ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
2 december 1999 (1)
Richtlijn 92/50/EEG Overheidsopdrachten voor dienstverlening Bewijs van
bekwaamheid van de dienstverrichter Mogelijkheid om beroep te doen op
bekwaamheden van een andere vennootschap
In zaak C-176/98,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans
artikel 234 EG) van het Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna
(Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen
Holst Italia SpA
en
Comune di Cagliari,
in tegenwoordigheid van:
Ruhrwasser AG International Water Management,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 92/50/EEG van de
Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het
plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, president van de Zesde kamer,
waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, L. Sevón, C. Gulmann,
J.-P. Puissochet (rapporteur) en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: P. Léger
griffier: L. Hewlett, administrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
Holst Italia SpA, vertegenwoordigd door C. Colapinto, advocaat te Rimini,
P. Leone, advocaat te Rome, A. Tizzano en G. M. Roberti, advocaten te
Napels,
de gemeente Cagliari, vertegenwoordigd door F. Melis en G. Farci,
advocaten te Cagliari,
Ruhrwasser AG International Water Management, vertegenwoordigd door
M. Vignolo en G. Racugno, advocaten te Cagliari, en R. A. Jacchia,
advocaat te Milaan,
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de
dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken,
als gemachtigde, bijgestaan door F. Quadri, avvocato dello Stato,
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door T. T. van den Hout,
plaatsvervangend secretaris-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse
zaken, als gemachtigde,
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door W. Okresek, Sektionschef
bij het Bundeskanzleramt, als gemachtigde,
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
P. Stancanelli, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Holst Italia SpA, vertegenwoordigd door
C. Colapinto, P. Leone, G. M. Roberti en F. Sciaudone, advocaat te Napels, de
gemeente Cagliari, vertegenwoordigd door F. Melis en G. Farci, Ruhrwasser AG
International Water Management, vertegenwoordigd door M. Vignolo en
R. A. Jacchia, de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door F. Quadri, en de
Commissie, vertegenwoordigd door P. Stancanelli, ter terechtzitting van 20 mei
1999,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 september
1999,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Bij beschikking van 10 februari 1998, binnengekomen bij het Hof op 11 mei
daaraanvolgend, heeft het Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna het
Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële
vraag gesteld over de uitlegging van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni
1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van
overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1).
- 2.
- Die vraag is gerezen in een geding tussen Holst Italia SpA (hierna: Holst Italia)
en de gemeente Cagliari in verband met een opdracht voor het beheer van
installaties voor de afvoer en zuivering van huishoudelijk afvalwater, die deze
gemeente na een onderhandse procedure aan Ruhrwasser AG International
Management (hierna: Ruhrwasser) heeft gegund.
Het gemeenschapsrecht
- 3.
- Richtlijn 92/50 stelt de kwalitatieve selectiecriteria vast waaraan gegadigden moeten
voldoen om aan de aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht voor
dienstverlening te kunnen deelnemen.
- 4.
- Artikel 31 luidt:
1. In het algemeen kan de financiële en economische draagkracht van de
dienstverlener worden aangetoond door een of meer van de volgende referenties:
a) passende bankverklaringen of het bewijs van een verzekering tegen
beroepsrisico's;
b) overlegging van balansen of van uittreksels uit de balansen van de
dienstverlener, indien de vennootschapswetgeving van het land waar de
dienstverlener is gevestigd publicatie van de balans voorschrijft;
c) een verklaring betreffende de totale omzet en de omzet betreffende de diensten
waarover de opdracht gaat, over de laatste drie boekjaren.
2. De aanbestedende dienst geeft in de aankondiging van de opdracht of in de
uitnodiging tot inschrijving de in lid 1 bedoelde referentie(s) aan die hij verlangt,
evenals de andere referenties die moeten worden overgelegd.
3. Indien de dienstverlener om gegronde redenen niet in staat is de door de
aanbestedende dienst gevraagde referenties over te leggen, kan hij zijn
economische en financiële draagkracht aantonen door andere documenten die de
aanbestedende dienst geschikt acht.
- 5.
- Artikel 32 van richtlijn 92/50 bepaalt:
1. De geschiktheid van dienstverleners om diensten te verrichten kan worden
beoordeeld aan de hand van met name hun vakkundigheid, efficiency, ervaring en
betrouwbaarheid.
2. De technische bekwaamheid van de dienstverlener kan op een of meer van de
volgende manieren worden bewezen, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid en
het gebruik van de te verlenen diensten:
a) door studie- en beroepsdiploma's van de dienstverlener en/of van het
stafpersoneel van de onderneming en in het bijzonder van degenen die met
de dienstverlening zijn belast;
b) door overlegging van een lijst van de voornaamste diensten die de
dienstverlener gedurende de afgelopen drie jaar heeft verricht, met
vermelding van bedrag en datum en van de publiek- of privaatrechtelijke
instanties waarvoor zij bestemd waren:
- indien het diensten aan aanbestedende diensten betreft, worden de
diensten aangetoond door certificaten die door de bevoegde autoriteit
zijn opgesteld of goedgekeurd;
- indien het gaat om diensten aan particulieren, worden de certificaten
opgesteld door degene te wiens behoeve de diensten zijn verricht; bij
ontstentenis daarvan is een verklaring van de dienstverlener
toegelaten;
c) door opgave van de al dan niet tot de onderneming van de dienstverlener
behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke
belast zijn met de kwaliteitscontrole;
d) door een verklaring betreffende de gemiddelde jaarlijkse
personeelsbezetting van de onderneming van de dienstverlener en de
omvang van haar staf gedurende de laatste drie jaar;
e) door een verklaring welke de outillage, het materieel en de technische
uitrusting vermeldt, waarover de dienstverlener voor het verrichten van de
diensten beschikt;
f) door een beschrijving van de maatregelen die de dienstverlener treft om
kwaliteit te waarborgen en de mogelijkheden die hij biedt ten aanzien van
ontwerpen en onderzoek;
g) wanneer de te verlenen diensten van complexe aard zijn of in uitzonderlijke
gevallen voor een bijzonder doel vereist zijn, door middel van controle door
de aanbestedende dienst of, namens de aanbestedende dienst, door een
bevoegd officieel orgaan van het land waar de dienstverlener is gevestigd,
onder voorbehoud van de instemming van dat orgaan; deze controle heeft
betrekking op de technische bekwaamheid van de dienstverlener en, indien
nodig, de mogelijkheden die hij biedt ten aanzien van ontwerpen en
onderzoek, alsmede de door hem getroffen maatregelen inzake
kwaliteitscontrole;
h) door opgave van het gedeelte van de opdracht dat de dienstverlener
desgevallend voornemens is in onderaanneming te geven.
3. De aanbestedende dienst geeft in de aankondiging of in de uitnodiging tot
inschrijving aan, welke referenties hij verlangt.
4. Bij het inwinnen van de in artikel 31 en in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel
bedoelde inlichtingen mag niet verder worden gegaan dan gezien de inhoud van de
opdracht verantwoord is, en de aanbestedende dienst moet met de
gerechtvaardigde belangen van de dienstverleners met betrekking tot de
bescherming van hun fabrieks- of bedrijfsgeheimen rekening houden.
- 6.
- Voorts bepaalt artikel 25 van richtlijn 92/50:
In het bestek kan de aanbestedende dienst de inschrijver verzoeken in zijn offerte
aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij eventueel voornemens is aan
derden in onderaanneming te geven.
Deze mededeling laat de vraag naar de aansprakelijkheid van de
hoofddienstverlener onverlet.
- 7.
- Ten slotte preciseert artikel 26 van richtlijn 92/50:
1. Combinaties of consortiums van dienstverleners mogen inschrijven. Van
deze consortiums of combinaties mag niet worden verlangd dat zij met het oog op
de inschrijving een bepaalde rechtsvorm aannemen, doch dit kan wel van een
combinatie of een consortium worden geëist wanneer de opdracht daaraan is
gegund.
2. Gegadigden of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat waarin
zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn de betrokken diensten te verlenen, mogen niet
worden afgewezen louter op grond van het feit dat zij krachtens de wetgeving van
de lidstaat waarin de opdracht wordt gegund, een natuurlijke persoon dan wel een
rechtspersoon zouden moeten zijn.
3. Van rechtspersonen kan echter worden verlangd dat zij in de inschrijving of
in het verzoek tot deelneming de namen en de beroepskwalificaties vermelden van
de personen die met het verlenen van de dienst worden belast.
Het hoofdgeding
- 8.
- In 1996 organiseerde de gemeente Cagliari een onderhandse aanbesteding met
als gunningscriterium de gunstigste offerte voor de plaatsing van een opdracht
betreffende het beheer van afvalwaterzuiverings- en waterlozingsinstallaties
gedurende drie jaar.
- 9.
- Volgens de bekendmaking ter zake, gepubliceerd in het Publicatieblad van de
Europese Gemeenschappen van 3 januari 1997, moesten de geïnteresseerde
ondernemingen op straffe van uitsluiting van de procedure onder meer aantonen,
in de eerste plaats, dat zij in de periode 1993-1995 een gemiddelde jaaromzet van
tenminste 5 miljard LIT op het gebied van het beheer van afvalwaterzuiverings- en
lozingsinstallaties hadden behaald, en, in de tweede plaats, dat zij tijdens de laatste
drie jaar gedurende twee achtereenvolgende jaren ten minste een
afvalwaterzuiveringsinstallatie daadwerkelijk hadden beheerd.
- 10.
- Ruhrwasser, die pas sinds 9 juli 1996 in het handelsregister is ingeschreven, kon
geen bewijsstukken over de omzet in de periode 1993-1995 of over het
daadwerkelijke beheer van tenminste een afvalwaterzuiveringsinstallatie gedurende
de laatste drie jaar overleggen.
- 11.
- Ten bewijze van haar geschiktheid om aan de aanbestedingsprocedure deel te
nemen, aan het einde waarvan haar de opdracht werd gegund, verstrekte
Ruhrwasser stukken betreffende de middelen van een andere entiteit, het Duitse
publiekrechtelijk lichaam Ruhrverband, dat enig aandeelhouder van de
onderneming RWG Ruhr-Wasserwirtschafts-Gesellschaft is. RWG had samen met
vijf andere vennootschappen de gemeenschappelijke onderneming Ruhrwasser
opgericht, een vennootschap op aandelen naar Duits recht, waarvan de
moedermaatschappijen elk een zesde van de aandelen bezitten en die tot doel
heeft, in het buitenland opdrachten op het gebied van de waterbehandeling
en -zuivering te acquireren voor de moedermaatschappijen.
- 12.
- Holst Italia, die eveneens aan de procedure had deelgenomen, maar wier offerte
door de aanbestedingscommissie minder gunstig werd geacht, verzocht het
Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna om nietigverklaring van het
besluit van de gemeenteraad van Cagliari houdende goedkeuring van de gunning
van de opdracht aan Ruhrwasser, stellende dat deze niet de vereiste stukken voor
deelneming aan de aanbesteding had overgelegd.
- 13.
- Ruhrwasser is in de procedure voor het Tribunale tussengekomen en heeft
incidenteel beroep ingesteld, strekkende tot nietigverklaring van de bekendmaking
van de aanbesteding voorzover daarin een inschrijvende onderneming wordt
verboden, referenties betreffende een andere onderneming over te leggen als bewijs
van haar eigen geschiktheid tot inschrijving.
- 14.
- Na onderzoek van de relaties tussen Ruhrwasser en de vennootschappen die aan
haar oprichting hadden deelgenomen, oordeelde het Tribunale, dat er een nauw
verband tussen Ruhrverband en Ruhrwasser bestaat, op grond waarvan deze laatste
over de middelen en de organisatie van de eerste kan beschikken. Onder deze
omstandigheden leek het de verwijzende rechter noodzakelijk te onderzoeken, of
richtlijn 92/50 aldus moest worden uitgelegd, dat referenties betreffende een met
de belanghebbende onderneming verbonden entiteit konden worden toegelaten als
bewijs van de geschiktheid van die onderneming.
- 15.
- Het Tribunale overwoog, dat het Hof in zijn arresten van 14 april 1994, Ballast
Nedam Groep, Ballast Nedam Groep I (C-389/92, Jurispr. blz. I-1289), en
18 december 1997, Ballast Nedam Groep, Ballast Nedam Groep II (C-5/97,
Jurispr. blz. I-7549), weliswaar had beslist, dat een onderneming door middel van
referenties van andere tot dezelfde groep behorende vennootschappen mag
bewijzen dat zij de vereiste geschiktheid bezit, maar dat de situatie in die arresten
verschilt van die in de onderhavige zaak. In de eerste plaats betreffen die arresten
overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, die worden beheerst door derichtlijnen 71/304/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de opheffing van
de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van
overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van
overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van
agentschappen of filialen (PB L 185, blz. 1), en 71/305/EEG van de Raad van
26 juli 1971 betreffende de coördinatie van de procedure voor het plaatsen van
overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 185, blz. 5), en niet
opdrachten voor diensten, en in de tweede plaats bezat de belanghebbende
vennootschap in de arresten Ballast Nedam Groep I en Ballast Nedam Groep II
(reeds aangehaald) in tegenstelling tot Ruhrwasser als houdstermaatschappij
een dominerende positie binnen de groep van vennootschappen op de geschiktheid
waarvan zij zich beriep.
- 16.
- Teneinde te vernemen, of de door het Hof in die arresten aanvaarde oplossing
ondanks die juridische en feitelijke verschillen ook op een situatie als die in het
hoofdgeding kan worden toegepast, heeft het Tribunale amministrativo regionale
per la Sardegna de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende
prejudiciële vraag voorgelegd:
Kan ingevolge richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de
coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor
dienstverlening, een vennootschap zich ten bewijze van het feit dat zij voldoet aan
de technische en financiële vereisten voor toelating tot een aanbestedingsprocedure
voor de verlening van een overheidsopdracht voor een dienst, beroepen op de
referenties van een andere vennootschap die de enige aandeelhouder is van één
van de vennootschappen die in eerstgenoemde vennootschap deelnemen?
De prejudiciële vraag
- 17.
- Volgens Holst Italia kan in het kader van richtlijn 92/50 alleen een beroep worden
gedaan op referenties van een andere entiteit, indien de inschrijvende onderneming
kan aantonen, dat er een duidelijk structureel verband bestaat tussen haar en de
onderneming die de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke
bekwaamheden bezit.
- 18.
- Een dergelijk structureel verband, dat volgens verzoekster in het hoofdgeding een
fundamentele waarborg voor de aanbestedende dienst vormt, vereist
overeenkomstig de rechtspraak van het Hof, dat de inschrijvende vennootschap een
dominerende invloed uitoefent op de entiteit waarvan zij de referenties verstrekt,
en dat zij volledig en daadwerkelijk over al haar middelen beschikt. Dit is niet het
geval, indien de inschrijvende onderneming zich enkel beroept op verplichtingen
van commerciële aard van een entiteit die indirect een minderheidsaandeel in haar
kapitaal bezit. Indien in een dergelijk geval rekening werd gehouden met de
bekwaamheden van een derde, zouden de aangevoerde kwalificaties elk persoonlijk
karakter verliezen.
- 19.
- De Italiaanse regering betwijfelt eveneens, of een door een lichaam indirect
gehouden dochtermaatschappij zich erop kan beroepen, dat de technische en
financiële middelen van dat lichaam tot haar beschikking staan, doch aanvaardt, dat
het aan de nationale rechter staat, het door de inschrijvende onderneming ter zake
verstrekte bewijsmateriaal te beoordelen.
- 20.
- Ruhrwasser evenals de Nederlandse en Oostenrijkse regering zijn echter van
mening, dat de juridische aard van de band tussen de geassocieerde ondernemingen
in geen geval grond kan opleveren om de bekwaamheden van een lid van een
groep niet ten gunste van een ander lid van die groep in aanmerking te nemen.
Welke organisatievorm ook is gekozen, de enige relevante overweging is die, welke
consequenties die vorm voor de beschikbaarheid van de middelen heeft.
- 21.
- Volgens Ruhrwasser volgt hieruit, dat in een geval waarin naast met name op het
bezit van het kapitaal berustende structurele banden dwingende verplichtingen
bestaan om middelen ter beschikking te stellen aan de dochtermaatschappij die aan
de aanbestedingsprocedure deelneemt, het bewijs van het reële bezit van de
middelen voor het uitvoeren van de opdracht daadwerkelijk is geleverd.
- 22.
- De Commissie is van mening, dat het principiële antwoord van het Hof in zijn
arresten Ballast Nedam Groep I en II (reeds aangehaald) van overeenkomstige
toepassing is op een situatie als de onderhavige. Zij wijst er echter met klem op,
dat een inschrijvende onderneming niet mag worden verondersteld daadwerkelijk
over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen te beschikken,
ongeacht haar juridische betrekkingen met de leden van de groep waartoe zij
behoort; de nationale rechter behoort dit op grond van door de betrokkene te
verstrekken bewijsmateriaal nauwkeurig te onderzoeken. Uit de
verwijzingsbeschikking kan haars inziens niet worden afgeleid, of dit onderzoek in
het hoofdgeding op basis van toereikend bewijsmateriaal is uitgevoerd.
- 23.
- Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat richtlijn 92/50 volgens de zesde
overweging van de considerans belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten
bij het plaatsen van overheidsopdrachten voor diensten beoogt te vermijden, zoals
de richtlijnen 71/304 en 71/305 het vrij verrichten van diensten op het gebied van
overheidsopdrachten voor werken beogen te verzekeren (zie arrest Ballast Nedam
Groep I, reeds aangehaald, punt 6).
- 24.
- Hiertoe bevat hoofdstuk I van titel VI van richtlijn 92/50 gemeenschappelijke regels
inzake de deelneming aan procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten
voor diensten. Volgens artikel 25 kan een gedeelte van de opdracht aan derden in
onderaanneming worden gegeven, en volgens artikel 26 mogen combinaties of
consortiums van dienstverleners inschrijven, zonder dat mag worden verlangd dat
zij met het oog op de inschrijving een bepaalde rechtsvorm aannemen.
- 25.
- De in hoofdstuk 2 van titel VI van richtlijn 92/50 bepaalde kwalitatieve
selectiecriteria hebben voorts enkel tot doel, regels voor een objectieve beoordeling
van de geschiktheid van de inschrijvers vast te leggen, met name op financieel,
economisch en technisch gebied. Een van die regels, te weten artikel 31, lid 3, biedt
de dienstverlener de mogelijkheid, zijn economische en financiële draagkracht aan
te tonen door andere documenten die de aanbestedende dienst geschikt acht. Een
andere bepaling artikel 32, lid 2, sub c voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid,
de technische bekwaamheid van de dienstverlener aan te tonen door opgave van
de al dan niet tot de onderneming van de dienstverlener behorende technici of
technische organen, waarover hij voor de uitvoering van de dienst beschikt (zie in
diezelfde zin, wat richtlijn 71/305 betreft, arrest Ballast Nedam Groep I, reeds
aangehaald, punt 12).
- 26.
- Zowel uit het doel als uit de bewoordingen van die bepalingen blijkt dus, dat een
persoon niet van deelneming aan een procedure voor het plaatsen van
overheidsopdrachten voor diensten kan worden uitgesloten op de enkele grond, dat
hij voor de uitvoering van de opdracht middelen wil inzetten, die niet hemzelf,
maar aan een of meerdere andere entiteiten ter beschikking staan (zie in diezelfde
zin, wat richtlijnen 71/304 en 71/305 betreft, arrest Ballast Nedam Groep I, reeds
aangehaald, punt 15).
- 27.
- Een dienstverlener die niet zelf aan de minimumvoorwaarden voor deelneming aan
de aanbestedingsprocedure voor een opdracht voor diensten voldoet, kan zich dus
tegenover de aanbestedende dienst beroepen op de bekwaamheden van derden van
wie hij gebruik wil maken indien de opdracht hem wordt gegund.
- 28.
- Een dergelijk beroep op referenties van derden is echter niet onder alle
omstandigheden toegestaan. Gelijk artikel 23 van richtlijn 92/50 preciseert, moet
de aanbestedende dienst immers de geschiktheid van de dienstverleners toetsen aan
de opgesomde criteria. Deze toetsing beoogt de aanbestedende dienst met name
de garantie te geven, dat de inschrijvende onderneming tijdens de uitvoering van
de opdracht inderdaad gebruik kan maken van de soorten middelen waarover hij
stelt te beschikken.
- 29.
- Wanneer een onderneming, om tot een aanbestedingsprocedure te worden
toegelaten, ten bewijze van haar technische bekwaamheid en financiële en
economische draagkracht naar de bekwaamheden van ondernemingen of
rechtssubjecten verwijst waarmee zij rechtstreekse of indirecte banden heeft, dient
zij dus, ongeacht de juridische aard van die banden, te bewijzen dat zij werkelijk
kan beschikken over de hen ten dienste staande, niet aan haarzelf toebehorende
middelen die voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijk zijn (zie in die zin,
wat richtlijnen 71/304 en 71/305 betreft, arrest Ballast Nedam Groep I, reeds
aangehaald, punt 17).
- 30.
- Het staat aan de nationale rechter om de relevantie van het hiertoe overgelegde
bewijsmateriaal te beoordelen. Richtlijn 92/50 laat niet toe, bij die beoordeling
bepaalde bewijsmiddelen bij voorbaat uit te sluiten of uit te gaan van een
vermoeden, dat de dienstverlener over de middelen van derden beschikt op de
enkele grond, dat hij tot dezelfde groep ondernemingen behoort.
- 31.
- Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat richtlijn 92/50
aldus moet worden uitgelegd, dat een dienstverlener zich ten bewijze dat hij aan
de economische, financiële en technische voorwaarden voor deelneming aan een
aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht voor diensten voldoet, mag
beroepen op de bekwaamheden van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard
van de met hen bestaande banden, voorzover hij kan aantonen, dat hij
daadwerkelijk kan beschikken over de middelen van die entiteiten die voor de
uitvoering van de opdracht noodzakelijk zijn. Het staat aan de nationale rechter om
te beoordelen, of dit bewijs in het hoofdgeding is geleverd.
Kosten
- 32.
- De kosten door de Italiaanse, de Nederlandse en de Oostenrijkse regering alsmede
door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt,
kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen
in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen,
zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Tribunale amministrativo regionale per la
Sardegna bij beschikking van 10 februari 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van
de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening,
moet aldus worden uitgelegd, dat een dienstverlener zich ten bewijze dat hij aan
de economische, financiële en technische voorwaarden voor deelneming aan een
aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht voor diensten voldoet, mag
beroepen op de bekwaamheden van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard
van de met hen bestaande banden, voorzover hij kan aantonen, dat hij
daadwerkelijk kan beschikken over de middelen van die entiteiten die voor de
uitvoering van de opdracht noodzakelijk zijn. Het staat aan de nationale rechter
om te beoordelen, of dit bewijs in het hoofdgeding is geleverd.
Moitinho de Almeida Sevón
Gulmann Puissochet
Wathelet
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 december 1999.
De griffier
De president van de Vijfde kamer
R. Grass
D. A. O. Edward