CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

H. SAUGMANDSGAARD ØE

van 2 april 2020 (1)

Zaak C264/19

Constantin Film Verleih GmbH

tegen

YouTube LLC,

Google Inc.

[verzoek van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Videoplatformen op internet – YouTube – Online plaatsen van een film zonder toestemming van de rechthebbende – Gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht – Richtlijn 2004/48/EG – Artikel 8 – Recht op informatie van de rechthebbende – Artikel 8, lid 2, onder a) – Begrip ,namen en adressen’ – Omvang – E-mailadres, IP-adres en telefoonnummer – Daarvan uitgesloten”






I.      Inleiding

1.        Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding tussen Constantin Film Verleih GmbH, een in Duitsland gevestigde distributeur van films, enerzijds, en YouTube LLC en haar moedermaatschappij Google Inc., beide gevestigd in de Verenigde Staten, anderzijds.

2.        Dit geding betreft de weigering van YouTube en Google om bepaalde door Constantin Film Verleih verlangde informatie te verstrekken over gebruikers die meerdere films in strijd met de exclusieve gebruiksrechten van Constantin Film Verleih online hebben geplaatst. Meer in het bijzonder eist deze laatste dat YouTube en Google de e-mailadressen, telefoonnummers en IP-adressen van deze gebruikers verstrekken.

3.        Het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) vraagt zich in wezen af of dergelijke informatie valt onder artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48/EG(2), op grond waarvan de bevoegde rechterlijke instanties de mededeling kunnen gelasten van de „namen en adressen” van bepaalde categorieën personen die verband houden met goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

4.        Om de redenen die ik in deze conclusie zal uiteenzetten, ben ik ervan overtuigd dat het begrip „namen en adressen” in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 geen van de bovengenoemde informatiebestanddelen omvat.

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

5.        De overwegingen 2, 10 en 32 van richtlijn 2004/48 luiden als volgt:

„(2)      De bescherming van de intellectuele eigendom moet de uitvinder of ontwerper in staat stellen rechtmatig profijt van zijn uitvinding of schepping te trekken en bovendien een zo groot mogelijke verspreiding van werken, denkbeelden en nieuwe kennis mogelijk maken. Tegelijkertijd mag de bescherming van de intellectuele eigendom geen belemmering van de vrijheid van meningsuiting, het vrije verkeer van informatie of de bescherming van persoonsgegevens vormen, ook niet op het internet.

[...]

(10)      Het doel van deze richtlijn is de onderlinge aanpassing van deze wetgevingen teneinde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming in de interne markt te waarborgen.

[...]

(32)      Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie[(3)]. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de intellectuele eigendom volledig wordt geëerbiedigd, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van [het] Handvest.”

6.        Artikel 2 van deze richtlijn, met het opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt in lid 1 en lid 3, onder a), ervan:

„1.      Onverminderd de middelen die in de [Uniewetgeving] of nationale wetgeving zijn of kunnen worden vastgelegd, voor zover deze middelen gunstiger zijn voor de rechthebbenden, zijn de bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen overeenkomstig artikel 3 van toepassing op elke inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, zoals bepaald in het [Unierecht] en/of het nationale recht van de betrokken lidstaat.

[...]

3.      Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:

a)      de [...] bepalingen [van de Unie] betreffende het materiële recht inzake de intellectuele eigendom, richtlijn 95/46/EG [...]”.

7.        Artikel 8 van richtlijn 2004/48, met het opschrift „Recht op informatie”, bepaalt:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties, tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die:

a)      de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit blijkt te hebben;

b)      de inbreukmakende diensten op commerciële schaal blijkt te gebruiken;

c)      op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen; of

d)      door een onder a), b) of c) bedoelde persoon is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de fabricage of de distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten.

2.      De in lid 1 bedoelde informatie omvat naargelang passend is:

a)      de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;

b)      inlichtingen over de geproduceerde, gefabriceerde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

3.      De leden 1 en 2 gelden onverminderd andere regelgeving waarbij:

a)      de rechthebbende ruimere rechten op informatie worden toegekend;

b)      het gebruik van de krachtens dit artikel medegedeelde informatie in burgerlijke of strafzaken wordt geregeld;

c)      de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

d)      de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven; of

e)      de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.”

B.      Duits recht

8.        § 101, lid 1, eerste volzin, van het Urheberrechtsgesetz (wet betreffende het auteursrecht; hierna: „UrhG”) bepaalt dat van degene die op commerciële schaal inbreuk maakt op het auteursrecht of een ander door deze wet beschermd recht, door de benadeelde kan worden verlangd dat hij onmiddellijk informatie verstrekt over de herkomst en het distributiekanaal van de inbreukmakende kopieën of andere producten.

9.        Onverminderd § 101, lid 1, UrhG kan dit recht op informatie, in geval van kennelijke schending, krachtens § 101, lid 2, eerste volzin, punt 3, van deze wet ook worden uitgeoefend tegen een persoon die op commerciële schaal diensten heeft geleverd die worden gebruikt om inbreukmakende handelingen te verrichten.

10.      Ingevolge § 101, lid 3, punt 1, UrhG moet degene die gehouden is de informatie te verstrekken, de namen en adressen vermelden van de producenten, leveranciers en andere eerdere houders van de kopieën of andere producten, van de gebruikers van de diensten, van de beoogde groothandelaren en van de detailhandelaren.

III. Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof

11.      Constantin Film Verleih is een in Duitsland gevestigde vennootschap die films distribueert.

12.      YouTube, een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap die eigendom is van Google, exploiteert het gelijknamige internetplatform.

13.      Constantin Film Verleih beschikt in Duitsland over exclusieve gebruiksrechten op de cinematografische werken Parker en Scary movie 5.

14.      Tussen juni 2013 en september 2014 zijn deze twee werken zonder toestemming van Constantin Film Verleih online geplaatst op het platform „YouTube”. Op 29 juni 2013 werd de film Parker in volledige lengte in het Duits onder de gebruikersnaam „N1” online geplaatst. Tot de film op 14 augustus 2013 werd geblokkeerd, werd hij meer dan 45 000 keer bekeken. In september 2013 werd de film Scary movie 5 onder de gebruikersnaam „N2” in volledige lengte online geplaatst. Tot de film op 29 oktober 2013 werd geblokkeerd, werd hij meer dan 6 000 keer bekeken. Op 10 september 2014 werd onder de gebruikersnaam „N3” opnieuw een kopie van deze laatste film online geplaatst. Tot de film op 21 september 2014 werd geblokkeerd, werd hij meer dan 4 700 keer bekeken.

15.      Constantin Film Verleih heeft van YouTube en Google informatie verlangd over elk van de gebruikers die deze werken online hadden geplaatst.

16.      De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het recht op informatie was voldaan. Bijgevolg is de omvang van het hoofdgeding beperkt tot de inhoud van de informatie die YouTube en/of Google aan Constantin Film Verleih moeten verstrekken. Dit geding heeft meer bepaald betrekking op de volgende informatie:

–        het e-mailadres van de gebruiker,

–        het telefoonnummer van de gebruiker,

–        het IP-adres dat de gebruiker heeft benut om de litigieuze bestanden online te plaatsen, met het exacte tijdstip waarop deze bestanden online werden geplaatst, en

–        het IP-adres dat de gebruiker het laatst heeft benut om toegang te krijgen tot zijn Google-/YouTube-account, met inbegrip van het exacte tijdstip van die toegang.

17.      Het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in eerste aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) heeft de eis van Constantin Film Verleih tot verstrekking van deze informatie afgewezen.

18.      In hoger beroep heeft het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Hessen, Frankfurt am Main, Duitsland) YouTube en Google veroordeeld tot het verstrekken van de e-mailadressen van de betrokken gebruikers en de eis van Constantin Film Verleih afgewezen voor het overige.

19.      Met haar bij het Bundesgerichtshof ingestelde beroep in Revision heeft Constantin Film Verleih verzocht om YouTube en Google te veroordelen tot verstrekking aan haar van alle bovengenoemde informatie, met inbegrip van de telefoonnummers en de IP-adressen van de gebruikers. Met hun eigen beroep in Revision hebben YouTube en Google verzocht om volledige afwijzing van de eis van Constantin Film Verleih, ook waar deze de e-mailadressen van de gebruikers betreft.

20.      Daar het Bundesgerichtshof heeft vastgesteld dat de oplossing van de twee beroepen in Revision afhing van de uitlegging van het begrip „adressen” in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Omvatten de adressen van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn [2004/48], die behoren tot de informatie die uit hoofde van artikel 8, lid 1, ervan, naargelang passend, dient te worden verstrekt, ook

a)      de e-mailadressen van de gebruikers van de diensten en/of

b)      de telefoonnummers van de gebruikers van de diensten, en/of

c)      de door de gebruikers van de diensten voor het online plaatsen van de inbreukmakende bestanden benutte IP-adressen met inbegrip van het precieze tijdstip ervan?

2)      Indien de eerste vraag, onder c), bevestigend wordt beantwoord:

Behoort tot de volgens artikel 8, lid 2, onder a), van [genoemde] richtlijn te verstrekken informatie ook het IP-adres dat door de gebruiker, die eerder inbreukmakende bestanden online heeft geplaatst, het laatst werd benut om toegang te krijgen tot zijn Google-/YouTube-gebruikersaccount, met inbegrip van het precieze tijdstip van toegang, ongeacht of bij die laatste toegang al dan niet inbreuken [op intellectuele-eigendomsrechten] zijn gepleegd?”

21.      Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingeschreven ter griffie van het Hof op 29 maart 2019.

22.      Constantin Film Verleih, YouTube en Google alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

23.      Ter terechtzitting van 12 februari 2020 zijn de vertegenwoordigers van Constantin Film Verleih, de vertegenwoordigers van YouTube en Google alsmede de Commissie in hun mondelinge opmerkingen gehoord.

IV.    Overwegingen

24.      Krachtens artikel 8 van richtlijn 2004/48 zijn de lidstaten verplicht om in hun rechtsorde te voorzien in de mogelijkheid voor de bevoegde rechterlijke instanties om te gelasten dat bepaalde informatie wordt verstrekt in het kader van een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht.

25.      Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter dus van het Hof te vernemen of artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn om te voorzien in de mogelijkheid voor de bevoegde rechterlijke instanties om met betrekking tot een gebruiker die bestanden op internet heeft geplaatst die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, de verstrekking te gelasten van het e-mailadres, het telefoonnummer, het IP-adres dat is benut om deze bestanden online te plaatsen, alsook het IP-adres dat is benut bij de laatste toegang tot de gebruikersaccount.

26.      In tegenstelling tot Constantin Film Verleih stellen YouTube en Google alsmede de Commissie voor deze vragen ontkennend te beantwoorden.

27.      Overeenkomstig het standpunt van YouTube en Google alsmede dat van de Commissie ben ik om de hieronder uiteengezette redenen van mening dat deze bepaling op geen van de in de prejudiciële vragen genoemde informatiebestanddelen ziet.

28.      Vooraf merk ik op dat artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 geen enkele verwijzing naar het recht van de lidstaten bevat. Bijgevolg, en volgens vaste rechtspraak, vormt het begrip „namen en adressen” een Unierechtelijk begrip dat autonoom en uniform moet worden uitgelegd.(4)

29.      Overigens geeft richtlijn 2004/48 geen definitie van het begrip „namen en adressen”. Nog altijd volgens vaste rechtspraak moeten de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken.(5)

30.      Bijgevolg moet bij de uitlegging van het begrip „namen en adressen” van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 worden uitgegaan van de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis. Er kan nauwelijks twijfel over bestaan dat het begrip „adres” van een persoon, waar de verwijzende rechter met name bij stilstaat, in de omgangstaal enkel betrekking heeft op het postadres, zoals YouTube en Google terecht hebben aangevoerd.(6) Deze uitlegging wordt bevestigd door de definitie die het woordenboek van de Académie française van dit begrip in het Frans geeft, namelijk „de aanduiding van de plaats(7) waar iemand kan worden bereikt”.

31.      Wat betreft het telefoonnummer, het tweede informatiebestanddeel waarop de prejudiciële vragen betrekking hebben, acht ik het niet nodig uitvoerig in te gaan op het feit dat dit nummer noch in de omgangstaal, noch in enige andere context onder het begrip „namen en adressen” van personen als bedoeld in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 kan vallen.(8)

32.      De status van de twee andere in die vragen bedoelde informatiebestanddelen, namelijk het e-mailadres en het IP-adres, verdient nadere aandacht.

33.      Zoals ik zojuist heb gepreciseerd, verwijst de term „adres” in de omgangstaal – waarvan bij de uitlegging moet worden uitgegaan – enkel naar het postadres. Wanneer deze term zonder nadere precisering wordt gebruikt, heeft hij dus geen betrekking op het e-mailadres of het IP-adres.

34.      Dit geldt des te meer in een context die ik als „algemeen” zou kwalificeren, dat wil zeggen een context die ruimer is dan het strikte kader van het internet, zoals het geval is met artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48.

35.      Deze uitlegging wordt geschraagd door een bestudering van andere Uniewetgeving waarin het e-mailadres en het IP-adres aan de orde zijn. In de gevallen waarin de Uniewetgever heeft willen verwijzen naar het e-mailadres(9) of het IP-adres(10), heeft hij dit namelijk uitdrukkelijk gedaan door de term „adres” aan te vullen, zoals YouTube en Google hebben benadrukt. Bij mijn weten bestaat er geen enkel voorbeeld van Uniewetgeving waarin de termen „namen en adressen”, wanneer deze op zich en in een algemene context worden gebruikt, betrekking hebben op het telefoonnummer, het IP-adres of het e-mailadres.

36.      Bijgevolg blijkt uit een letterlijke uitlegging van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 dat de door de Uniewetgever gebruikte bewoordingen, te weten „namen en adressen”, geen van de in de prejudiciële vragen genoemde informatiebestanddelen omvatten, zoals YouTube en Google alsmede de Commissie hebben aangevoerd.

37.      Deze uitlegging wordt bevestigd door de historische uitlegging van de Commissie. De voorbereidende werkzaamheden die tot de vaststelling van richtlijn 2004/48 hebben geleid(11), bevatten namelijk geen enkele aanwijzing, zelfs niet impliciet, dat de term „adres” in artikel 8, lid 2, onder a), van deze richtlijn aldus moet worden begrepen dat het niet alleen ziet op het postadres, maar ook op het e-mailadres of het IP-adres van de betrokken personen.

38.      De Commissie heeft dienaangaande uitgelegd dat de Uniewetgever bij de vaststelling van richtlijn 2004/48 in 2004 nooit de bedoeling heeft gehad om modernere vormen van „adres” op te nemen, zoals het e-mailadres of het IP-adres.

39.      Bijgevolg blijkt uit een historische uitlegging dat richtlijn 2004/48 moet worden uitgelegd aan de hand van enkel de klassieke betekenis van deze term, te weten het postadres.

40.      Uit het voorgaande volgt dat artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 volgens een zowel letterlijke als historische uitlegging ervan niet het e-mailadres, het telefoonnummer en de IP-adressen omvat die door de in deze bepaling bedoelde personen worden benut.

41.      Constantin Film Verleih verzet zich tegen deze uitlegging door zich te baseren op het doel van artikel 8 van richtlijn 2004/48 en, meer in het algemeen, op de door deze richtlijn nagestreefde doelstellingen.

42.      Volgens Constantin Film Verleih heeft artikel 8 van richtlijn 2004/48 tot doel de houder van intellectuele-eigendomsrechten in staat te stellen de daarin genoemde personen te identificeren. Bijgevolg moet lid 2 van dit artikel, ongeacht de bewoordingen ervan, aldus worden uitgelegd dat het ziet op „alle informatie die het mogelijk maakt” deze personen „te identificeren”, welke informatie, afhankelijk van de beschikbaarheid ervan, het telefoonnummer, het e-mailadres, het IP-adres of de bankgegevens kan omvatten.

43.      Volgens mij zou deze uitlegging er voor het Hof op neerkomen dat deze bepaling wordt herschreven. Ik begrijp uiteraard dat een rechthebbende zoals Constantin Film Verleih de wens uit dat richtlijn 2004/48 zodanig wordt gewijzigd dat deze vennootschap mogelijke inbreukplegers in de specifieke context van het internet gemakkelijker kan identificeren. Een dergelijke herschrijving valt echter niet onder de bevoegdheid van het Hof, maar onder die van de Uniewetgever.

44.      Het stond de wetgever vrij om, indien zulks in zijn bedoeling had gelegen, in artikel 8, lid 2, van richtlijn 2004/48 „alle informatie [op te nemen] die het mogelijk maakt” de betrokken personen „te identificeren”. Tijdens de pleitzitting heeft de Commissie benadrukt dat de Uniewetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om alleen een minimumharmonisatie, beperkt tot namen en adressen, tot stand te brengen, zonder de opneming van andere informatiebestanddelen aan de hand waarvan een persoon kan worden geïdentificeerd, zoals het telefoonnummer of het socialezekerheidsnummer.

45.      Ik wijs erop dat een „dynamische” of teleologische uitlegging van deze bepaling, die door Constantin Film Verleih wordt bepleit, in een dergelijke context moet worden uitgesloten. De in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 gebruikte bewoordingen bieden namelijk onvoldoende ruimte om een dergelijke uitlegging mogelijk te maken teneinde de in de prejudiciële vragen genoemde informatie daarin op te nemen.

46.      Te dien aanzien ben ik het zonder voorbehoud eens met de redenering van advocaat-generaal Bobek in de punten 33 tot en met 35, 38 en 39 van zijn conclusie in de zaak Commissie/Duitsland. Overeenkomstig het verbod van uitlegging contra legem en het beginsel van de scheiding der machten staat de mogelijkheid van een dynamische of teleologische uitlegging slechts open wanneer „de tekst van de bepaling zelf [...] vatbaar [is] voor verschillende uitleggingen, waarbij sprake is van een bepaalde mate van tekstuele dubbelzinnigheid en onduidelijkheid”.(12)

47.      Dit is in casu evenwel niet het geval. Zoals ik eerder heb uiteengezet, sluiten de letterlijke en historische uitlegging elke dubbelzinnigheid uit in de strekking van de termen „namen en adressen” in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48.

48.      Constantin Film Verleih baseert zich meer in het algemeen ook op de door richtlijn 2004/48 nagestreefde doelstellingen. Naar mijn mening kunnen deze argumenten geen afbreuk doen aan de uitlegging van bovengenoemde bepaling aangezien de bewoordingen ervan niet dubbelzinnig zijn. Niettemin zal ik deze argumenten hieronder ten overvloede onderzoeken.

49.      Het is inderdaad onbetwistbaar dat richtlijn 2004/48 tot doel heeft een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendom in de interne markt te waarborgen, zoals de overwegingen 10 en 32 ervan preciseren, en zoals in artikel 17, lid 2, van het Handvest is neergelegd.

50.      Evenmin kan worden betwist dat de door Constantin Film Verleih voorgestelde uitlegging het niveau van bescherming van de intellectuele eigendom in de interne markt zou verhogen.

51.      Niettemin moet in gedachten worden gehouden dat richtlijn 2004/48, net als elke regeling inzake intellectuele eigendom(13), een evenwicht tot stand brengt tussen, enerzijds, het belang dat de houders van intellectuele-eigendomsrechten hebben bij de bescherming van hun rechten, neergelegd in artikel 17, lid 2, van het Handvest, en, anderzijds, de bescherming van de belangen en grondrechten van de gebruikers van beschermd materiaal alsmede van het algemeen belang.

52.      Het Hof heeft herhaaldelijk gepreciseerd dat noch uit artikel 17, lid 2, van het Handvest, noch uit de rechtspraak van het Hof volgt dat het in deze bepaling vastgelegde intellectuele-eigendomsrecht onaantastbaar is en daarom noodzakelijkerwijs absolute bescherming moet genieten.(14)

53.      Artikel 17, lid 2, van het Handvest vereist dus niet dat alle beschikbare technische middelen worden aangewend om de rechthebbende te helpen eventuele inbreukplegers te identificeren, zonder dat er rekening wordt gehouden met de bewoordingen van de bepalingen van richtlijn 2004/48.

54.      Wat meer in het bijzonder artikel 8 van richtlijn 2004/48 betreft, heeft het Hof in het arrest Coty Germany reeds gepreciseerd dat deze bepaling beoogt de eerbiediging van verschillende rechten, met name het recht van de rechthebbenden op informatie en het recht op bescherming van de persoonsgegevens van de gebruikers, met elkaar in overeenstemming te brengen.(15)

55.      In de context van het hoofdgeding vormen de door Constantin Film Verleih gevraagde gegevens per definitie persoonsgegevens in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46/EG(16), thans artikel 4, onder a), van verordening (EU) 2016/679(17), aangezien zij deze vennootschap in staat moeten stellen de betrokkenen te identificeren.(18)

56.      Uit overweging 32 van richtlijn 2004/48 blijkt weliswaar dat deze richtlijn tot doel heeft de volledige eerbiediging van de intellectuele eigendom te waarborgen overeenkomstig artikel 17, lid 2, van het Handvest, maar tegelijkertijd volgt uit artikel 2, lid 3, onder a), van deze richtlijn en uit de overwegingen 2 en 15 ervan dat de bescherming van de intellectuele eigendom met name niet in de weg mag staan aan de door artikel 8 van het Handvest gewaarborgde bescherming van persoonsgegevens, zodat deze richtlijn in het bijzonder geen afbreuk kan doen aan richtlijn 95/46.(19)

57.      Ik benadruk in dit verband het grote belang van artikel 8, lid 3, onder b) tot en met e), van richtlijn 2004/48, volgens hetwelk dit artikel van toepassing is onverminderd bepalingen die het recht van de rechthebbende op informatie, en met name de bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens, afbakenen of zelfs beperken.

58.      In een dergelijke context ben ik van mening dat het niet aan het Hof staat om de draagwijdte van de door de Uniewetgever in artikel 8, lid 2, van richtlijn 2004/48 gebruikte termen te wijzigen, waardoor het evenwicht dat de wetgever bij de vaststelling van deze richtlijn heeft willen bereiken en waarvan de totstandbrenging onder zijn uitsluitende bevoegdheid valt, op losse schroeven zou komen te staan.(20)

59.      Ter aanvulling van de zin die ik in punt 43 van deze conclusie heb gebruikt, zou het aanvaarden van de door Constantin Film Verleih voorgestelde uitlegging voor het Hof niet alleen erop neerkomen dat artikel 8, lid 2, van richtlijn 2004/48 wordt herschreven, maar bovendien dat het door de Uniewetgever tot stand gebrachte evenwicht wordt verstoord in een voor de belangen van de houders van intellectuele-eigendomsrechten gunstige zin.

60.      Ik voeg hieraan toe dat de door Constantin Film Verleih voorgestelde dynamische uitlegging eveneens indruist tegen de algemene opzet van richtlijn 2004/48, die, zoals de Commissie heeft benadrukt, is gebaseerd op een door de Uniewetgever gewenste minimumharmonisatie.

61.      Deze instelling merkt immers terecht op dat een dergelijke dynamische uitlegging in casu niet gepast is, aangezien de Uniewetgever met artikel 8, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/48 uitdrukkelijk heeft voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om aan dit streven naar dynamiek tegemoet te komen door de rechthebbenden „ruimere rechten op informatie” toe te kennen.

62.      Met andere woorden, een dynamische uitlegging van richtlijn 2004/48 door de Unierechter om deze aan te passen aan de nieuwe gedragingen op internet, is niet noodzakelijk aangezien de lidstaten bevoegd zijn om aanvullende maatregelen ten aanzien van die gedragingen vast te stellen.

63.      Volledigheidshalve merk ik ten slotte op dat artikel 47 van de TRIPs-overeenkomst(21), dat een loutere mogelijkheid invoert om te voorzien in een recht op informatie, niet ter ondersteuning van de door Constantin Film Verleih voorgestelde uitlegging kan worden aangevoerd.(22)

64.      In het licht van al het voorgaande ben ik van mening dat artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling gehanteerde begrip „namen en adressen” met betrekking tot een gebruiker die bestanden op internet heeft geplaatst die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, geen betrekking heeft op het e-mailadres, het telefoonnummer of het IP-adres dat is benut om deze bestanden online te plaatsen, noch op het IP-adres dat is benut bij de laatste toegang tot de gebruikersaccount.

65.      Bijgevolg zijn de lidstaten op grond van deze bepaling niet verplicht om te voorzien in de mogelijkheid voor de bevoegde rechterlijke autoriteiten om de verstrekking van die informatie te gelasten in het kader van een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht.

V.      Conclusie

66.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt:

„Artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het in deze bepaling gehanteerde begrip ‚namen en adressen’, met betrekking tot een gebruiker die bestanden op internet heeft geplaatst die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, geen betrekking heeft op het e-mailadres, het telefoonnummer of het IP-adres dat is benut om deze bestanden online te plaatsen, noch op het IP-adres dat is benut bij de laatste toegang tot de gebruikersaccount.

Bijgevolg zijn de lidstaten op grond van deze bepaling niet verplicht om te voorzien in de mogelijkheid voor de bevoegde rechterlijke autoriteiten om de verstrekking van die informatie te gelasten in het kader van een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht.”


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45, met rectificatie in PB 2004, L 195, blz. 16).


3      Hierna: „Handvest”.


4      Zie met betrekking tot het begrip „passende schadeloosstelling” in artikel 9, lid 7, van richtlijn 2004/48 arrest van 12 september 2019, Bayer Pharma (C‑688/17, EU:C:2019:722, punt 40). Zie ook, eveneens op het gebied van de intellectuele eigendom, arresten van 22 juni 2016, Nikolajeva (C‑280/15, EU:C:2016:467, punt 45), en 27 september 2017, Nintendo (C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724, punten 70 en 94).


5      Zie, onder meer, arresten van 31 januari 2013, McDonagh (C‑12/11, EU:C:2013:43, punt 28); 6 september 2018, Kreyenhop & Kluge (C‑471/17, EU:C:2018:681, punt 39), en 12 september 2019, Bayer Pharma (C‑688/17, EU:C:2019:722, punt 41).


6      Ik heb in de verschillende taalversies van deze bepaling, die alle op het begrip „adres” betrekking hebben, geen enkele onsamenhangendheid kunnen vinden: zie bij wijze van voorbeeld „direcciones” voor de Spaanse taalversie, „adresse” voor de Deense taalversie, „Adressen” voor de Duitse taalversie, „addresses” voor de Engelse taalversie, „indirizzo” voor de Italiaanse taalversie, „adresse” voor de Franse taalversie, „endereços” voor de Portugese taalversie, „adresele” voor de Roemeense taalversie, en „adress” voor de Zweedse taalversie.


7      Cursivering van mij.


8      Het door Constantin Film Verleih aangevoerde feit dat het telefoonnummer een functie van „routingadres” kan hebben voor het doorgeven van gegevens, met name in het kader van telefoongesprekken of applicaties die het telefoonnummer gebruiken, zoals WhatsApp, kan mijn overtuiging dienaangaande niet doen wankelen. Het begrip „namen en adressen” van personen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 2004/48 houdt duidelijk geen enkel verband met de functionele bestemming van gegevensstromen, ondanks het feit dat deze bestemming als „routingadres” zou kunnen worden aangemerkt.


9      Zie voor het e-mailadres of „elektronisch adres” met name artikel 88, lid 2, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2009, L 284, blz. 1); artikel 14, lid 1, van verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en richtlijn 2009/22/EG (verordening ODR consumenten) (PB 2013, L 165, blz. 1); artikel 54, lid 2, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65), en artikel 45, lid 2, onder a), van richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van richtlijn 2007/64/EG (PB 2015, L 337, blz. 35).


10      Wat het IP-adres betreft, zie met name artikel 10, lid 1, onder e), van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB 2014, L 130, blz. 1); artikel 5, lid 1, onder k), van verordening (EU) 2017/1128 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende de grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt (PB 2017, L 168, blz. 1), en artikel 17, lid 8, artikel 34, lid 4, onder j), alsook artikel 52, lid 2, onder g), van verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en tot wijziging van de verordeningen (EU) nr. 1077/2011, (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/1624 en (EU) 2017/2226 (PB 2018, L 236, blz. 1).


11      Zie met name het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen van 30 januari 2003 [COM(2003) 46 def.], het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 oktober 2003 (PB 2004, C 32, blz. 15), en het verslag van het Europees Parlement van 5 december 2003 (A5‑0468/2003) over dit voorstel. Het voorstel voor een richtlijn bevat geen enkele uitleg over de betekenis die aan de termen „namen en adressen” moet worden gegeven. Bovendien heeft het Parlement geen wijziging voorgesteld met betrekking tot de bewoordingen van het toekomstige artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48.


12      Conclusie van advocaat-generaal Bobek in de zaak Commissie/Duitsland (C‑220/15, EU:C:2016:534, punt 34).


13      Zie met name arresten van 16 februari 2012, SABAM (C‑360/10, EU:C:2012:85, punten 42‑44); 29 juli 2019, Funke Medien NRW (C‑469/17, EU:C:2019:623, punt 57); 29 juli 2019, Pelham e.a. (C‑476/17, EU:C:2019:624, punt 32), en 29 juli 2019, Spiegel Online (C‑516/17, EU:C:2019:625, punt 42).


14      Zie met name arresten van 29 januari 2008, Promusicae (C‑275/06, EU:C:2008:54, punten 62‑70); 16 februari 2012, SABAM (C‑360/10, EU:C:2012:85, punt 41); 19 april 2012, Bonnier Audio e.a. (C‑461/10, EU:C:2012:219, punt 56); 3 september 2014, Deckmyn en Vrijheidsfonds (C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 26), en 29 juli 2019, Funke Medien NRW (C‑469/17, EU:C:2019:623, punt 72).


15      Arrest van 16 juli 2015 (C‑580/13, EU:C:2015:485, punt 28).


16      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281, blz. 31). Overeenkomstig artikel 2, onder a), van die verordening wordt onder persoonsgegevens verstaan „iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon”.


17      Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).


18      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat het IP-adres, zelfs afzonderlijk beschouwd, een persoonsgegeven kan zijn. Zie arresten van 24 november 2011, Scarlet Extended (C‑70/10, EU:C:2011:771, punt 51), en 19 oktober 2016, Breyer (C‑582/14, EU:C:2016:779, punt 49).


19      Arrest van 16 juli 2015, Coty Germany (C‑580/13, EU:C:2015:485, punten 31‑33).


20      Zie naar analogie arrest van 15 september 2016, Mc Fadden (C‑484/14, EU:C:2016:689, punten 69‑71).


21      Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die als bijlage 1 C aan de op 15 april 1994 te Marrakesh ondertekende Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) is gehecht, en is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1; hierna: de „TRIPs-overeenkomst”). Artikel 47 van deze overeenkomst, „Recht op informatie”, luidt als volgt: „De leden kunnen bepalen dat de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid hebben, tenzij dit niet in verhouding zou staan tot de ernst van de inbreuk, om de inbreukmaker te gelasten de houder van het recht in kennis te stellen van de identiteit van derden die betrokken zijn bij de productie en distributie van de inbreukmakende goederen of diensten en van hun distributiekanalen.”


22      Zie in dezelfde zin arrest van 29 januari 2008, Promusicae (C‑275/06, EU:C:2008:54, punt 60). Hoe dan ook, hoewel de bepalingen van Unierecht zo veel mogelijk moeten worden uitgelegd tegen de achtergrond van het volkenrecht, met name wanneer dergelijke bepalingen strekken tot tenuitvoerlegging van een door de Unie gesloten internationale overeenkomst (zie met name arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak), kan het Hof zich op grond van artikel 47 van de TRIPs-overeenkomst niet onttrekken aan de duidelijke bewoordingen van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48.