Language of document : ECLI:EU:C:2009:667

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

29 oktober 2009 (*)

„Gemeenschappelijk douanetarief – Gecombineerde nomenclatuur – Tariefindeling – Bevroren delen en slachtafvallen van hanen en kippen – Toetreding van Estland – Overgangsmaatregelen – Landbouwproducten – Overtollige voorraden – Verordening (EG) nr. 1972/2003”

In zaak C‑140/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Tallinna Halduskohus (Estland) bij beslissing van 19 maart 2008, ingekomen bij het Hof op 7 april 2008, in de procedure

Rakvere Lihakombinaat AS

tegen

Põllumajandusministeerium,

Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, P. Lindh (rapporteur), A. Rosas, U. Lõhmus en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 september 2009,

gelet op de opmerkingen van:

–        Rakvere Lihakombinaat AS, vertegenwoordigd door K. Kask, advokaat,

–        de Estse regering, vertegenwoordigd door L. Uibo als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Sipos, H. Tserepa-Lacombe en K. Saaremäel-Stoilov als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003 (PB L 281, blz. 1), en de uitlegging van verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 293, blz. 3), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 230/2004 van de Commissie van 10 februari 2004 (PB L 39, blz. 13; hierna: „verordening nr. 1972/2003”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Rakvere Lihakombinaat AS (hierna: „RLK”) enerzijds en het Põllumajandusministeerium (ministerie van Landbouw) en het Maksu- ja Tolliameti Ida maksu- ja tollikeskus (belasting‑ en douanecentrum Oost van de belasting‑ en douaneadministratie; hierna: „MTA”) anderzijds over de belasting op overtollige voorraden bevroren kippenvlees.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsrecht

 De gecombineerde nomenclatuur

3        De bij verordening nr. 2658/87 ingevoerde gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”) is gebaseerd op het wereldwijd geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie, en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag van Brussel van 14 juni 1983, dat namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1). De GN stemt overeen met het GS wat de posten en de uit zes cijfers bestaande subposten betreft. Alleen de postonderverdelingen met een zevende en achtste cijfer zijn specifiek voor de GN.

4        In de versie van het GS van 2002, hoofdstuk 2, bevat post 0207, met het opschrift „Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld of bevroren,” voor de indeling van hanen en kippen postonderverdeling 0207 14, met het opschrift „Delen en slachtafval, bevroren”.

5        In de algemene opmerkingen van de toelichtingen op hoofdstuk 2 van het GS betreffende vlees en eetbare slachtafvallen wordt het volgende gezegd:

„Dit hoofdstuk omvat vlees van hele dieren (d.w.z. het lichaam van het dier, al dan niet met inbegrip van de kop), halve dieren [...], in kwartieren, in stukken, enz., als slachtafvallen en in meel en poeder van vlees of van slachtafvallen van dieren [...], geschikt voor menselijke consumptie.

[...]

De slachtafvallen kunnen in de regel in vier groepen worden onderverdeeld, naar gelang ze:

1)      hoofdzakelijk gebruikt worden voor menselijke consumptie, bv. koppen en delen daarvan (oren daaronder begrepen), poten, staarten, harten, tongen, longhaasjes, borststukken, darmscheil, strotten, zwezeriken;

2)      uitsluitend kunnen dienen voor de bereiding van farmaceutische producten, bv. galblazen, bijnieren en placenta’s (moederkoeken);

3)      voor menselijke consumptie of voor de bereiding van farmaceutische producten kunnen worden gebruikt, bv. levers, nieren, longen, hersens, alvleesklieren, milten en ruggenmerg, eierstokken, baarmoeders, teelballen, uiers, schildklieren, hypofysen;

4)      zowel voor menselijke consumptie als voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt bv. huiden.

[...]

Onder dit hoofdstuk vallen slechts vlees en slachtafvallen, die in de hierna omschreven staat worden aangeboden, ongeacht of zij met behulp van warm water of van stoom een niet ver doorgezette thermische behandeling hebben ondergaan (zoals broeien en blancheren), voor zover de producten niet echt zijn gekookt:

1)      vers [...]

2)      gekoeld [...]

3)      bevroren [...]

4)      gezouten of gepekeld, dan wel gedroogd of gerookt.

[...]

Vlees en slachtafvallen in vorenbedoelde staat blijven evenwel onder deze post ingedeeld [...] eveneens indien zij in stukken of plakken gesneden, gehakt of gemalen zijn.”

6        De op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke GN-versie vloeit voort uit verordening nr. 1789/2003, die op 1 januari 2004 in werking is getreden. Het tweede deel ervan bevat de tabel der rechten. Afdeling I van dit deel met het opschrift „Levende dieren en producten van het dierenrijk” bevat een hoofdstuk 2 met het opschrift „Vlees en eetbare slachtafvallen”, waarin post 0207 is opgenomen die luidt:

„0207 Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld of bevroren:

– van hanen of van kippen:

[...]

0207 14  – – delen en slachtafvallen, bevroren:

– – – delen:

0207 14 10 – – – – zonder been

[...]

– – – slachtafvallen:

0207 14 91 – – – – levers

0207 14 99 – – – – andere”.

7        In de op 23 oktober 2002 gepubliceerde toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen (PB C 256, blz. 1) stellen de algemene opmerkingen nrs. 2, 4 en 5 betreffende het tweede deel, afdeling I, hoofdstuk 2, van de GN:

„2.      Voor de draagwijdte van de termen „vlees” en „slachtafvallen” in de zin van dit hoofdstuk wordt verwezen naar de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk.

[...]

4.      Zie voor het onderscheid tussen vlees en slachtafvallen, bedoeld bij dit hoofdstuk, en de producten bedoeld bij hoofdstuk 16 eveneens de algemene opmerkingen van de GS-toelichting op dit hoofdstuk. Rauw vlees en rauwe slachtafvallen, gehakt doch niet verder bereid, die, alleen om het hanteren en het vervoer ervan te vergemakkelijken, in een folie van kunststof zijn verpakt (ook indien in worstvorm), blijven evenwel onder dit hoofdstuk ingedeeld.

5.      Voor het maken van onderscheid tussen delen zonder been en delen met been worden kraakbeen en pezen niet als been aangemerkt.”

8        Blijkens de toelichting op de postonderverdelingen 0207 14 10 tot en met 0207 14 99 zijn de toelichtingen op de postonderverdelingen 0207 13 10 tot en met 0207 13 99 mutatis mutandis toepasselijk. Deze laatste luiden:

„0207 13 10 zonder been

                  Deze onderverdeling omvat het vlees van hanen, kippen en kuikens, waaruit de beenderen zijn verwijderd, ongeacht van welk deel van het lichaam dit vlees afkomstig is.

[...]

0207 13 99 andere

                  Deze onderverdeling omvat de eetbare slachtafvallen, met name harten, kammen en lellen, met uitzondering van levers.

                  Onder deze onderverdeling vallen eveneens de loopbenen van hanen, kippen en kuikens.”

9        De algemene regels voor de interpretatie van de GN in het eerste deel, titel I, A, ervan bepalen:

„Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen:

1.      De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en, voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen, de navolgende regels.

2.      [...]

b)      Onder een in een post vermelde stof wordt niet alleen verstaan die stof in zuivere staat, doch ook vermengd of verbonden met andere stoffen. [...] De vorenbedoelde mengsels [...] worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.

3.      Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2, sub b, of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

a)      de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel [...] is samengesteld [...], worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels [...], aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;

b)      mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3, sub a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;

[...]”

 Verordening nr. 1972/2003

10      Op basis van artikel 41, eerste alinea, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33) kan de Commissie van de Europese Gemeenschappen maatregelen vaststellen om de overgang van de nieuwe lidstaten naar de regeling van het gemeenschappelijke landbouwbeleid te vergemakkelijken. Deze overgangsmaatregelen „kunnen worden genomen gedurende een tijdvak dat drie jaar na de datum van toetreding verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak”. De Commissie heeft verordening nr. 1972/2003 met name op basis van deze bepaling vastgesteld.

11      Volgens punt 1 van de considerans ervan, beoogt verordening nr. 1972/2003 „te voorkomen dat de toetreding van tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie op 1 mei 2004 zou kunnen leiden tot verleggingen van het handelsverkeer die de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten nadelig beïnvloeden”. Gelet op dat risico benadrukt punt 3 van de considerans van deze verordening dat „dient te worden voorzien in de heffing van afschrikkende belastingen op overtollige voorraden in de nieuwe lidstaten”.

12      Daartoe vereist artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1972/2003 dat de nieuwe lidstaten belastingen opleggen aan de houders van op 1 mei 2004 aanwezige overtollige voorraden producten in het vrije verkeer. Volgens lid 5 van dit artikel geldt deze verplichting in het geval van Estland met name niet voor producten van GN-code 0207 14 10.

13      Artikel 4, lid 2, van deze verordening bepaalt:

„Bij de bepaling van de overtollige voorraad van elke houder houden de nieuwe lidstaten in het bijzonder rekening met:

a)      de gemiddelde beschikbare voorraden in de jaren vóór de toetreding,

b)      het handelspatroon in de jaren vóór de toetreding,

c)      de omstandigheden waaronder de voorraden zijn gevormd.

Het begrip overtollige voorraden is van toepassing op producten die in de nieuwe lidstaten zijn ingevoerd of van oorsprong uit de nieuwe lidstaten zijn. Het begrip overtollige voorraden is eveneens van toepassing op voor de markt van de nieuwe lidstaten bestemde producten.

[...]”

14      Met het oog op een correcte toepassing van de belasting op overtollige voorraden maken de nieuwe lidstaten krachtens artikel 4, lid 4, van deze verordening onverwijld een inventaris op van de op 1 mei 2004 beschikbare voorraden en stellen zij de Commissie uiterlijk op 31 oktober 2004 in kennis van de in de overtollige voorraden aanwezige hoeveelheden producten.

15      Verordening nr. 1972/2003 is krachtens artikel 10 ervan van toepassing van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2007.

 Verordening nr. 853/2004

16      Punt 1.14 van bijlage I bij verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139, blz. 55, en rectificatie, PB 2004, L 226, blz. 22) definieert separatorvlees (hierna: „SV”) als volgt:

„het product dat wordt verkregen door vlees dat na het uitbenen nog aan de beenderen vastzit of vlees van de pluimveekarkassen daarvan mechanisch te scheiden, waardoor de spierweefselstructuur verloren gaat of verandert”.

 Nationaal recht

17      Op 7 april 2004 heeft het Estse Parlement de wet inzake de belasting op overtollige voorraden aangenomen (Üleliigse laovaru tasu seadus, RT I 2004, 30, 203).

18      In zijn arrest van 5 oktober 2006 heeft de Riigikohus (hooggerechtshof) § 6, lid 1, van deze wet wegens strijdigheid met verordening nr. 1972/2003 buiten toepassing verklaard. Deze rechter was van oordeel dat de in deze bepaling neergelegde verplichting om bij de berekening van de overdrachthoeveelheid een factor 1,2 toe te passen, niet garandeerde dat elke ondernemer voldoende gedifferentieerd werd behandeld.

19      Het Estse parlement gaf aan deze beslissing gevolg door bij wet van 25 januari 2007 (RT I 2007, 12, 65) de oorspronkelijke wet op diverse punten te wijzigen. Deze wet, zoals gewijzigd (hierna: „ÜLTS”), is op 16 februari 2007 in werking getreden en regelt met terugwerkende kracht de situaties die vanaf 1 mei 2004 zijn ontstaan.

20      Volgens § 7 ÜLTS is de overtollige voorraad het verschil tussen de op 1 mei 2004 daadwerkelijk aanwezige voorraad en de overdrachthoeveelheid.

21      § 6, lid 1, ÜLTS definieert het begrip „overdrachthoeveelheid” als het jaarlijkse gemiddelde van de in de vier jaar vóór de toetreding van de Republiek Estland tot de Unie (2000-2003) aanwezige voorraad, vermenigvuldigd met 1,2. Om deze regel te verzachten voor ondernemers die in deze vier referentiejaren geen relevante activiteit hebben uitgeoefend, bepaalt § 6 bovendien twee bijzondere regels. In de eerste plaats moet een ondernemer wiens activiteit op de betrokken markt na 2003 is begonnen, aantonen dat zijn voorraad op 1 mei 2004 overeenkomt met de „hoeveelheid [...] die hij gewoonlijk kan produceren, verkopen of op andere wijze onder bezwarende titel of zonder tegenprestatie kan overdragen of aanschaffen”. In de tweede plaats is krachtens § 6, lid 3, de overdrachthoeveelheid voor ondernemers die op 1 mei 2004 ten minste één jaar op de relevante maakt actief zijn geweest, de „gemiddelde voorraad die op 1 mei aanwezig was tijdens de laatste jaren van de exploitatie” of de op 1 mei 2003 aanwezige voorraad, vermenigvuldigd met 1,2.

22      Volgens § 10 ÜLTS bepaalt de minister van Landbouw de overdrachthoeveelheid en de overtollige voorraad op basis van de verklaringen van de ondernemer. Op gemotiveerd verzoek van deze laatste kan de minister rekening houden met bepaalde factoren die een stijging van de voorraad kunnen verklaren, los van enige speculatie, zoals de toename van het productie‑, verwerkings‑ of verkoopvolume van de ondernemer in het voorgaande jaar, de tijd voor het rijpen van de landbouwproducten, de omstandigheid dat de voorraden vóór het derde kwartaal van 2003 zijn gevormd, de vermindering van het uitvoer‑ of verkoopvolume onder niet aan de ondernemer te wijten omstandigheden of andere, van de wil van de ondernemer onafhankelijke omstandigheden.

23      § 23 ÜLTS vult deze laatste bepalingen aan met enkele omstandigheden waarin de overdrachthoeveelheid kan worden verhoogd teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de activiteit van de marktdeelnemer in de periode 1 mei 2003-1 mei 2006.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

24      RLK is een Estse onderneming in de landbouw‑ en levensmiddelensector. Bij de bereiding van haar producten gebruikt zij bevroren delen mechanisch uitgebeend vlees van pluimvee, het zogenoemde SV.

25      Bij beschikking van de minister van Landbouw van 30 maart 2007 is voor RLK de overtollige voorraad bevroren delen kip vastgesteld op 83 462 kg. Bijgevolg stelde de MTA bij aanslagbiljet van 30 april 2007 een belasting op overtollige voorraad van 1 337 237 EEK (ongeveer 90 000 EUR tegen de huidige wisselkoers) vast.

26      In het kader van het beroep tegen dit aanslagbiljet voor de verwijzende rechter stelt RLK dat de betrokken producten niet onder postonderverdeling 0207 14 10, maar onder postonderverdeling 0207 14 99 vallen, zodat zij niet aan deze belasting kunnen worden onderworpen. Deze producten zijn namelijk geen delen bevroren kippenvlees, maar hebben de vorm van een pap bestaande uit delen vlees en mals weefsel, die worden verkregen door mechanische behandeling van kippenbeen. Bovendien verzet verordening nr. 1972/2003 zich volgens RLK tegen bepaalde bepalingen van de ÜLTS inzake de berekening van overtollige voorraden.

27      Wegens twijfel over de tariefindeling van de producten in het hoofdgeding en de uitlegging van verordening nr. 1972/2003 heeft de Tallinna Halduskohus (administratieve rechtbank van Tallinn) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet bevroren [SV] dat is verkregen door het mechanisch uitbenen van hanen en kippen ([...] voor het eerst bepaald in punt 1.14 van bijlage I bij verordening [nr. 853/2004]) op 1 mei 2004 worden ingedeeld onder GN-code 0207 14 10 of [onder GN-code] 0207 14 99 [...]?

2)      Indien het in vraag [1] beschreven product onder GN-code 0207 14 10 moet worden ingedeeld:

a)      Is het onverenigbaar met artikel 4, leden 1 en 2, van verordening [nr. 1972/2003], [de] overtollige voorraad van een marktdeelnemer te berekenen door automatische aftrek [...] (als overdrachthoeveelheid) van de met factor 1,2 vermenigvuldigde gemiddelde voorraad van de marktdeelnemer op 1 mei van de laatste vier productiejaren vóór 1 mei 2004?

b)      Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zou het antwoord dan anders luiden indien bij de bepaling van [de] overdrachthoeveelheid en [de] overtollige voorraad eveneens rekening kan worden gehouden met een toename van het productie‑, verwerkings‑ of verkoopvolume van de marktdeelnemer, de tijd voor het rijpen van het landbouwproduct, de tijd voor voorraadvorming alsmede andere, van de marktdeelnemer onafhankelijke omstandigheden?

3)      Is het verenigbaar met het doel van verordening [nr. 1972/2003] dat de belasting op overtollige voorraad ook wordt geheven wanneer bij de marktdeelnemer op 1 mei 2004 een overtollige voorraad wordt vastgesteld, maar hij kan aantonen geen daadwerkelijk voordeel in de vorm van een prijsverschil te hebben behaald uit het op de markt brengen van de overtollige voorraad na 1 mei 2004?”

 Vraag vooraf

28      Volgens RLK kunnen de verordeningen nrs. 1789/2003 en 1972/2003 haar niet worden tegengeworpen, aangezien zij op de dag waarop de Republiek Estland tot de Unie is toegetreden, niet in het Ests waren gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij beroept zich hierbij op het arrest van 11 december 2007, Skoma-Lux (C‑161/06, Jurispr. blz. I‑10841).

29      Doordat verordening nr. 1972/2003 haar niet kan worden tegengeworpen, is de ÜLTS volgens RLK evenmin van toepassing, aangezien deze wet, waarvan de oorspronkelijke versie officieel op 27 april 2004 is bekendgemaakt, met name verschillende verwijzingen naar deze verordening bevat. De te late publicatie van de ÜLTS belette de marktdeelnemers om tijdig kennis te nemen van de vanaf 1 mei 2004 geldende belastingregeling voor overtollige voorraden.

30      Hoewel de verwijzingsbeslissing geen betrekking heeft op deze vraag, dient, teneinde de verwijzende rechter verduidelijking te verschaffen, in herinnering te worden gebracht dat een besluit van een gemeenschapsinstelling, zoals de verordeningen nrs. 1789/2003 of 1972/2003, aan natuurlijke en rechtspersonen in een lidstaat niet kan worden tegengeworpen voordat deze ervan kennis hebben kunnen nemen door een regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad (arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Artikel 58 van de in punt 10 van het onderhavige arrest vermelde Toetredingsakte bepaalt: „De teksten van de vóór de toetreding aangenomen besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die door de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank in de Estse, de Hongaarse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de elf huidige talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt.”

32       Het Hof heeft reeds geoordeeld dat deze bepaling zich ertegen verzet dat verplichtingen die zijn opgenomen in een gemeenschapsregeling die in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, terwijl deze taal een officiële taal van de Unie is, kunnen worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen. Dat een gemeenschapsverordening niet aan particulieren kan worden tegengeworpen in een lidstaat in de taal waarvan zij niet werd bekendgemaakt, laat evenwel onverlet dat deze verordening onderdeel is van het acquis communautaire, zodat de bepalingen ervan voor de betrokken lidstaat bij diens toetreding onmiddellijk verbindend zijn (arrest Skoma-Lux, reeds aangehaald, punten 51 en 59).

33      Met de vaststelling van de ÜLTS, in de oorspronkelijke versie ervan, op 7 april 2004, heeft de Republiek Estland uitvoering gegeven aan de uit verordening nr. 1972/2003 voortvloeiende verplichtingen door een belasting op de overtollige voorraad van landbouwproducten in te voeren en de wijze van berekening daarvan te bepalen. De ÜLTS roept aldus in Estland verplichtingen in het leven voor particulieren, ook al kunnen deze verordeningen hun niet worden tegengeworpen voordat zij daarvan kennis hebben kunnen nemen door een regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in de taal van deze lidstaat.

34      In die omstandigheden verzet de regel van voormeld arrest Skoma-Lux zich er volgens de rechtspraak van het Hof niet tegen dat de bepalingen van verordening nr. 1972/2003 die in het kader van de ÜLTS zijn overgenomen, aan particulieren worden tegengeworpen. Deze regel zou echter nog wel van belang kunnen zijn in het geval dat sommige bepalingen van deze verordening waaraan de ÜLTS geen uitvoering heeft gegeven, vóór de officiële bekendmaking van deze verordening in de Estse taal door de Estse autoriteiten worden ingeroepen tegen particulieren. Het staat in voorkomend geval aan de nationale rechter om de ÜLTS uit te leggen teneinde na te gaan of die omstandigheden aanwezig zijn (arrest van 4 juni 2009, Balbiino, C‑560/07, Jurispr. blz. I‑0000, punt 32).

35      Verordening nr. 1972/2003 verwijst voor de bepaling van de aan de belasting op overtollige voorraden onderworpen producten naar de GN-postonderverdelingen van deze producten. De verwijzende rechter moet dus nagaan of en in hoeverre het nationale recht de op de feiten in het hoofdgeding toepasselijke GN zoals deze voortvloeit uit verordening nr. 1789/2003, vóór de officiële bekendmaking van laatstgenoemde verordening in het Ests heeft overgenomen, zodat de particulieren kennis konden nemen van de inhoud ervan en van de structuur van de in het hoofdgeding relevante postonderverdeling 0207 14.

 De eerste vraag

36      De verwijzende rechter vraagt of SV van bevroren pluimvee onder postonderverdeling 0207 14 10 of 0207 14 99 valt.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

37      Volgens RLK kan SV van bevroren pluimvee niet worden gelijkgesteld met delen vlees van pluimvee zonder been van postonderverdeling 0207 14 10. Gelet op de kenmerken van SV van bevroren pluimvee en de definitie ervan in punt 1.14 van bijlage I bij verordening nr. 853/2004 moet dit product worden ingedeeld onder postonderverdeling 0207 14 99.

38      RLK merkt op dat gedurende de periode van 16 februari tot 1 mei 2004 een nationale regeling SV indeelde onder postonderverdeling 0207 14 99 11. Latere betwisting van de tariefindeling lag dus niet in de verwachting.

39      Volgens de Estse regering moet deze eerste vraag alleen worden getoetst aan de op 1 mei 2004 geldende GN. Irrelevant is dat een nationale regeling houdende indeling van SV van bevroren pluimvee onder postonderverdeling 0207 14 99 11 van toepassing was van 16 februari tot 1 mei 2004. Deze regering wijst er niettemin op dat de douaneautoriteiten in antwoord op een verzoek om bindende tariefinlichting van RLK zich in 2002 hebben uitgesproken voor indeling van SV van bevroren pluimvee onder postonderverdeling 0207 14 10. Verzoekster is in het hoofdgeding dit soort product blijven invoeren tot 1 mei 2004 overeenkomstig deze beslissing, ondanks de inwerkingtreding op 16 februari 2004 van de Estse verordening houdende indeling van dit product onder postonderverdeling 0207 14 99 11.

40      De Estse regering herinnert eraan dat postonderverdeling 0207 14 99 volgens de GN-toelichtingen onder meer de „eetbare slachtafvallen, met name harten, kammen en lellen, met uitzondering van levers” omvat. In het hoofdgeding staat vast dat de betrokken producten geen slachtafval van dit type bevatten. De tariefindeling moet gebeuren op basis van het wezenlijke karakter van deze producten, in casu vlees van pluimvee. Bijgevolg valt SV van bevroren pluimvee onder postonderverdeling 0207 14 10.

41      De Commissie deelt deze opvatting. Noch de omschrijvingen noch de aantekeningen bij postonderverdelingen 0207 14 10 en 0207 14 99 bevatten precieze aanwijzingen met betrekking tot het verschil tussen vlees en slachtafvallen. De omschrijving van betrokken producten door de verwijzende rechter komt niet overeen met het begrip slachtafvallen, maar behoort tot de categorie van bevroren delen van hanen of van kippen zonder been van postonderverdeling 0207 14 10.

 Antwoord van het Hof

42      Volgens vaste rechtspraak moet in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arresten van 15 februari 2007, RUMA, C‑183/06, Jurispr. blz. I‑1559, punt 27, en 27 september 2007, Medion en Canon Deutschland, C‑208/06 en C‑209/06, Jurispr. blz. I‑7963, punt 34).

43      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de GN‑ en GS-toelichtingen belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar rechtens niet bindend zijn. De inhoud van die toelichtingen moet derhalve in overeenstemming zijn met de GN-bepalingen en mag de strekking daarvan niet wijzigen (arresten van 15 september 2005, Intermodal Transports, C‑495/03, Jurispr. blz. I‑8151, punt 48; 8 december 2005, Possehl Erzkontor, C‑445/04, Jurispr. blz. I‑10721, punt 20, en 16 februari 2006, Proxxon, C‑500/04, Jurispr. blz. I‑1545, punt 22).

44      Daar de tekst van postonderverdeling 0207 14 99 alleen de term „andere” bevat, dient te worden gekeken naar post 0207 in zijn geheel. Blijkens de tekst van deze post „Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld of bevroren” betreft hij vlees en slachtafvallen van pluimvee die kunnen worden gebruikt voor menselijke consumptie.

45      Met betrekking tot bevroren delen vlees en slachtafvallen van postonderverdeling 0207 14, die in casu de enige relevante is, maakt de GN onderscheid tussen enerzijds „delen” vlees en anderzijds „slachtafvallen”, dat dan weer wordt ingedeeld onder twee subcategorieën, waarvan de ene specifiek lever (0207 14 91) en de andere, een residuele categorie, alle andere soorten slachtafval (0207 14 99) betreft.

46      Daar postonderverdeling 0207 14 geen enkele andere categorie bevat dan die van delen vlees en die van slachtafvallen, kan elk door deze postonderverdeling gedekt product dat niet onder een van deze categorieën valt, slechts onder de andere worden ingedeeld. Deze structuur van postonderverdeling 0207 14 is in overeenstemming met de gebruikelijke betekenis van het woord „slachtafvallen”, dat andere eetbare delen dan voor menselijke consumptie bestemd dierenvlees aanduidt.

47      Derhalve moet worden nagegaan of producten als die in het hoofdgeding, zoals RLK stelt, onder de categorie van de slachtafvallen andere dan lever, vallen gedekt door postonderverdeling 0207 14 99.

48      Volgens de GN-toelichtingen omvat deze postonderverdeling eetbare slachtafvallen zoals harten, kammen en lellen, alsook de loopbenen van hanen, kippen en kuikens.

49      Zowel blijkens de verwijzingsbeslissing als de bij het Hof ingediende opmerkingen hebben in casu de producten in het hoofdgeding vóór invriezing de vorm van een pap met vlees‑ en weefselresten, die wordt verkregen na mechanisch vermalen van beenderen waaraan nog vlees vastzit, overeenkomstig de definitie van SV in punt 1.14 van bijlage I bij verordening nr. 853/2004.

50      Bijgevolg kunnen producten als die in het hoofdgeding niet onder postonderverdeling 0207 14 99 worden ingedeeld, aangezien zij niet de objectieve kenmerken en eigenschappen van de in deze postonderverdeling bedoelde slachtafvallen hebben.

51      Deze producten vallen dus onder postonderverdeling 0207 14 10.

52      Dat de Estse douaneautoriteiten vóór de toetreding van de Republiek Estland dit soort product krachtens een nationale regeling onder een andere bijzondere postonderverdeling indeelden, is ten slotte irrelevant voor de uitlegging van de vanaf 1 mei 2004 in deze lidstaat toepasselijke gemeenschapsregeling.

53      Gelet op deze overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1789/2003, aldus moet worden uitgelegd dat producten als die in het hoofdgeding, die bestaan uit bevroren SV, dat is verkregen door het mechanisch uitbenen van hanen en kippen, en bestemd zijn voor menselijke consumptie, moeten worden ingedeeld onder GN-postonderverdeling 0207 14 10.

 Eerste onderdeel van de tweede vraag

54      De verwijzende rechter vraagt of artikel 4, leden 1 en 2, van verordening nr. 1972/2003 zich verzet tegen de door de ÜLTS voor de berekening van de overtollige voorraad van een marktdeelnemer vastgestelde methode, die erin bestaat, op de overdrachthoeveelheid de vermenigvuldigingsfactor 1,2 toe te passen.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

55      Volgens RLK verzet artikel 4 van verordening nr. 1972/2003 zich tegen de in § 6 ÜLTS gekozen methode voor de berekening van de overdrachthoeveelheid voor zover daarbij een vermenigvuldigingsfactor van 1,2 wordt toegepast, aangezien deze methode geen juiste vaststelling van de voorraad mogelijk maakt en geen garantie biedt dat de belasting op overtollige voorraden evenredig is.

56      De Estse regering daarentegen acht het gebruik van deze vermenigvuldigingsfactor in overeenstemming met het doel van verordening nr. 1972/2003. Zij stelt dat deze verordening het gebruik van een dergelijke factor niet beperkt of uitsluit en de lidstaten de berekeningsmethode in overeenstemming met de plaatselijke omstandigheden vrij laat kiezen. Aan de hand van deze factor kan de overdrachthoeveelheid van alle ondernemers worden verhoogd teneinde rekening te houden met de economische groei in de jaren vóór de toetreding van de Republiek Estland tot de Unie.

57      Na in haar schriftelijke stukken het standpunt van RLK te hebben ondersteund, heeft de Commissie zich ter terechtzitting aangesloten bij het standpunt van de Estse regering.

 Antwoord van het Hof

58      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1972/2003 geen enkele bepaling bevat die de lidstaten verplicht of verbiedt om voor de berekening van de overtollige voorraad op uniforme wijze een vermenigvuldigingsfactor toe te passen op de overdrachthoeveelheid van de marktdeelnemers (arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 47).

59      Dit artikel bepaalt namelijk dat de nieuwe lidstaten bij de bepaling van de overtollige voorraad van elke houder in het bijzonder rekening houden met „de gemiddelde beschikbare voorraden in de jaren vóór de toetreding”. Bij ontbreken van preciezere bepalingen over de relevante periode of de methode voor de berekening van de gemiddelde beschikbare voorraad, verleent een dergelijke formulering de lidstaten een beoordelingsmarge bij de bepaling van de criteria op basis waarvan deze aanwijzingen worden uitgevoerd, met inachtneming van de doelstellingen van die verordening en van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht (arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 37).

60      Artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1972/2003 somt op niet-limitatieve wijze bepaalde criteria voor de berekening van de overtollige voorraad van de marktdeelnemers op, en laat de lidstaten de mogelijkheid om deze aan te vullen naargelang hetgeen zij geschikt achten, overeenkomstig de beoordelingsmarge waarover zij beschikken (zie, in die zin, arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 47).

61      De toepassing van een factor 1,2 op de overdrachthoeveelheid is op het eerste gezicht gunstig voor de marktdeelnemers, aangezien zij ertoe strekt de overtollige voorraad te verminderen. Uit de verklaringen van de Estse regering blijkt dat deze factor is vastgesteld op basis van het groeipercentage van de Estse landbouwproductie in de periode 2000-2004. Aan de hand van deze factor kan dus de gemiddelde voorraad op 1 mei van de jaren 2000 tot en met 2003 worden bijgewerkt in het licht van dit percentage en kan een overdrachthoeveelheid – en vervolgens een overtollige voorraad – worden bepaald die de ontwikkeling van de groei in de gehele Estse landbouwsector tussen 1 mei 2000 en 1 mei 2004 op evenredige wijze weergeeft. Zo draagt hij bij tot de vaststelling van een basis voor de vergelijking van de voorraad op 1 mei 2004 en de gemiddelde voorraad op 1 mei van de vier voorgaande jaren (zie, in die zin, arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 48).

62      Gelet op deze kenmerken doet de keuze voor een dergelijke factor geen afbreuk aan de doelstellingen van verordening nr. 1972/2003 en evenmin aan het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling (zie, in die zin, arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 49).

63      Bijgevolg verzet artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1972/2003 zich niet tegen de toepassing van een vermenigvuldigingsfactor als die welke § 6, lid 1, ÜLTS toepast voor de berekening van de overdrachthoeveelheid (arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 50).

64      Derhalve moet op het eerste onderdeel van de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1972/2003 zich niet verzet tegen een nationale bepaling als § 6 ÜLTS, volgens welke de overtollige voorraad van een marktdeelnemer wordt bepaald door van de op 1 mei 2004 daadwerkelijk aanwezige voorraad de overdrachthoeveelheid af te trekken, namelijk het met een factor 1,2 vermenigvuldigde gemiddelde van de op 1 mei van de vier vorige jaren aanwezige voorraden, welke factor overeenstemt met de groei van de landbouwproductie in de betrokken lidstaat in deze periode van vier jaar.

 Tweede onderdeel van de tweede vraag

65      Gelet op het antwoord op het eerste onderdeel van de tweede vraag hoeft het tweede onderdeel van deze vraag niet te worden beantwoord.

 Derde vraag

66      De verwijzende rechter vraagt of verordening nr. 1972/2003 zich verzet tegen de heffing van een belasting op de overtollige voorraad van een marktdeelnemer wanneer deze kan aantonen dat hij geen voordeel heeft gehaald uit de verhandeling van deze voorraad na 1 mei 2004.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

67      RLK wijst erop dat verordening nr. 1972/2003 strekt tot speculatiebestrijding. In het hoofdgeding is speculatie evenwel uitgesloten. Om te beginnen belet de aard van de producten in het hoofdgeding alle prijsspeculatie. De toetreding van de Republiek Estland heeft de prijs van SV van bevroren pluimvee namelijk niet beïnvloed. In de Gemeenschap gelden voor deze producten geen uitvoerrestituties of andere steunmaatregelen met koersverschillen tussen de gemeenschapsmarkt en de wereldmarkt. Verder waren alle door RLK gekochte hoeveelheden bestemd voor eigen behoeften en kwamen zij overeen met normale productievoorraden.

68      RLK stelt onder verwijzing naar de beschikking van 11 oktober 2001, William Hinton & Sons (C‑30/00, Jurispr. blz. I‑7511) dat de heffing van de belasting op overtollige voorraden verenigbaar moet zijn met het evenredigheidsbeginsel en de algemene beginselen van gemeenschapsrecht. Daar de overtollige voorraad in het hoofdgeding geen enkele winst oplevert, acht RLK de gevorderde belasting onevenredig. Indien verordening nr. 1972/2003 in omstandigheden als die van het hoofdgeding tot belastingheffing leidt, moet deze verordening gelet op het evenredigheidsbeginsel nietig worden verklaard. Het gaat dan niet langer om een stelsel van afschrikkende belastingen, maar om een sanctieregeling tot beteugeling van het bezit van bepaalde goederen.

69      De Estse regering en de Commissie achten het belasten van een marktdeelnemer die geen winst uit de verkoop van zijn overtollige voorraad heeft gehaald, verenigbaar met het doel van verordening nr. 1972/2003.

70      Volgens de Commissie heeft deze verordening immers niet tot doel het gedrag van marktdeelnemers te beteugelen, maar de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening veilig te stellen in het algemeen belang van de Gemeenschap.

 Antwoord van het Hof

71      Uit de punten 1 en 3 van de considerans ervan blijkt dat verordening nr. 1972/2003 tot doel had, de gemeenschappelijke marktordeningen veilig te stellen door, aan de hand van een stelsel van afschrikkende belastingen op overtollige voorraden in de nieuwe lidstaten, te voorkomen dat bepaalde landbouwproducten met het oog op de uitbreiding kunstmatig worden verplaatst naar deze lidstaten. Doel was dus, te voorkomen dat een abnormaal handelspatroon de gemeenschappelijke marktordeningen verstoort (arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 57).

72      Deze verordening had niet tot doel, speculatief gedrag van de marktdeelnemers te bestraffen, maar beoogde aan de hand van een mechanisme van afschrikkende belasting te voorkomen dat om speculatieve redenen voorraden werden gevormd, alsmede de door de houders ervan verwachte economische voordelen te neutraliseren (arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 69).

73      Bijgevolg is de door verordening nr. 1972/2003 ingevoerde belasting op overtollige voorraad, die de gemeenschappelijke ordeningen van de landbouwmarkten beoogt te beschermen, van toepassing op alle overtollige voorraden in de zin van deze verordening, ongeacht of de houders ervan daadwerkelijk winst hebben gemaakt bij de verhandeling ervan (zie, in die zin, arrest Balbiino, reeds aangehaald, punt 71).

74      Op de derde vraag moet dus worden geantwoord dat verordening nr. 1972/2003 zich niet verzet tegen de heffing van een belasting op de overtollige voorraad van een marktdeelnemer, ook al kan deze bewijzen dat hij geen winst heeft gemaakt bij de verhandeling van deze voorraad na 1 mei 2004.

 Kosten

75      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003, moet aldus worden uitgelegd dat producten als die in het hoofdgeding, die bestaan uit bevroren mechanisch gescheiden vlees, dat is verkregen door het mechanisch uitbenen van hanen en kippen, en bestemd zijn voor menselijke consumptie, moeten worden ingedeeld onder postonderverdeling 0207 14 10 van de gecombineerde nomenclatuur.

2)      Artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1972/2003 van de Commissie van 10 november 2003 betreffende de overgangsmaatregelen die voor het handelsverkeer van landbouwproducten moeten worden vastgesteld wegens de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 230/2004 van de Commissie van 10 februari 2004, verzet zich niet tegen een nationale bepaling als § 6, lid 1, van de wet inzake de belasting op overtollige voorraden (Üleliigse laovaru tasu seadus), zoals gewijzigd bij wet van 25 januari 2007, volgens welke de overtollige voorraad van een marktdeelnemer wordt bepaald door van de op 1 mei 2004 daadwerkelijk aanwezige voorraad de overdrachthoeveelheid af te trekken, namelijk het met een factor 1,2 vermenigvuldigde gemiddelde van de op 1 mei van de vier vorige jaren aanwezige voorraden, welke factor overeenstemt met de groei van de landbouwproductie in de betrokken lidstaat in deze periode van vier jaar.

3)      Verordening nr. 1972/2003 verzet zich niet tegen de heffing van een belasting op de overtollige voorraad van een marktdeelnemer, ook al kan deze bewijzen dat hij geen winst heeft gemaakt bij de verhandeling van deze voorraad na 1 mei 2004.

ondertekeningen


* Procestaal: Ests.