ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

10 december 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 864/2007 – Artikel 4, lid 1 – Begrippen ‚land waar de schade zich voordoet’, ‚schade’ en ‚indirecte gevolgen van de onrechtmatige daad’ – Schade die een familielid van een als gevolg van een verkeersongeval overleden persoon persoonlijk heeft geleden – Toepasselijk recht”

In zaak C‑350/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunale di Trieste (rechtbank van Triëst, Italië) bij beslissing van 10 juli 2014, ingekomen bij het Hof op 21 juli 2014, in de procedure

Florin Lazar

tegen

Allianz SpA,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur), A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        L. Lazar en G. Chiturlas, vertegenwoordigd door M. Bonito, avvocato,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en A. Fonseca Santos als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Cappelletti en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 september 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”) (PB L 199, blz. 40; hierna: „Rome II-verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen F. Lazar, wonende in Roemenië, en de Italiaanse verzekeringsmaatschappij Allianz SpA over de vergoeding van de materiële en immateriële schade die eerstgenoemde heeft geleden door het overlijden van zijn dochter als gevolg van een verkeersongeval dat zich in Italië heeft voorgedaan.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Rome II-verordening

3        Overweging 7 van de Rome II-verordening luidt als volgt:

„Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van de verordening moeten stroken met verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [(PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: ‚Brussel I-verordening’)] en met de instrumenten betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.”

4        De overwegingen 16 en 17 van deze verordening luiden als volgt:

„(16)      Eenvormigheid van de regels moet de voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken vergroten en een redelijk evenwicht garanderen tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en die van de persoon die schade lijdt. De aanknoping met het land van de plaats waar de directe schade zich heeft voorgedaan (‚lex loci damni’), zorgt voor een billijk evenwicht tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en van de persoon die schade lijdt, en ligt tevens in de lijn van de moderne opvatting van het aansprakelijkheidsrecht en van de ontwikkeling van stelsels van risicoaansprakelijkheid.

(17)      Het toepasselijke recht moet worden bepaald volgens de plaats waar de schade zich voordoet, ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. In geval van letselschade en vermogensschade moet bijgevolg het land waar het letsel of de materiële schade is opgelopen, gelden als het land waar de schade zich voordoet.”

5        Artikel 2, „Niet-contractuele verbintenissen”, lid 1, van die verordening bepaalt:

„In deze verordening wordt onder schade verstaan ieder gevolg dat voortvloeit uit onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming of precontractuele aansprakelijkheid.”

6        Onder hoofdstuk II, „Onrechtmatige daad”, van de Rome II-verordening, staat artikel 4, „Algemene regel”. Dit artikel luidt als volgt:

„1.      Tenzij in deze verordening anders bepaald, is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.

2.      Indien evenwel degene wiens aansprakelijkheid in het geding is, en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.

3.      Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.”

7        Volgens artikel 15, respectievelijk onder c) en f), van de Rome II-verordening regelt het recht dat op een niet-contractuele verbintenis van toepassing is, „het bestaan, de aard en de begroting van de schade of het gevorderde” en „het bepalen wie recht heeft op vergoeding van de persoonlijk geleden schade”.

 Brussel I-verordening en verordening nr. 1215/2012

8        Hoofdstuk II van de Brussel I-verordening, waarin de regels voor het bepalen van het bevoegde gerecht staan, bevat een afdeling 2, „Bijzondere bevoegdheid”. In deze afdeling staat artikel 5 van die verordening, in punt 3 waarvan wordt bepaald:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[...]

3)      ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen”.

9        Deze verordening is met ingang van 10 januari 2015 vervangen door verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351, blz. 21), waarvan artikel 7, punt 2, op dezelfde wijze is geformuleerd als artikel 5, punt 3, van de Brussel I-verordening.

 Italiaans recht

10      Zoals de verwijzende rechterlijke instantie heeft uiteengezet, heeft de Corte suprema di cassazione (hof van cassatie) de artikelen 2043 en 2059 van het burgerlijk wetboek aldus uitgelegd dat de familieleden van de overledene, iure proprio, recht hebben op vergoeding van hun materiële en immateriële schade. De volgende vormen van immateriële schade zouden kunnen worden erkend, namelijk gezondheidsschade (medische vastgestelde schade), morele schade (innerlijk lijden) en schade aan het sociale leven (aanzienlijke kwalitatieve verslechtering van het dagelijkse leven).

11      Deze rechterlijke instantie heeft er ook op gewezen dat volgens artikel 283, lid 1, van het wetboek particuliere verzekeringen, wanneer de identiteit van het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, niet kan worden vastgesteld, het garantiefonds voor verkeersslachtoffers (Fondo di garanzia per le vittime della strada) de door een verkeersongeval veroorzaakte schade vergoedt via aangewezen verzekeringsmaatschappijen.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Lazar, een Roemeens staatsburger, vergoeding heeft gevraagd van de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden door het overlijden van zijn dochter, een Roemeens staatsburger wonend in Italië, als gevolg van een verkeersongeval dat zich in die lidstaat heeft voorgedaan en werd veroorzaakt door een niet geïdentificeerd voertuig.

13      De verzekeringsmaatschappij Allianz SpA is gedagvaard in haar hoedanigheid van door het garantiefonds voor verkeersslachtoffers aangewezen vennootschap.

14      De moeder en de grootmoeder van het slachtoffer, beiden in Italië wonende Roemeense staatsburgers, hebben in het geding geïntervenieerd en hebben vergoeding gevorderd van de materiële en immateriële schade die zij door het overlijden van het slachtoffer hebben geleden.

15      Volgens de verwijzende rechterlijke instantie dient, aangezien verzoekers vergoeding vorderen van de schade die zij persoonlijk zouden hebben geleden door het overlijden van een familielid, te worden nagegaan of het daarbij gaat om schade in de zin van artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening dan wel om een indirect gevolg van de onrechtmatige daad in de zin van die bepaling.

16      Het antwoord op deze vraag zou afhangen van het materiële recht dat de verwijzende rechterlijke instantie moet toepassen om uitspraak te kunnen doen over het bestaan en de aard van de schade die de in Roemenië wonende verzoeker voor haar aanvoert. Deze rechterlijke instantie geeft in dit verband een uiteenzetting van de redenen waarom op het bij haar aanhangige geding zowel Italiaans als Roemeens recht kan worden toegepast.

17      Zo lijdt iemand, naar Italiaans recht, door het overlijden van een familielid rechtstreeks schade, met name in de vorm van een aantasting van zijn persoonlijkheidsrechten. Bijgevolg zou de verzoeker in het hoofdgeding schade geldend maken die op basis van dit nationale recht als eigen schade en als het materiële gevolg van het overlijden van zijn familielid zou moeten worden beschouwd. In andere Europese rechtsorden daarentegen zou dit soort schade niet op dezelfde wijze worden erkend.

18      Ofschoon het naar Italiaans recht gaat om directe schade die een rechthebbende door het overlijden van een familielid heeft geleden, vraagt de verwijzende rechterlijke instantie zich dan ook af of, gelet op de rechtspraak van het Hof betreffende de Brussel I-verordening, het recht op vergoeding van die schade een van de „indirecte gevolgen” van de onrechtmatige daad, te weten het verkeersongeval, in de zin van de Rome II-verordening kan vormen.

19      In die omstandigheden heeft het Tribunale di Trieste (rechtbank van Triëst) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„Welke uitlegging moet worden gegeven aan artikel 4, lid 1, van [de Rome II-verordening], waarin is bepaald dat ‚[h]et recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht [is] van het land waar de schade zich voordoet?’ Meer in het bijzonder:

1)      Welke uitlegging moet aan het begrip ‚plaats waar de schade zich voordoet’ in de zin van artikel 4, lid 1, van [de Rome II-verordening] worden gegeven met betrekking tot het verzoek tot vergoeding van de materiële en de immateriële schade die de familieleden van een persoon die is overleden ten gevolge van een verkeersongeval dat zich heeft voorgedaan in de forumstaat, hebben geleden, wanneer die familieleden in een andere lidstaat van de Europese Unie wonen en daar de betrokken schade hebben geleden?

2)      Moet voor de toepassing van artikel 4, lid 1, van [de Rome II-verordening] de materiële en de immateriële schade die de familieleden van een persoon die is overleden bij een verkeersongeval dat zich heeft voorgedaan in de forumstaat, in hun land van woonplaats hebben geleden, worden beschouwd als ‚schade’ in de zin van artikel 4, lid 1, eerste volzin, dan wel als ‚indirecte gevolgen’ in de zin van artikel 4, lid 1, tweede volzin?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

20      Met haar vragen, die samen dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening voor het bepalen van het recht dat van toepassing is op een niet-contractuele verbintenis voortvloeiend uit een verkeersongeval, aldus moet worden uitgelegd dat schade in verband met het overlijden van een persoon bij een verkeersongeval dat zich in de forumstaat heeft voorgedaan, die wordt geleden door de in een andere lidstaat wonende familieleden van die persoon, als ‚schade’ dan wel als ‚indirecte gevolgen’ van dat ongeval in de zin van die bepaling moet worden aangemerkt.

21      Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat, wat de uitlegging van artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening betreft, zowel de eenvormige toepassing van het Unierecht als het gelijkheidsbeginsel vereisen dat de bewoordingen van een bepaling van het Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd (zie in de zin arrest Kásler en Káslerné Rábai, C‑26/13, EU:C:2014:282, punt 37). Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient in dit verband niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen van deze bepaling, maar ook met de context ervan en met het doel van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest Lanigan, C‑237/15 PPU, EU:C:2015:474, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      In dit verband dient erop te worden gewezen dat volgens artikel 2 van de Rome II-verordening „onder schade [wordt] verstaan ieder gevolg dat voortvloeit uit onrechtmatige daad”.

23      Voor het bepalen van het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad, gaat artikel 4, lid 1, van deze verordening echter uit van het recht van het land waar de „schade” zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de „indirecte gevolgen” van die gebeurtenis zich voordoen. De schade waarmee rekening dient te worden gehouden voor het bepalen van de plaats waar die schade zich voordoet, is de directe schade, zoals blijkt uit overweging 16 van die verordening.

24      In overweging 17 van de Rome II-verordening heeft de Uniewetgever nader aangegeven dat in geval van letselschade en vermogensschade het land waar het letsel of de vermogensschade is opgelopen, geldt als het land waar de directe schade zich voordoet.

25      Hieruit volgt dat, wanneer het intreden van directe schade kan worden vastgesteld, hetgeen normaliter het geval is bij een verkeersongeval, de plaats waar deze directe schade zich heeft voorgedaan, het relevante aanknopingspunt zal zijn voor het bepalen van het recht dat van toepassing is, ongeacht de indirecte gevolgen van dit ongeval. In het onderhavige geval bestaat die schade uit de letsels die tot de dood van de dochter van F. Lazar hebben geleid, en heeft die schade zich volgens de verwijzende rechterlijke instantie in Italië voorgedaan. De schade die door de familieleden van die dochter is geleden, moet echter worden beschouwd als een indirect gevolg van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verkeersongeval in de zin van artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening.

26      Deze uitlegging wordt bevestigd door artikel 15, onder f), van die verordening, volgens hetwelk het toepasselijke recht bepaalt wie zijn schade geldend kan maken, en dekt dat punt het in het hoofdgeding aan de orde zijnde geval van schade geleden door familieleden van het slachtoffer.

27      Zoals de Europese Commissie heeft uitgelegd met betrekking tot artikel 11, onder g), van haar voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”) [COM(2003) 427 definitief], thans artikel 15, onder f), van de Rome II-verordening, wordt op grond van het aangewezen recht ook bepaald welke personen recht hebben op vergoeding van persoonlijk door hen geleden schade. Deze uitdrukking zou in het bijzonder zien op de vraag of een andere persoon dan het „directe slachtoffer” vergoeding kan verkrijgen van de schade die hij „indirect” lijdt als gevolg van de schade die de benadeelde heeft geleden. Het zou hierbij kunnen gaan om morele schade, bijvoorbeeld het leed dat door de dood van een naaste wordt veroorzaakt, of om geldelijke schade, berokkend aan bijvoorbeeld de kinderen of de echtgenoot van een overledene.

28      Aan de hand van deze elementen dient eerst te worden bepaald welk recht van toepassing is op een rechtsfeit, om vervolgens op basis van dat recht te kunnen uitmaken welke personen schade hebben geleden die recht geeft op vergoeding.

29      Aldus draagt de toepassing van het recht van de plaats waar de directe schade is ontstaan, bij tot de verwezenlijking van het in overweging 16 van de Rome II-verordening genoemde doel, ervoor te zorgen dat het toepasselijke recht voorspelbaar is en tegelijkertijd te voorkomen dat die onrechtmatige daad wordt ontleed in verschillende delen die aan een verschillend recht zijn onderworpen naargelang van de plaats waar andere personen dan het directe slachtoffer schade lijden.

30      Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening voor het bepalen van het recht dat van toepassing is op een niet-contractuele verbintenis voortvloeiend uit een verkeersongeval, aldus moet worden uitgelegd dat schade in verband met het overlijden van een persoon bij een verkeersongeval dat zich in de forumstaat heeft voorgedaan, die wordt geleden door de in een andere lidstaat wonende familieleden van die persoon, als „indirecte gevolgen” van dat ongeval in de zin van die bepaling moet worden aangemerkt.

 Kosten

31      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”), moet voor het bepalen van het recht dat van toepassing is op een niet-contractuele verbintenis voortvloeiend uit een verkeersongeval, aldus worden uitgelegd dat schade in verband met het overlijden van een persoon bij een verkeersongeval dat zich in de forumstaat heeft voorgedaan, die wordt geleden door de in een andere lidstaat wonende familieleden van die persoon, als „indirecte gevolgen” van dat ongeval in de zin van die bepaling moet worden aangemerkt.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.