ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

31 oktober 2019 (*)

„Hogere voorziening – Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Herroeping van de aanvankelijke beslissing van de kamer van beroep, waarbij de vordering tot nietigverklaring van het Uniewoordmerk REPOWER gedeeltelijk was afgewezen”

In zaak C‑281/18 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 20 april 2018,

Repower AG, gevestigd te Brusio (Zwitserland), vertegenwoordigd door R. Kunz-Hallstein, H. P. Kunz-Hallstein en V. Kling, Rechtsanwälte,

rekwirante,

andere partijen in de procedure:

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door D. Botis en J. F. Crespo Carrillo als gemachtigden,

verweerder in eerste aanleg,

repowermap.org, gevestigd te Bern (Zwitserland), vertegenwoordigd door P. González-Bueno Catalán de Ocón, abogado,

interveniënte in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend voor de president van de Tweede kamer, T. von Danwitz en C. Vajda (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 maart 2019,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 mei 2019,

het navolgende

Arrest

1        Met haar hogere voorziening verzoekt Repower AG om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 21 februari 2018, Repower/EUIPO – repowermap.org (REPOWER) (T‑727/16, EU:T:2018:88; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht haar beroep tot vernietiging van de beslissing van de vijfde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 3 augustus 2016 [zaak R 2311/2014‑5 (REV)] inzake een nietigheidsprocedure tussen repowermap.org en Repower (hierna: „litigieuze beslissing”) heeft verworpen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1) is gewijzigd bij verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 (PB 2015, L 341, blz. 21), die op 23 maart 2016 in werking is getreden. Aangezien de litigieuze beslissing op 3 augustus 2016 is vastgesteld, zijn de bepalingen van verordening nr. 207/2009, zoals gewijzigd bij verordening 2015/2424, erop van toepassing.

3        Verordening nr. 207/2009, zoals gewijzigd bij verordening 2015/2424, bevat een titel IX, „Procedureregels”. Deze titel bevat een afdeling 1, met als opschrift „Algemene bepalingen”, die bestaat uit de artikelen 75 tot en met 84 van deze verordening. Artikel 4 van verordening 2015/2424 bepaalt dat sommige bepalingen van verordening nr. 207/2009 pas vanaf 1 oktober 2017 van toepassing zullen zijn. Artikel 75, artikel 80, leden 1 en 2, en artikel 83 van verordening nr. 207/2009 behoren tot deze bepalingen. Gelet op de datum van vaststelling van de litigieuze beslissing blijven in casu artikel 75, artikel 80, leden 1 en 2, en artikel 83 van verordening nr. 207/2009 in hun oorspronkelijke versie op deze beslissing van toepassing.

4        Artikel 75 van verordening nr. 207/2009, met als opschrift „Gronden van de beslissing”, luidt:

„De beslissingen van het Bureau worden met redenen omkleed. Zij kunnen slechts worden genomen op gronden waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren.”

5        Artikel 80 van verordening nr. 207/2009 draagt het opschrift „Doorhaling of herroeping” en bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      Indien het Bureau een inschrijving in het register heeft gedaan of een beslissing heeft genomen waarbij het een kennelijke procedurefout heeft gemaakt, ziet het toe op de doorhaling van deze inschrijving, casu quo de herroeping van deze beslissing. Indien er slechts één partij in de procedure is en de inschrijving of handeling van invloed is op haar rechten, wordt de doorhaling of herroeping ook uitgevoerd wanneer de partij de fout niet had ontdekt.

2.      De in lid 1 bedoelde doorhaling of herroeping wordt, ambtshalve of op verzoek van een der partijen in de procedure, uitgevoerd door de instantie die de inschrijving heeft gedaan of de beslissing heeft genomen. De doorhaling of herroeping wordt uitgevoerd binnen zes maanden na de datum van inschrijving in het register of de aanneming van de beslissing, na raadpleging van de partijen in de procedure alsmede de eventuele, in het register vermelde houders van rechten op het betrokken gemeenschapsmerk.”

6        Artikel 83 van verordening nr. 207/2009 heeft als opschrift „Verwijzing naar algemene beginselen” en luidt als volgt:

„Voor zover deze verordening, de uitvoeringsverordening, het reglement inzake de taksen of het reglement voor de procesvoering van de kamers van beroep geen procedureregels bevatten, richt het Bureau zich naar de beginselen die in de lidstaten algemeen aanvaard zijn.”

 Voorgeschiedenis van het geding

7        Het Gerecht heeft in de punten 1 tot en met 12 van het bestreden arrest de voorgeschiedenis van het geding uiteengezet als volgt:

„1      Op 26 juni 2009 heeft [rekwirante], [Repower], krachtens verordening [...] nr. 207/2009 [...], bij het [EUIPO] bescherming verkregen in de Europese Unie voor internationale inschrijving nr. 1020351 van het woordmerk REPOWER.

[...]

3      Op 3 juni 2013 heeft interveniënte, repowermap.org, een vordering tot nietigverklaring van het litigieuze merk ingesteld [...]. Zij betoogde dat het litigieuze merk beschrijvend was en onderscheidend vermogen miste voor alle door dit merk aangeduide waren en diensten.

4      Op 9 juli 2014 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot nietigverklaring [gedeeltelijk] toegewezen [...].

[...]

6      Op 8 september 2014 heeft interveniënte op grond van de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 [...] bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling.

7      Bij beslissing van 8 februari 2016 heeft de vijfde kamer van beroep van het EUIPO het beroep verworpen (hierna: ‚beslissing van 8 februari 2016’). [...]

8      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 april 2016, heeft interveniënte beroep ingesteld tegen de beslissing van 8 februari 2016. Deze zaak werd ingeschreven onder nummer T‑188/16.

9      Bij mededeling van 22 juni 2016 heeft de vijfde kamer van beroep partijen ervan op de hoogte gesteld dat zij ten gevolge van het bij het Gerecht in zaak T‑188/16, repowermap/EUIPO – Repower (REPOWER), ingestelde beroep had vastgesteld dat de beslissing van 8 februari 2016 ontoereikend was gemotiveerd in de zin van artikel 75 van verordening nr. 207/2009 [...]. Zij heeft verduidelijkt dat zij het passend achtte om de beslissing van 8 februari 2016 te herroepen, wegens deze ontoereikende motivering en overeenkomstig artikel 80 van verordening nr. 207/2009 [...], teneinde tot een gedetailleerde analyse van het onderscheidend vermogen en het beschrijvend karakter van het litigieuze merk over te gaan met betrekking tot de door dit teken aangeduide waren en diensten. Zij heeft partijen uitgenodigd om hun opmerkingen in te dienen over haar voornemen om de beslissing van 8 februari 2016 te herroepen.

10      Op 5 juli 2016 heeft [rekwirante] haar opmerkingen ingediend. Zij voerde in hoofdzaak aan dat het mogelijk was om de motivering van de beslissing van 8 februari 2016 te schragen, voor zover het dispositief ervan niet werd gewijzigd, volgens de voorwaarden als bedoeld in artikel 83 van verordening nr. 207/2009 [...]. Daartegenover stond, volgens haar, dat een herroeping van de beslissing van 8 februari 2016 op grond van artikel 80 van verordening nr. 207/2009, dat niet of niet meer bestond in de geconsolideerde versie van verordening nr. 207/2009 die online werd gezet in de databank EUR-Lex, niet mogelijk was, omdat dit artikel slechts een bevoegdheid geeft aan de onderzoekers van het EUIPO en een motiveringsgebrek geen procedurefout is in de zin van artikel 80 van verordening nr. 207/2009. Ten slotte voerde zij aan dat uit de beslissing van de grote kamer van beroep van het EUIPO van 28 april 2009 (zaak R 323/2008‑G) (hierna: ‚beslissing van de grote kamer van beroep’) bleek dat beslissingen van het EUIPO waartegen een beroep bij het Gerecht hangende is, niet kunnen worden herroepen.

11      Interveniënte heeft op 20 juli 2016 opmerkingen ingediend. Zij heeft benadrukt dat artikel 80 van verordening nr. 207/2009 als lex specialis toepasselijk is en niet de algemene beginselen waarnaar artikel 83 van verordening nr. 207/2009 verwijst. Zij heeft tevens opgemerkt dat het antwoord op de vraag of een ontoereikende motivering een procedurefout is, onzeker is en dat het niet onwaarschijnlijk is dat een herroeping van de beslissing van 8 februari 2016 wegens ontoereikende motivering niet is toegestaan. Zij was van oordeel dat in die omstandigheden de procedure voor het Gerecht in zaak T‑188/16, repowermap/EUIPO – Repower (REPOWER), beter werd voortgezet.

12      Bij [de litigieuze] beslissing [...] heeft de vijfde kamer van beroep van het EUIPO de beslissing van 8 februari 2016 herroepen [...]. Zij heeft verduidelijkt dat artikel 80 van verordening nr. 207/2009, in tegenstelling tot de door partijen geuite twijfels, toepasselijk is gebleven na de inwerkingtreding van verordening 2015/2424. Voorts heeft zij opgemerkt dat het EUIPO de plicht heeft om zijn beslissingen te motiveren en, met name, om de weigeringsgronden te analyseren in het licht van de betrokken waren en diensten zodat de ontoereikende motivering van de beslissing van 8 februari 2016 een kennelijke procedurefout uitmaakte in de zin van artikel 80 van verordening nr. 207/2009, die moest worden rechtgezet.”

 Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

8        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 oktober 2016, heeft rekwirante beroep tot vernietiging van de litigieuze beslissing ingesteld.

9        Ter ondersteuning van haar beroep voerde rekwirante vier middelen aan: ten eerste ontbreken van een rechtsgrondslag, ten tweede onbevoegdheid van de kamers van beroep om hun beslissingen te herroepen, ten derde schending van artikel 80 van verordening nr. 207/2009, van de onderzoeksrichtsnoeren van het EUIPO alsmede van de beginselen van behoorlijk bestuur, rechtszekerheid en gezag van gewijsde, en ten vierde ontoereikende motivering.

10      Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep in zijn geheel verworpen. In de punten 53 tot en met 59 van het bestreden arrest heeft het Gerecht allereerst geoordeeld dat de kamer van beroep de litigieuze beslissing niet kon baseren op artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009, aangezien een motiveringsgebrek geen kennelijke procedurefout in de zin van deze bepaling vormt. In de punten 60 tot en met 88 en 92 tot en met 95 van het bestreden arrest heeft het Gerecht vervolgens geoordeeld dat de litigieuze beslissing kon worden gebaseerd op het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking toestaat van onrechtmatige bestuurshandelingen, daar aan de voorwaarden voor toepassing van dit beginsel was voldaan. Hoewel het EUIPO blijk heeft gegeven van een vergissing bij de keuze van de rechtsgrondslag van de litigieuze beslissing, heeft het Gerecht er in punt 89 van het bestreden arrest aan herinnerd dat een dergelijke vergissing slechts tot vernietiging van de betrokken handeling leidt wanneer zij gevolgen kan hebben voor de inhoud ervan. Na in de punten 90 en 91 van het bestreden arrest te hebben vastgesteld dat de vergissing van de kamer van beroep bij de keuze van de rechtsgrondslag de vernietiging van de litigieuze beslissing niet rechtvaardigde, heeft het Gerecht het beroep verworpen.

 Conclusies van partijen voor het Hof

11      Met haar hogere voorziening verzoekt Repower het Hof:

–        het bestreden arrest te vernietigen;

–        de litigieuze beslissing te vernietigen, en

–        het EUIPO te verwijzen in de kosten.

12      Het EUIPO en repowermap.org verzoeken het Hof de hogere voorziening af te wijzen en Repower te verwijzen in de kosten.

 Hogere voorziening

 Procesbelang

 Argumenten van partijen

13      Volgens repowermap.org heeft rekwirante geen belang meer bij de vernietiging van de litigieuze beslissing. Onder verwijzing naar punt 91 van het bestreden arrest wijst repowermap.org erop dat het Gerecht, wegens het feit dat het heeft vastgesteld dat de beslissing van 8 februari 2016 ontoereikend was gemotiveerd, deze beslissing zou moeten vernietigen in het kader van de procedure betreffende de onder nummer T‑188/16 ingeschreven zaak, die thans bij het Gerecht aanhangig is, indien het Hof de hogere voorziening toewijst en de litigieuze beslissing vernietigt. Dit zou extra procedures meebrengen, terwijl het resultaat waarschijnlijk niet anders zou zijn dan de huidige situatie. Aangezien rekwirante dus geen enkel voordeel kan halen uit de handhaving van de beslissing van 8 februari 2016, is de hogere voorziening volgens repowermap.org niet-ontvankelijk.

14      Ter terechtzitting heeft rekwirante verklaard dat zij nog steeds belang had bij vernietiging van de litigieuze beslissing. Onder verwijzing naar het vierde middel van haar hogere voorziening heeft zij met name aangevoerd dat de litigieuze beslissing tot gevolg heeft gehad dat de beslissing van 8 februari 2016 in haar geheel is herroepen, terwijl laatstgenoemde beslissing voor haar gedeeltelijk gunstig was. Zij leidt daaruit af dat de vernietiging van het bestreden arrest en van de litigieuze beslissing, en dus de handhaving van de beslissing van 8 februari 2016, tot de hervatting van de behandeling van zaak T‑188/16 zou leiden, waardoor zij haar vorderingen zou kunnen doen gelden, daaronder begrepen in hogere voorziening bij het Hof, teneinde de vernietiging van deze beslissing te voorkomen en aldus de rechten die zij aan deze beslissing ontleent, te vrijwaren.

15      Ter terechtzitting heeft het EUIPO aangevoerd dat rekwirante geen procesbelang meer heeft. Hoewel het EUIPO erkent dat een deel van de beslissing van 8 februari 2016 gunstig was voor rekwirante, heeft het eraan herinnerd dat het zelf heeft erkend dat deze beslissing onrechtmatig was wegens een motiveringsgebrek, zodat rekwirante zich in die omstandigheden niet op deze beslissing kan beroepen.

 Beoordeling door het Hof

16      Het is vaste rechtspraak dat het bestaan van een procesbelang van degene die hogere voorziening instelt, veronderstelt dat de uitslag van de hogere voorziening in zijn voordeel kan zijn (arrest van 19 oktober 1995, Rendo e.a./Commissie, C‑19/93 P, EU:C:1995:339, punt 13; beschikking van 5 juli 2018, Wenger/EUIPO, C‑162/18 P, niet gepubliceerd, EU:C:2018:545, punt 13 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest van 13 juli 2000, Parlement/Richard, C‑174/99 P, EU:C:2000:412, punt 33).

17      In casu staat vast dat de beslissing van 8 februari 2016, die bij de litigieuze beslissing is herroepen, gunstig was voor rekwirante, voor zover daarbij werd verworpen het beroep van repowermap.org tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling van 9 juli 2014, die zelf gedeeltelijk gunstig was voor rekwirante.

18      Indien de hogere voorziening in de onderhavige zaak wordt toegewezen en vervolgens de litigieuze beslissing wordt vernietigd, zou de beslissing van 8 februari 2016 dus worden gehandhaafd en zou de uitslag van de hogere voorziening in het voordeel van rekwirante zijn. De eventuele handhaving van deze beslissing biedt rekwirante immers de mogelijkheid om de bescherming van internationale inschrijving nr. 1020351 van het woordmerk REPOWER in de Europese Unie te behouden voor bepaalde waren en diensten.

19      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het betoog van repowermap.org dat het Gerecht in punt 91 van het bestreden arrest heeft verklaard dat de beslissing van 8 februari 2016 moet worden vernietigd in het kader van het onder zaaknummer T‑188/16 ingeschreven beroep tot vernietiging, en dat de toewijzing van de hogere voorziening rekwirante dus slechts een tijdelijk voordeel zou opleveren.

20      Het staat immers niet aan het Hof om in het kader van het onderzoek naar het procesbelang het bestaan van een dergelijk belang te weerleggen op grond dat het Gerecht in het bestreden arrest incidenteel de rechtmatigheid van de beslissing van 8 februari 2016 heeft beoordeeld, hoewel dit niet het voorwerp was van het bij het Gerecht ingestelde beroep. Voor zover rekening moet worden gehouden met de beslissing van 8 februari 2016, die intrinsiek verbonden is met de litigieuze beslissing, dient te worden opgemerkt dat het gaat om een vraag ten gronde, aangezien het Hof in het stadium van het onderzoek naar het procesbelang er niet van kan uitgaan dat de beslissing van 8 februari 2016 onrechtmatig is. In dit kader is het noodzakelijk maar voldoende dat de uitslag van de bij het Hof ingestelde hogere voorziening in het voordeel kan zijn van de partij die de hogere voorziening heeft ingesteld, hetgeen in casu het geval is, zoals blijkt uit de punten 17 en 18 van het onderhavige arrest.

21      In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat rekwirante een procesbelang heeft bij de onderhavige hogere voorziening.

 Ten gronde

22      Rekwirante voert vijf middelen aan ter ondersteuning van haar hogere voorziening. Met haar eerste middel stelt rekwirante dat het EUIPO het voorwerp zelf van het geding heeft gewijzigd door in de loop van de procedure voor het Gerecht zijn betoog betreffende de rechtsgrondslag van de litigieuze beslissing te wijzigen, door een beroep te doen op het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat. In het kader van haar tweede middel voert rekwirante aan dat het Gerecht ten onrechte het algemene rechtsbeginsel heeft toegepast dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat, aangezien de bepalingen van verordening nr. 207/2009 die van kracht waren ten tijde van de vaststelling van de litigieuze beslissing, leges speciales vormden zodat dit beginsel niet kon worden toegepast. Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht dat het de bewijslast in het kader van artikel 83 van verordening nr. 207/2009 heeft omgekeerd. Met haar vierde middel betoogt rekwirante dat, zelfs al zou het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat, van toepassing zijn, de beslissing van 8 februari 2016 niet in haar geheel had mogen worden herroepen om redenen van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Tot slot heeft het vijfde middel betrekking op een ontoereikende motivering van de litigieuze beslissing.

 Eerste tot en met vierde middel

23      Met haar eerste tot en met vierde middel stelt rekwirante in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door de toepassing van het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat, in voorkomend geval in combinatie met artikel 83 van verordening nr. 207/2009.

24      In het kader van het tweede middel, dat eerst moet worden onderzocht, voert rekwirante met name aan dat het Gerecht is voorbijgegaan aan het beginsel lex specialis derogat legi generali. Volgens rekwirante staat artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009 het als uitzonderingsregel en lex specialis niet toe om een beroep te doen op de in de lidstaten algemeen erkende rechtsbeginselen als bedoeld in artikel 83 van deze verordening, of op het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat. Het EUIPO kan zijn beslissingen immers enkel herroepen in de in die bepaling bedoelde situatie, aangezien deze bepaling anders geen zin zou hebben. Rekwirante voegt daaraan toe dat de Uniewetgever met de vaststelling van artikel 80 van verordening nr. 207/2009 de herroepingsbevoegdheid van het EUIPO heeft willen beperken tot louter het in dat artikel bedoelde geval.

25      Door de mogelijkheid te hebben onderzocht om de beslissing van 8 februari 2016 te herroepen door de vaststelling van de litigieuze beslissing op basis van het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat en op basis van artikel 83 van verordening nr. 207/2009, heeft het Gerecht dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

26      Gelet op deze argumenten van rekwirante moet worden onderzocht of het Gerecht het beginsel lex specialis derogat legi generali heeft geschonden door de herroeping van de beslissing van 8 februari 2016 met name te baseren op het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat.

27      Volgens artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009 ziet het EUIPO toe op de herroeping van elke beslissing waarbij het een kennelijke procedurefout heeft gemaakt.

28      Dienaangaande dient in de eerste plaats te worden opgemerkt dat de kamers van beroep van het EUIPO, om de door het Gerecht in de punten 29 en 33 tot en met 38 van het bestreden arrest uiteengezette en door rekwirante niet betwiste redenen, over de herroepingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009 beschikken.

29      In de tweede plaats dient erop te worden gewezen dat uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dat een kennelijke procedurefout in de zin van deze bepaling, een flagrante fout van procedurele aard is die door het EUIPO is begaan.

30      Om het begrip „kennelijke procedurefout” in de zin van dat artikel 80, lid 1, uit te leggen, moet volgens vaste rechtspraak van het Hof niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 5 september 2019, Verein für Konsumenteninformation, C‑28/18, EU:C:2019:673, punt 25).

31      Wat de context van deze bepaling betreft, moet worden verduidelijkt dat zowel artikel 80 als artikel 75 van verordening nr. 207/2009, dat ziet op de verplichting tot motivering van de beslissingen van het EUIPO, deel uitmaakt van titel IX van deze verordening, met als opschrift „Procedureregels”. Uit de opzet van deze verordening blijkt dat de procedurefouten als gevolg waarvan het EUIPO overgaat tot herroeping van zijn beslissing krachtens dit artikel 80, lid 1, met name betrekking hebben op de proceduregels die onder deze titel zijn vermeld, zoals de motiveringsplicht.

32      Deze uitlegging wordt ook bevestigd door de doelstelling van dit artikel 80, lid 1. Deze bepaling beoogt immers met het oog op behoorlijk bestuur en om redenen van proceseconomie het EUIPO de verplichting op te leggen om de beslissingen te herroepen waarbij een kennelijke procedurefout is gemaakt. Gelet op deze doelstelling is er geen enkele reden om kennelijke vergissingen van het EUIPO met betrekking tot de niet-nakoming van de motiveringsplicht die op het EUIPO rust krachtens artikel 75 van verordening nr. 207/2009 – dat deel uitmaakt van de procedureregels van deze verordening –, uit te sluiten van de werkingssfeer van artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009.

33      Deze uitlegging weerspiegelt bovendien de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke de motiveringsplicht een wezenlijk vormvoorschrift is dat moet worden onderscheiden van de vraag naar de gegrondheid van de motivering, die de inhoudelijke rechtmatigheid van de omstreden handeling betreft (arrest van 10 juli 2008, Bertelsmann en Sony Corporation of America/Impala, C‑413/06 P, EU:C:2008:392, punt 181).

34      Hieruit volgt dat elke niet-nakoming van de motiveringsplicht, zoals een ontbrekende of ontoereikende motivering, een procedurefout is in de zin van die bepaling en dat een ontoereikende motivering als die welke door het Gerecht is vastgesteld in met name de punten 77 tot en met 82 van het bestreden arrest met betrekking tot de beslissing van 8 februari 2016, die door de litigieuze beslissing is herroepen, een dergelijke procedurefout vormt.

35      Aangezien voorts uit de punten 48 en 52 van het bestreden arrest blijkt dat het EUIPO en repowermap.org wisten dat de beslissing van 8 februari 2016 gedeeltelijk ontoereikend was gemotiveerd, en uit punt 82 van dat arrest blijkt dat die ontoereikende motivering bij rekwirante twijfels omtrent de rechtmatigheid van deze beslissing had moeten doen rijzen – hetgeen rekwirante niet betwist in het kader van de hogere voorziening –, konden alle partijen vaststellen dat de beslissing ontoereikend was gemotiveerd, zodat er sprake is van een kennelijke procedurefout in de zin van artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009.

36      Hieruit volgt dat artikel 80, lid 1, van deze verordening in casu van toepassing was. In die omstandigheden moet rekwirantes grief worden aanvaard dat het Gerecht, door het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat, toe te passen in plaats van artikel 80, lid 1, van deze verordening, is voorbijgegaan aan het beginsel lex specialis derogat legi generali.

37      Volgens vaste rechtspraak kan deze onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht evenwel niet tot vernietiging van het bestreden arrest leiden wanneer het dictum ervan en in het bijzonder de vaststelling dat de beslissing van 8 februari 2016 rechtsgeldig is herroepen door de litigieuze beslissing, op andere rechtsgronden gerechtvaardigd zijn. Wanneer de motivering van een arrest van het Gerecht in strijd is met het Unierecht, maar het dictum op andere rechtsgronden gerechtvaardigd is, betekent dit immers niet dat het arrest moet worden vernietigd (arresten van 30 september 2003, Biret International/Raad, C‑93/02 P, EU:C:2003:517, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie, C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Uit het voorgaande volgt dat het EUIPO de beslissing van 8 februari 2016 moest herroepen bij de litigieuze beslissing die is vastgesteld op grond van artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009, zodat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat de beslissing van 8 februari 2016 geldig was herroepen. Aangezien het dictum van het bestreden arrest gerechtvaardigd is om de in de voorgaande punten van het onderhavige arrest uiteengezette rechtsgronden, moet de motivering worden vervangen en worden vastgesteld dat de onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht niet tot vernietiging van het bestreden arrest leidt (zie in die zin arrest van 28 maart 2019, River Kwai International Food Industry/AETMD, C‑144/18 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:266, punt 22).

39      In die omstandigheden zijn het eerste tot en met het vierde middel, die alle betrekking hebben op de redenering van het Gerecht die is gebaseerd op het algemene rechtsbeginsel dat de intrekking van onrechtmatige bestuurshandelingen toestaat en op artikel 83 van verordening nr. 207/2009, niet ter zake dienend. Bijgevolg moeten deze middelen worden afgewezen zonder dat de ontvankelijkheid van het eerste, het tweede en het vierde middel – die door het EUIPO en repowermap.org wordt betwist – hoeft te worden onderzocht en zonder dat hoeft te worden geantwoord op het argument dat artikel 80, lid 1, van verordening nr. 207/2009 de mogelijkheden tot herroeping van de beslissingen van het EUIPO uitputtend regelt en dus in de weg staat aan een dergelijke herroeping wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling.

40      Het eerste tot en met het vierde middel moeten derhalve worden afgewezen.

 Vijfde middel: ontoereikende motivering van de litigieuze beslissing

–       Argumenten van partijen

41      Met haar vijfde middel betoogt rekwirante dat haar verwijzing naar de beslissing van de grote kamer van beroep buiten beschouwing is gelaten. Volgens rekwirante blijkt uit punt 24 van deze beslissing dat de kamers van beroep hun beslissingen niet kunnen herroepen wanneer daartegen bij het Gerecht beroep is ingesteld. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat bovengenoemde beslissing van de grote kamer van beroep in casu niet relevant was. Rekwirante is van mening dat deze beslissing relevant is, aangezien zij van toepassing is op merkenrechtelijke procedures inter partes.

42      Voorts is rekwirante van mening dat het Gerecht zichzelf heeft tegengesproken door enerzijds in punt 80 van het bestreden arrest te verklaren dat de kamer van beroep minstens kort diende te antwoorden op rekwirantes gedetailleerde betoog en anderzijds te verklaren dat de kamer van beroep niet verplicht was te antwoorden op rekwirantes argument betreffende de beslissing van de grote kamer van beroep.

43      Het EUIPO en repowermap.org voeren aan dat het middel niet-ontvankelijk is en bestrijden rekwirantes argumenten ten gronde.

–       Beoordeling door het Hof

44      Opgemerkt zij dat volgens vaste rechtspraak van het Hof in een hogere voorziening duidelijk moet worden aangegeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek ondersteunen, en dat zij niet in werkelijkheid een nieuw onderzoek van het bij het Gerecht ingestelde beroep mag beogen (arrest van 18 oktober 2018, Gul Ahmed Textile Mills/Raad, C‑100/17 P, EU:C:2018:842, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      In casu moet worden vastgesteld dat rekwirante met haar betoog dat de litigieuze beslissing ontoereikend is gemotiveerd, enkel de beslissing van het EUIPO ter discussie stelt zonder enige kritiek te uiten op de redenering van het Gerecht. Een dergelijk betoog, dat niet tegen het bestreden arrest is gericht, is bijgevolg in hogere voorziening niet-ontvankelijk (zie naar analogie arrest van 16 november 2017, Ludwig-Bölkow-Systemtechnik/Commissie, C‑250/16 P, EU:C:2017:871, punt 28).

46      Met betrekking tot het argument dat het Gerecht zichzelf heeft tegengesproken door enerzijds in punt 80 van het bestreden arrest te verklaren dat de kamer van beroep minstens kort diende te antwoorden op rekwirantes gedetailleerde betoog en anderzijds te verklaren dat de kamer van beroep niet verplicht was te antwoorden op rekwirantes argument betreffende de beslissing van de grote kamer van beroep, moet worden opgemerkt dat rekwirante niet het punt van dat arrest heeft aangegeven dat in strijd zou zijn met punt 80 ervan en dat haar betoog in zijn geheel beschouwd niet voldoende duidelijk is om daaruit met de vereiste nauwkeurigheid te kunnen afleiden tegen welke onderdelen van het bestreden arrest het is gericht en welke argumenten rechtens ter ondersteuning van die kritiek worden aangevoerd, zodat het Hof zijn rechtmatigheidstoetsing niet kan uitvoeren (zie met betrekking tot het vereiste van duidelijkheid van het betoog, beschikking van 30 januari 2014, Fercal/BHIM, C‑324/13 P, niet gepubliceerd, EU:C:2014:60, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      Bijgevolg moet het vijfde middel niet-ontvankelijk worden verklaard.

48      Uit een en ander volgt dat de hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen.

 Kosten

49      Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

50      Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vorderingen van het EUIPO en repowermap.org te worden verwezen in de kosten.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Repower AG wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Frans.