodat laatstbedoelde niet noodzakelijk uitdrukkelijk moet worden genoemd in het artikel waaraan wordt gerefereerd, omdat de verwijzing in artikel 11, lid 2, anders overbodig zou zijn. Deze woordelijke uitlegging is voor de Poolse regering daarentegen aanleiding om te stellen dat het slachtoffer als „begunstigde” in de zin van artikel 9, lid 1, sub b, van deze verordening moet worden gekwalificeerd. Bij de sluiting van de verzekeringsovereenkomst is het potentiële slachtoffer, aan wie schadevergoeding zal worden betaald wanneer de gebeurtenis met het oog waarop deze overeenkomst is gesloten, zich voordoet, immers niet bekend. Het kan daarin dus niet als begunstigde worden aangeduid.

18      Verweerder in het hoofdgeding, alle lidstaten die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend alsmede de Commissie stellen dat de bepalingen van verordening nr. 44/2001 betreffende de bevoegdheid in verzekeringszaken zijn gebaseerd op de eis van bescherming van de partij die economisch gezien de zwakste is, een uitleggingsbeginsel dat in punt 13 van de considerans van deze verordening tot uitdrukking wordt gebracht en in de rechtspraak wordt bevestigd (zie arresten van 14 juli 1983, Gerling Konzern Speziale Kreditversicherung e.a., 201/82, Jurispr. blz. 2503; 13 juli 2000, Group Josi, C‑412/98, Jurispr. blz. I‑5925, punt 64, en 12 mei 2005, Société financière et industrielle du Peloux, C‑112/03, Jurispr. blz. I‑3707, punt 30). Artikel 11, lid 2, van deze verordening zou dus juist ertoe strekken de regeling waarin artikel 9, lid 1, sub b, voor de eiser voorziet, uit te breiden tot de getroffene.

19      In dit verband benadrukken de Duitse regering en de Commissie dat de invoeging van artikel 11, lid 2, in verordening nr. 44/2001 de wil van de gemeenschapswetgever weerspiegelt om overeenkomstig het voorstel van de Commissie inzake deze verordening personen die in procedures ter zake van verzekering in een zwakke positie verkeren een verder gaande bescherming te bieden dan die waarin was voorzien bij het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32; hierna: „Executieverdrag”).

20      Ten slotte wijzen verweerder in het hoofdgeding, alle lidstaten die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend alsmede de Commissie erop dat deze uitlegging met name door punt 16 bis van de considerans van richtlijn 2000/26 wordt bevestigd. Met de invoeging van dit punt in de considerans, nadat verordening nr. 44/2001 was vastgesteld, zou de gemeenschapswetgever geen bindende uitlegging van de bepalingen van deze verordening hebben gegeven, maar een belangrijk argument hebben geleverd voor de erkenning van de bevoegdheid van het gerecht van de plaats waar het slachtoffer woont.

 Antwoord van het Hof

21      Vooraf zij eraan herinnerd dat afdeling 3, bestaande uit de artikelen 8 tot en met 14, van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001, voorziet in regels voor de bevoegdheid in verzekeringszaken naast die welke in de algemene bepalingen van afdeling 1 van hetzelfde hoofdstuk van de verordening zijn neergelegd.

22      Afdeling 3 bevat een aantal bevoegdheidsregels met betrekking tot vorderingen die tegen de verzekeraar worden ingesteld. Zij bepaalt met name dat de verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft (artikel 9, lid 1, sub a), voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft (artikel 9, lid 1, sub b), en ten slotte voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering van onroerend goed betreft (artikel 10).

23      Wat de aansprakelijkheidsverzekering betreft, verwijst artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar deze bevoegdheidsregels voor vorderingen die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar worden ingesteld.

24      Om de vraag van de nationale rechter te kunnen beantwoorden, moet bijgevolg worden nagegaan wat de strekking van de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar artikel 9, lid 1, sub b, daarvan is. Met name moet worden uitgemaakt of deze verwijzing aldus moet worden uitgelegd dat op grond daarvan alleen de gerechten die in laatstgenoemde bepaling worden vermeld, te weten die van de woonplaats van de verzekeringnemer, de verzekeraar of de begunstigde, bevoegd zijn om kennis te nemen van de rechtstreekse vordering van het slachtoffer tegen de verzekeraar, dan wel of uit hoofde van die verwijzing de in dit artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 neergelegde regel van de bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de eiser op deze rechtstreekse vordering kan worden toegepast.

25      In dit verband zij opgemerkt dat laatstgenoemde bepaling zich niet ertoe beperkt bevoegdheid toe te kennen aan de gerechten van de woonplaats van de daarin genoemde personen, maar integendeel de regel van de bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de eiser vastlegt, waardoor die personen dus de mogelijkheid wordt geboden om de verzekeraar voor het gerecht van hun eigen woonplaats te dagen.

26      Werd de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar artikel 9, lid 1, sub b, aldus uitgelegd dat de getroffene op grond daarvan alleen een vordering mag instellen bij de gerechten die krachtens laatstgenoemde bepaling bevoegd zijn, dat wil zeggen de gerechten van de woonplaats van de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde, dan zou zulks bijgevolg rechtstreeks in strijd zijn met de bewoordingen zelf van artikel 11, lid 2. Deze verwijzing leidt ertoe dat de werkingssfeer van deze regel wordt uitgebreid tot andere categorieën eisers dan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, die een geding tegen de verzekeraar aanspannen. Deze verwijzing heeft dus tot doel de in artikel 9, lid 1, sub b, bedoelde opsomming van eisers aan te vullen met de personen die schade hebben geleden.

27      In dit verband kan de toepassing van deze bevoegdheidsregel op de rechtstreekse vordering van de getroffene niet afhankelijk worden gesteld van de kwalificatie van laatstbedoelde als „begunstigde” in de zin van artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001, omdat de verwijzing in artikel 11, lid 2, naar deze bepaling het mogelijk maakt de bevoegdheidsregel uit te breiden tot deze gedingen zonder dat de eiser tot een van de in deze bepaling genoemde categorieën moet behoren.

28      Deze redenering berust ook op de teleologische uitlegging van de bepalingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn. Verordening nr. 44/2001 wil overeenkomstig punt 13 van de considerans ervan de zwakke partij namelijk een betere bescherming waarborgen dan op grond van de algemene bevoegdheidsregels mogelijk is (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Group Josi, punt 64, en Société financière et industrielle du Peloux, punt 40, en arrest van 26 mei 2005, GIE Réunion européenne e.a., C‑77/04, Jurispr. blz. I‑4509, punt 17). Werd het slachtoffer het recht ontzegd om een vordering in te stellen bij het gerecht van zijn eigen woonplaats, dan zou het immers niet dezelfde bescherming worden geboden als die welke bij deze verordening wordt verleend aan andere partijen die in gedingen betreffende verzekeringen als zwakke partijen worden beschouwd, wat dus in strijd zou zijn met de geest van de verordening. Zoals de Commissie verder terecht opmerkt, heeft verordening nr. 44/2001 deze bescherming verhoogd ten opzichte van die welke voortvloeide uit de toepassing van het Executieverdrag.

29      Deze uitlegging wordt bevestigd door richtlijn 2000/26 inzake de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals die na de inwerkingtreding van verordening nr. 44/2001 bij richtlijn 2005/14 is gewijzigd. In richtlijn 2000/26 heeft de gemeenschapswetgever in artikel 3 namelijk niet alleen bepaald dat het slachtoffer in de rechtsorde van de lidstaten een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de verzekeringsmaatschappij moet worden toegekend, maar hij heeft in punt 16 bis van de considerans ook uitdrukkelijk gerefereerd aan de artikelen 9, lid 1, sub b, en 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001, om te wijzen op het recht van de benadeelde om tegen de verzekeraar een rechtsvordering in te stellen bij het gerecht van zijn verblijfplaats.

30      Wat ten slotte de gevolgen betreft van de kwalificatie van de rechtstreekse vordering van de getroffene tegen de verzekeraar, waarover, zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, in het Duitse recht geen eensgezindheid bestaat, zij opgemerkt dat de toepassing van de bevoegdheidsregel van artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 44/2001 op een dergelijke vordering niet wordt uitgesloten door het feit dat deze vordering in het nationale recht wordt gekwalificeerd als een vordering gebaseerd op aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, waarbij het gaat om een recht dat niet onder de contractuele rechtsbetrekkingen valt. Voor de toepassing van de bepalingen van deze verordening is de aard van deze vordering naar nationaal recht namelijk irrelevant, daar de betrokken bevoegdheidsregels zijn opgenomen in een afdeling, te weten afdeling 3 van hoofdstuk II van deze verordening, die algemeen betrekking heeft op verzekeringszaken en niet dezelfde is als die inzake de bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen uit onrechtmatige daad, namelijk afdeling 2 van hetzelfde hoofdstuk. Artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 stelt voor de toepassing van deze bevoegdheidsregel als enige voorwaarde dat het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om een rechtstreekse vordering in te stellen.

31      Gelet op een en ander, moet op de vraag worden geantwoord dat de verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 naar artikel 9, lid 1, sub b, daarvan aldus moet worden uitgelegd dat de getroffene bij het gerecht van zijn woonplaats in een lidstaat rechtstreeks tegen de verzekeraar een vordering kan instellen, indien een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is en de verzekeraar zijn woonplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft.

 Kosten

32      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

De verwijzing in artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, naar artikel 9, lid 1, sub b, daarvan moet aldus worden uitgelegd dat de getroffene bij het gerecht van zijn woonplaats in een lidstaat rechtstreeks tegen de verzekeraar een vordering kan instellen, indien een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is en de verzekeraar zijn woonplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.