Zaak C‑681/13

Diageo Brands BV

tegen

Simiramida-04 EOOD

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Gronden voor weigering – Schending van de openbare orde van de aangezochte staat – Beslissing van een rechterlijke instantie in een andere lidstaat die strijdig is met het Uniemerkenrecht – Richtlijn 2004/48/EG – Eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten – Gerechtskosten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2015

1.        Gerechtelijke procedure – Mondelinge behandeling – Heropening – Voorwaarden

(Art. 252, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83)

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Gronden voor weigering – Schending van de openbare orde van de aangezochte staat – Voorwaarden – Beoordeling door de aangezochte rechter – Grenzen – Toezicht door het Hof

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 1, en 36)

3.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Gronden voor weigering – Schending van de openbare orde van de aangezochte staat – Voorwaarden – Geen

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, punt 1; richtlijn 89/104 van de Raad, art. 5, lid 3)

4.        Harmonisatie van de wetgevingen – Eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten – Richtlijn 2004/48 – Werkingssfeer – Vordering tot herstel van de schade die is veroorzaakt door een beslag dat eerst is bevolen en daarna is opgeheven – Daaronder begrepen

(Richtlijn 2004/48 van het Europees Parlement en de Raad)

5.        Harmonisatie van de wetgevingen – Eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten – Richtlijn 2004/48 – Gerechtskosten – Begrip – Kosten die zijn gemaakt in een procedure tot erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing – Daaronder begrepen

(Richtlijn 2004/48 van het Europees Parlement en de Raad, art. 14)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 34‑37)

2.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 40‑44)

3.        Artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een in een lidstaat gegeven beslissing in strijd met het Unierecht is, niet rechtvaardigt dat deze beslissing niet wordt erkend in een andere lidstaat wegens strijdigheid met de openbare orde van laatstbedoelde staat wanneer de aangevoerde onjuiste rechtstoepassing geen kennelijke schending vormt van een rechtsregel die van essentieel belang wordt geacht in de rechtsorde van de Unie en dus van de aangezochte lidstaat, of van een in die rechtsordes als fundamenteel erkend recht. Dat is niet het geval bij een onjuiste toepassing van een bepaling als artikel 5, lid 3, van de Eerste merkenrichtlijn (89/104), zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Dit artikel 5, lid 3, van richtlijn 89/104 maakt deel uit van een richtlijn voor minimale harmonisatie die tot doel heeft de uiteenlopende wetgevingen van de lidstaten inzake merken onderling dichter bij elkaar te brengen. Een onjuiste toepassing van deze richtlijn kan niet worden geacht op onaanvaardbare wijze te botsen met de Unierechtsorde doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel ervan wordt gemaakt.

Wanneer de rechter van de aangezochte staat nagaat of er eventueel sprake is van een kennelijke schending van de openbare orde van deze staat, moet hij bovendien ermee rekening houden dat, behoudens bijzondere omstandigheden die het te moeilijk of onmogelijk maken de rechtsmiddelen in de lidstaat van herkomst aan te wenden, de justitiabelen de plicht hebben in deze lidstaat alle beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden om een dergelijke schending in een eerder stadium te voorkomen. Het bij verordening nr. 44/2001 ingevoerde stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging berust immers op het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie. Op basis van dat vertrouwen, dat de lidstaten onderling hebben in hun rechtsstelsels en rechterlijke instanties, kan worden aangenomen dat in geval van een onjuiste toepassing van het nationale recht of het Unierecht, het in elke lidstaat bestaande stelsel van rechtsmiddelen, aangevuld door de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU, de justitiabelen voldoende garanties biedt.

(cf. punten 48‑52, 63, 64, 68, dictum 1)

4.        De bepalingen van richtlijn 2004/48 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten beogen niet alle aspecten betreffende de intellectuele-eigendomsrechten te regelen, maar alleen de aspecten die inherent zijn aan enerzijds de handhaving van deze rechten en anderzijds de inbreuken op die rechten, door te eisen dat doeltreffende rechtswegen bestaan om elke inbreuk op een bestaand intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen, te doen staken of te verhelpen. Uit de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin richtlijn 2004/48 voorziet, blijkt dat de rechtswegen ter handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten worden aangevuld met daarmee nauw verbonden schadevorderingen. Zo vormt een procedure die strekt tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door een inbeslagneming die eerst door de gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat werd bevolen ter voorkoming van een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht en daarna door diezelfde autoriteiten werd opgeheven op grond dat het bestaan van een inbreuk niet was bewezen, de logische keerzijde van de vordering die de houder van het intellectuele-eigendomsrecht heeft ingesteld om een onmiddellijke maatregel te verkrijgen waarmee hij, zonder op een beslissing ten gronde te hoeven wachten, elke mogelijke inbreuk op zijn recht kon voorkomen. Een dergelijke schadevordering beantwoordt aan de waarborgen die deze richtlijn aan de verwerende partij biedt als tegengewicht voor een voorlopige maatregel die aan zijn belangen heeft afgedaan. Een dergelijke procedure valt derhalve binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/48.

(cf. punten 73‑76)

5.        Artikel 14 van richtlijn 2004/48 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de gerechtskosten die de partijen maken in het kader van een geding in een lidstaat tot vergoeding van de schade wegens een beslag dat in een andere lidstaat is gelegd ter voorkoming van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, wanneer in het kader van deze schadevordering de vraag rijst naar erkenning van een in die andere lidstaat gegeven beslissing waarbij is vastgesteld dat dit beslag onrechtmatig is.

Gelet op, enerzijds, de doelstelling van deze richtlijn, die beoogt het niveau van de bescherming van de intellectuele eigendom te versterken door te voorkomen dat een benadeelde partij ervan zou worden weerhouden om ter waarborging van zijn rechten een gerechtelijke procedure in te stellen, en, anderzijds, de ruime en algemene bewoordingen van dat artikel 14, waarin wordt verwezen naar de in het gelijk gestelde partij en naar de verliezende partij zonder nadere verduidelijking of beperking van de aard van de procedure waarop de daarbij vastgestelde regel toepassing moet vinden, dient te worden aangenomen dat deze bepaling van toepassing is op de gerechtskosten die zijn gemaakt in elke procedure die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

(cf. punten 77, 78, 80, dictum 2)