Language of document : ECLI:EU:F:2009:153

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

17 november 2009

Zaak F‑99/08

Rita Di Prospero

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Algemeen vergelijkend onderzoek – Gebied van fraudebestrijding – Aankondiging van vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/116/08 en EPSO/AD/117/08 – Onmogelijkheid voor kandidaten om zich gelijktijdig in te schrijven voor meerdere vergelijkende onderzoeken – Weigering van verzoeksters aanmelding voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/117/08”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Di Prospero vraagt om nietigverklaring van het besluit van het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen (EPSO) om haar niet toe te staan, zich aan te melden voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/117/08, welk besluit volgt uit de gezamenlijke lezing van de aankondiging van vergelijkende onderzoeken, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 23 januari 2008 (PB C 16 A, blz. 1), die voorziet in de organisatie van de algemene vergelijkende onderzoeken EPSO/AD/116/08 voor de aanwerving van administrateurs (AD 8) op het gebied van de fraudebestrijding en EPSO/AD/117/08 voor de aanwerving van hoofdadministrateurs (AD 11) op hetzelfde gebied, en de aan verzoekster gerichte e-mails van het EPSO van 26 en 27 februari 2008.

Beslissing: Het besluit van het EPSO om verzoekster niet toe te staan, zich aan te melden voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/117/08 wordt nietig verklaard. De Commissie zal alle kosten dragen.

Samenvatting

Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Toelatingsvoorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 27, eerste alinea)

Het tot aanstelling bevoegd gezag beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid om de criteria te bepalen van de capaciteiten die voor de te vervullen ambten zijn vereist en om op basis van die criteria en het dienstbelang de voorwaarden en de modaliteiten voor de organisatie van een vergelijkend onderzoek te specificeren. De uitoefening van de beoordelingsvrijheid waarover de instellingen beschikken op het gebied van de organisatie van een vergelijkend onderzoek, en met name wat de vaststelling van de toelatingsvoorwaarden betreft, wordt echter begrensd door het vereiste dat deze in overeenstemming moet zijn met de dwingende bewoordingen van artikel 27, eerste alinea, van het Statuut; dat artikel omschrijft immers op dwingende wijze het doel van elke aanwerving. Het tot aanstelling bevoegd gezag is nog steeds gebonden aan die bepaling en zowel de vereisten van de te vervullen ambten als het dienstbelang zijn alleen denkbaar zijn met volledige eerbiediging van deze bepaling. Ofschoon clausules om de inschrijving van kandidaten voor een vergelijkend onderzoek te beperken de mogelijkheden kunnen verkleinen dat de instelling de beste kandidaten in de zin van artikel 27, eerste alinea, van het Statuut aanwerft, betekent dit niet dat elke clausule die een dergelijke beperking bevat in strijd is met dat artikel. De beoordelingsvrijheid van de administratie bij de organisatie van vergelijkende onderzoeken en, meer algemeen, het belang van de dienst, geven de instelling immers het recht om de voorwaarden te stellen die zij geschikt acht en die, ofschoon zij de toegang van kandidaten tot een vergelijkend onderzoek en dus noodzakelijkerwijs het aantal ingeschreven kandidaten beperken, evenwel niet het risico inhouden dat het doel in gevaar wordt gebracht, namelijk de inschrijving te verzekeren van kandidaten die voldoen aan de hoogste eisen van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid in de zin van artikel 27, eerste alinea, van het Statuut.

Houden de voorwaarden die de toegang van kandidaten tot een vergelijkend onderzoek beperken echter het risico in dat het doel om de inschrijving van kandidaten met de beste kwaliteiten te verzekeren in gevaar wordt gebracht, dan worden de betrokken voorwaarden in strijd geacht met artikel 27, eerste alinea, van het Statuut. Wil een clausule voor toelating tot een vergelijkend onderzoek wettig zijn, dan moet deze aan een dubbele voorwaarde voldoen, namelijk, ten eerste, dat zij gerechtvaardigd wordt door vereisten verband houdende met de te vervullen ambten en, meer in het algemeen, het dienstbelang alsmede, ten tweede, dat zij in overeenstemming is met het doel van artikel 27, eerste alinea, van het Statuut. Ofschoon deze twee voorwaarden elkaar meestal overlappen, vormen zij twee afzonderlijke begrippen.

(cf. punten 27‑30, 32 en 35)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 8 november 1990, Bataille e.a./Parlement, T‑56/89, Jurispr. blz. II‑597, punt 48; 6 maart 1997, de Kerros en Kohn-Bergé/Commissie, T‑40/96 en T‑55/96, JurAmbt. blz. I‑A‑47 en II‑135, punten 40 en 51; 15 februari 2005, Pyres/Commissie, T‑256/01, JurAmbt. blz. I‑A‑23 en II‑99, punt 36; 27 september 2006, Blackler/Parlement, T‑420/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑185 en II‑A‑2‑943, punt 45, en de aangehaalde rechtspraak