Hogere voorziening ingesteld op 20 februari 2019 door Lupin Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 12 december 2018 in zaak T-680/14, Lupin / Commissie

(Zaak C-144/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Lupin Ltd (vertegenwoordigers: S. Smith, A. White, solicitors, M. Hoskins, QC, V. Wakefield, barrister)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

de vaststelling van het Gerecht met betrekking tot de ongelijke behandeling van Lupin en Krka, te vernietigen;

overeenkomstig artikel 61 van het Statuut, de zaak zelf af te doen en de door de Commissie opgelegde boete nietig te verklaren of te verminderen.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de op 30 januari 2007 tussen Lupin and Servier gesloten schikkingsovereenkomst op octrooigebied een doelbeperking was in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU. In het bijzonder heeft het Gerecht:

een onjuiste juridische toets gehanteerd om te beoordelen of er een doelinbreuk was, meer bepaald in het licht van de in zaak C-67/13 P, Cartes Bancaires, neergelegde rechtsbeginselen;

ten onrechte niet erkend dat het gevolg voor de mededinging van niet-concurrentiebedingen en niet-aanvechtingsbedingen in schikkingsovereenkomsten hetzelfde is, ongeacht of er sprake is van aansporing;

in strijd met het beginsel van rechtszekerheid, niet onderzocht of uitgelegd wat het onderscheid is tussen gerechtvaardigde en niet-gerechtvaardigde betalingen in omgekeerde richting;

ten onrechte geoordeeld dat het bestaan van een „aansporing” van een generieke producent grond oplevert om vast te stellen dat er sprake is van een doelbeperking; voorts kan ook het verkrijgen van een „voordeel” door de generieke producent geen grond opleveren voor een dergelijke vaststelling, en

blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de dubbelzinnig geformuleerde beperkingen in de overeenkomst aldus moesten worden uitgelegd dat zij mede zien op producten die niet onder het litigieuze octrooi vielen.

Geen gevolgbeperking

Tweede middel: het Gerecht heeft geoordeeld dat de betwisting door Lupin van de door de Commissie gedane vaststelling dat er sprake was van een gevolgbeperking, niet ter zake dienend was aangezien het de vaststelling door de Commissie dat er sprake was van een doelbeperking, had bevestigd. Indien het Hof de vaststelling van een doelbeperking nietig verklaart, dient het uitspraak te doen over het beroep van Lupin door de door de Commissie gedane vaststelling dat er sprake is van een gevolgbeperking, nietig te verklaren. In het bijzonder heeft de Commissie:

blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zich te baseren op betalingen in omgekeerde richting en/of aanzienlijke aansporing;

de vraag naar het bestaan van een gevolgbeperking niet onderzocht aan de hand van de leer van de nevenrestricties en/of de in zaak C-309/99, Wouters, neergelegde beginselen, en/of artikel 102 VWEU, hetgeen zij had moeten doen, en

haar beoordeling van de marktpositie van Servier in het licht van artikel 101, lid 1, VWEU, rechtstreeks gebaseerd op haar bevindingen inzake het bestaan van een machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU, die nietig zijn verklaard (zaak T-691/14, Servier/Commissie).

Boete

Derde middel: het Gerecht heeft met betrekking tot de geldboete het nieuwe karakter van de vermeende inbreuk onjuist beoordeeld.

Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de verplichting om bij het bepalen van een boete zowel rekening te houden met de ernst als met de duur van de vermeende inbreuk.

Vijfde middel: het Gerecht heeft bij het bepalen van de boete ten onrechte geen rekening gehouden met de waarde van de door Servier aan Lupin overgedragen octrooiaanvragen.

Zesde middel: dit middel hangt af van het slagen van de hogere voorziening van de Commissie tegen het arrest van het Gerecht in zaak T-684/14, Krka, en houdt in dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de behandeling door de Commissie van Lupin, in vergelijking met Krka, het beginsel van gelijke behandeling niet schond.

____________