Hogere voorziening ingesteld op 27 augustus 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer, uitgebreid) van 18 juni 2019 in zaak T-624/15, European Food e.a./Commissie

(Zaak C-638/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, gemachtigde, P.-J. Loewenthal, gemachtigde)

Andere partijen in de procedure: European Food SA, Starmill SRL, Multipack SRL, Scandic Distilleries SA, Ioan Micula, Viorel Micula, European Drinks SA, Rieni Drinks SA, Transilvania General Import-Export SRL, West Leasing International SRL, Koninkrijk Spanje en Hongarije

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer, uitgebreid) van 18 juni 2019 in de gevoegde zaken T-624/15, T-694/15 en T-704/15, European Food e.a./Commissie1 vernietigen;

het eerste onderdeel van het eerste middel en het eerste onderdeel van het tweede middel in zaak T-704/15 afwijzen;

het eerste en tweede onderdeel van het tweede middel in zaken T-624/15 en T-694/15 afwijzen;

de gevoegde zaken T-624/15, T-694/15 en T-704/15 terugverwijzen naar het Gerecht voor de beslissing over de middelen waarover nog geen uitspraak is gedaan; en

de beslissing omtrent de kosten van de procedures in eerste aanleg en de hogere voorziening aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het eerste middel voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 108 VWEU en/of bijlage V, hoofdstuk 2, bij de Toetredingsakte van Roemenië2 onjuist uit te leggen en toe te passen, en dat het Gerecht de feiten juridisch onjuist heeft gekwalificeerd, door tot de slotsom te komen dat de Commissie niet bevoegd was om het bestreden besluit3 vast te stellen.

Primair voert de Commissie aan dat het Gerecht ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat de door Roemenië aan Ioan en Viorel Micula, investeerders met Zweedse nationaliteit, en drie Roemeense vennootschappen waarover zij de controle hebben (hierna: „ Micula e.a.”) toegekende steunmaatregel neerkomt op de afschaffing van de stimuleringsregeling op 22 februari 2005. Het is veeleer middels de betaling door Roemenië van de voor de afschaffing van die regeling toegekende schadevergoeding, die na de toetreding tot de Unie plaatsvond, dat steun is toegekend aan Micula e.a.

Subsidiair voert de Commissie aan dat, zelfs al was het Gerecht terecht tot de slotsom gekomen dat de steunmaatregel neerkomt op de afschaffing door Roemenië van de stimuleringsregeling (quod non), de Commissie nog steeds bevoegd was om het bestreden besluit vast te stellen krachtens bijlage V, hoofdstuk 2, bij de Toetredingsakte van Roemenië.

Met het tweede middel voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 2 van de Toetredingsakte van Roemenië en de regels betreffende de temporele toepassing van het Unierecht, en/of de Europa-Overeenkomst van 19954 onjuist uit te leggen en toe te passen, alsook dat het Gerecht de feiten juridisch onjuist heeft gekwalificeerd door te oordelen dat Unierecht niet van toepassing was op de toegekende schadevergoeding.

Primair voert de Commissie aan dat het Gerecht ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat Unierecht niet van toepassing was op de toegekende schadevergoeding op grond dat alle omstandigheden die aanleiding hadden gegeven tot die schadevergoeding vóór de toetreding hadden plaatsgevonden. Veeleer vormt de toekenning van de schadevergoeding de grondslag van de toekomstige gevolgen van een situatie die vóór de toetreding is ontstaan in de zin van de regels betreffende de temporele toepassing van het Unierecht.

Subsidiair voert de Commissie aan dat, zelfs al was het Gerecht terecht tot de slotsom gekomen dat de toekenning van de schadevergoeding niet de grondslag vormde van de toekomstige gevolgen van een situatie die vóór de toetreding was ontstaan (quod non), het Unierecht toch van toepassing was op de toegekende schadevergoeding daar de Europa-Overeenkomst van 1995, die deel uitmaakt van het Unierecht, toepasselijk was op alle omstandigheden die aanleiding hadden gegeven tot die schadevergoeding en die vóór de toetreding hadden plaatsgevonden.

Met het derde middel voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een onjuiste uitlegging van artikel 107, lid 1, VWEU te geven en door artikel 64, lid 1, onder iii), van de Europa-Overeenkomst van 1995 niet toe te passen, door te oordelen dat het bestreden besluit de door het scheidsgerecht toegekende schadevergoeding ten onrechte had gekwalificeerd als een voordeel.

Ten eerste heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de Commissie niet bevoegd was om het bestreden besluit vast te stellen en dat het Unierecht niet van toepassing was op de toegekende schadevergoeding.

Ten tweede heeft het Gerecht niet alle argumenten in het bestreden besluit beantwoord waarmee werd aangetoond dat Roemenië een voordeel had toegekend aan Micula e.a. De argumenten waarop niet is ingegaan volstaan als zodanig om te rechtvaardigen dat er sprake was van een voordeel.

____________

1 EU:T:2019:423

2 Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2005, L 157, blz. 203, met rectificatie in PB 2011, L 347, blz. 62).

3 Besluit (EU) 2015/1470 van de Commissie van 30 maart 2015 betreffende steunmaatregel SA.38517 (2014/C) (ex 2014/NN) ten uitvoer gelegd door Roemenië – Scheidsrechterlijke uitspraak Micula/Roemenië van 11 december 2013 (PB L 232 van 4.9.2015, blz. 43).

4 Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds (PB 1994, L 357, blz. 2).