ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

4 juni 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2000/13/EG – Etikettering en presentatie van levensmiddelen – Artikelen 2, lid 1, onder a), i), en 3, lid 1, punt 2 – Etikettering die de koper kan misleiden ten aanzien van de samenstelling van levensmiddelen – Lijst van ingrediënten – Gebruik van de vermelding ‚framboos-vanille avontuur’ en van afbeeldingen van frambozen en vanillebloesem op de verpakking van een vruchtenthee die deze ingrediënten niet bevat”

In zaak C‑195/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 26 februari 2014, ingekomen bij het Hof op 18 april 2014, in de procedure

Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband e.V.

tegen

Teekanne GmbH & Co. KG,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe, kamerpresident, M. Safjan (rapporteur) en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband e.V., vertegenwoordigd door J. Kummer en P. Wassermann, Rechtsanwälte,

–        Teekanne GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door A. Meyer, Rechtsanwalt,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en C. Madaleno als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en K. Herbout-Borczak als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, lid 1, onder a), i), en 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 596/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 (PB L 188, blz. 14; hierna: „richtlijn 2000/13”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband e.V. (overkoepelende vereniging van consumentenorganisaties; hierna: „BVV”) en Teekanne GmbH & Co. KG (hierna: „Teekanne”) over de vermeend misleidende aard van de etikettering van een levensmiddel.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2000/13

3        Richtlijn 2000/13 is per 13 december 2014 ingetrokken overeenkomstig artikel 53, lid 1, van verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, richtlijn 90/496/EEG van de Raad, richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304, blz. 18). Op het hoofdgeding blijft echter, gelet op het tijdstip van de feiten, richtlijn 2000/13 van toepassing.

4        De overwegingen 6, 8 en 14 van deze richtlijn luiden als volgt:

„(6)      Bij iedere vorm van reglementering op het gebied van de etikettering van levensmiddelen dient in de eerste plaats te worden uitgegaan van de noodzaak de consumenten voor te lichten en te beschermen.

[...]

(8)      Een gedetailleerde etikettering betreffende de precieze aard en de karakteristieken van de producten, die de verbruiker in staat stelt met kennis van zaken zijn keuze te bepalen, is het meest geschikt in de mate dat zij het vrije handelsverkeer het minst belemmert.

[...]

(14)      Bij de voorschriften inzake de etikettering moet eveneens worden verboden de koper te misleiden [...]. Teneinde efficiënt te kunnen worden toegepast, moet dit verbod ook gelden voor de presentatie van de levensmiddelen en de reclame die ervoor wordt gemaakt.”

5        Artikel 1, leden 1 en 3, onder a), van deze richtlijn bepaalt:

„1.      Deze richtlijn heeft betrekking op de etikettering van levensmiddelen bestemd om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd, alsmede op bepaalde aspecten van de presentatie van deze levensmiddelen en van de daarvoor gemaakte reclame.

[...]

3.      In deze richtlijn betekent:

a)      ‚etikettering’: de vermeldingen, aanwijzingen, fabrieks- of handelsmerken, afbeeldingen of tekens die betrekking hebben op een levensmiddel en voorkomen op een verpakkingsmiddel, document, schriftstuk, etiket, band of label, dat bij dit levensmiddel is gevoegd of daarop betrekking heeft”.

6        In artikel 2, lid 1, onder a), i), van die richtlijn is bepaald:

„De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd:

a)      mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

i)      ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging”.

7        Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2000/13 luidt:

„Op de etikettering van levensmiddelen moeten, onder de voorwaarden en onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen zoals bedoeld in de artikelen 4 tot en met 17, uitsluitend de volgende gegevens worden vermeld:

1)      de benaming waaronder het product wordt verkocht,

2)      de lijst van ingrediënten,

[...]”

8        Artikel 6 van die richtlijn bepaalt:

„1.      De lijst van ingrediënten dient te worden vermeld overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in de bijlagen I, II, III en III bis.

[...]

4.      a)     Onder ingrediënt wordt verstaan iedere stof, met inbegrip van additieven en enzymen, die bij de vervaardiging of bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en die in het eindproduct, eventueel in gewijzigde vorm, nog aanwezig is.

[...]

5.      De lijst van ingrediënten bestaat uit de opsomming van alle ingrediënten van het levensmiddel in dalende volgorde van gewicht waarin zij bij de bereiding van het levensmiddel worden gebruikt. Zij wordt voorafgegaan door een passende vermelding die het woord ‚ingrediënten’ bevat.

[...]

6.      Ingrediënten worden aangeduid met hun specifieke naam, in voorkomend geval overeenkomstig artikel 5.

Evenwel:

[...]

–        aroma’s worden aangeduid overeenkomstig bijlage III;

[...]

7.      In de communautaire voorschriften en, zo deze niet bestaan, in de nationale voorschriften, kan voor sommige levensmiddelen worden bepaald dat hun verkoopbenaming vergezeld moet gaan van de vermelding van één of meer bepaalde ingrediënten.

[...]”

 Verordening nr. 178/2002

9        Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1), bepaalt in artikel 8, met het opschrift „Bescherming van consumentenbelangen”:

„1.      De levensmiddelenwetgeving streeft ernaar de belangen van de consument te beschermen en biedt de consumenten een basis om met kennis van zaken keuzen te maken ten aanzien van de door hen geconsumeerde levensmiddelen. Daarbij wordt gestreefd naar de voorkoming van:

a)      frauduleuze of bedrieglijke praktijken;

b)      de vervalsing van levensmiddelen, en

c)      alle andere praktijken die de consument kunnen misleiden.”

10      Artikel 16 van deze verordening luidt als volgt:

„Onverminderd specifieke bepalingen van de levensmiddelenwetgeving mogen de etikettering van, de reclame voor en de aanbiedingsvorm van levensmiddelen en diervoeders, met inbegrip van de vorm, het uiterlijk en de verpakking ervan, het gebruikte verpakkingsmateriaal, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, de omgeving waarin zij zijn uitgestald, alsmede de informatie die erover wordt verstrekt via ongeacht welke kanalen, de consument niet misleiden.”

 Duits recht

11      In § 4, punt 11, van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (wet inzake oneerlijke mededinging), in de versie die gold ten tijde van het hoofdgeding (BGBl. 2010 I, blz. 254; hierna: „UWG”), is bepaald:

„Voorbeelden van oneerlijke handelspraktijken

Maakt zich in het bijzonder schuldig aan een oneerlijke handelspraktijk, eenieder die

[...]

11.      handelt in strijd met wettelijke voorschriften die onder meer zijn vastgesteld om in het belang van de marktdeelnemers het marktgedrag te reguleren.”

12      § 5, lid 1, punt 1, UWG luidt als volgt:

„Misleidende handelspraktijken

1)      Elke misleidende handelspraktijk vormt een daad van oneerlijke mededinging. Een handelspraktijk is misleidend wanneer deze gepaard gaat met onjuiste informatie of de consument anderszins kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen:

1.      de voornaamste kenmerken van het product of de dienst, zoals de beschikbaarheid ervan, de aard, de uitvoering, de voordelen, de risico’s, de samenstelling, de accessoires, de productiewijze en ‑datum, de levering of presentatie ervan, de geschiktheid voor gebruik, de mogelijke gebruiken, de hoeveelheid, de eigenschappen ervan, de klantenservice en klachtenbehandeling, de geografische of commerciële herkomst, de van het gebruik verwachte resultaten en de resultaten en belangrijkste kenmerken van de op het product of de dienst verrichte tests.”

13      In het Lebensmittel-, Bedarfsgegenstände- und Futtermittelgesetzbuch (wetboek inzake levensmiddelen, consumptiegoederen en voedermiddelen), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „LFGB”), bepaalt § 11, „Voorschriften inzake bescherming tegen bedrog”, lid 1:

„Het is verboden levensmiddelen onder een misleidende benaming of met misleidende aanduidingen of presentaties in de handel te brengen, of deze in het algemeen of in een bepaald geval aan te prijzen via misleidende presentaties of andere misleidende verklaringen. Van misleiding is met name sprake wanneer:

1.      voor een levensmiddel bedrieglijke benamingen, aanduidingen, presentaties, beschrijvingen of andere verklaringen worden gebruikt over eigenschappen, en met name over aard, kwaliteit, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong, herkomst of wijze van productie of verkrijging;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

14      Blijkens de verwijzingsbeslissing verhandelt Teekanne onder de naam „Felix Himbeer-Vanille Abenteuer” (Felix framboos-vanille avontuur) een vruchtenthee (hierna: „vruchtenthee”). De verpakking van deze vruchtenthee bestaat uit een vouwbaar rechthoekig kartonnen doosje en bevat 20 theezakjes.

15      Op die verpakking staan een aantal elementen van verschillende omvang, kleur en lettertype, met name afbeeldingen van frambozen en vanillebloesem, de vermeldingen „vruchtenthee met natuurlijke aroma’s” en „vruchtenthee met natuurlijke aroma’s – vanille-frambozensmaak”, alsmede een grafisch vormgegeven zegel met in een goudkleurige cirkel de vermelding „enkel natuurlijke ingrediënten”.

16      Volgens de verwijzende rechter bevat de vruchtenthee geen enkel vanille- of frambozenaroma. De lijst van ingrediënten, die op een van de zijkanten van de verpakking staat, luidt als volgt: „hibiscus, appel, zoete bramenblaadjes, sinaasappelschil, rozenbottel, natuurlijk aroma met vanillesmaak, citroenschil, natuurlijk aroma met frambozensmaak, bramen, aardbeien, bosbessen, vlierbessen”.

17      Het BVV heeft bij het Landgericht Düsseldorf (regionaal gerecht Düsseldorf) beroep ingesteld tegen Teekanne en betoogde dat de elementen op de verpakking van de vruchtenthee de consument konden misleiden ten aanzien van de samenstelling van deze vruchtenthee. Vanwege die elementen zou de consument immers verwachten dat die thee bestanddelen van vanille en framboos bevat of op zijn minst natuurlijk vanille- en frambozenaroma.

18      Bijgevolg heeft het BVV gevorderd dat Teekanne op straffe van een dwangmaatregel wordt veroordeeld om in het kader van economische handelingen niet langer reclame te maken of te laten maken voor de vruchtenthee. Het BVV heeft tevens terugbetaling van de aanmaningskosten ten bedrage van 200 EUR gevorderd.

19      Bij uitspraak van 16 maart 2012 heeft het Landgericht Düsseldorf dat beroep toegewezen.

20      Nadat Teekanne hoger beroep had ingesteld, heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf (regionale appèlrechter Düsseldorf) bij vonnis van 19 februari 2013 die uitspraak vernietigd en de vordering van BVV afgewezen. Die rechter was van oordeel dat er geen sprake was van misleiding van de consument in de zin van § 4, punt 11, UWG, juncto § 11, lid 1, tweede volzin, punt 1, LFGB, en in de zin van § 5, lid 1, eerste en tweede volzin, punt 1, UWG.

21      Volgens die rechter moesten die bepalingen van het UWG en het LFGB, in overeenstemming met richtlijn 2000/13, worden uitgelegd op basis van de verwachtingen van de gemiddelde consument. In casu blijkt uit de lijst van ingrediënten van de vruchtenthee, die op de verpakking staat, dat de gebruikte natuurlijke aroma’s een frambozen- of vanillesmaak hebben. Deze lijst vermeldt aldus ondubbelzinnig dat de gebruikte aroma’s niet uit vanille en framboos zijn verkregen, maar dat zij de smaak daarvan hebben. Dat de informatie die blijkt uit de lijst van ingrediënten op de verpakking, juist en volledig is, volstaat volgens de rechtspraak van het Hof om het risico van misleiding van de consument uit te sluiten.

22      Het BVV heeft tegen dat vonnis beroep in „Revision” ingesteld bij het Bundesgerichtshof.

23      De verwijzende rechter is van oordeel dat de meermaals en in het oog springend weergegeven afbeeldingen van frambozen en vanillebloesem op de verpakking van de vruchtenthee, evenals het herhaaldelijk vermelden van „met natuurlijke aroma’s” en het grafisch vormgegeven zegel met de woorden „enkel natuurlijke ingrediënten”, de indruk wekken dat de smaak van deze vruchtenthee met name wordt bepaald door uit frambozen en vanillebloesem verkregen aroma’s. De presentatie van die thee heeft dus een vormgeving die – ook bij een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument – een verkeerde indruk kan wekken over de samenstelling ervan. Voorts kan de presentatie van de vruchtenthee de consument ervan weerhouden om kennis te nemen van de op de verpakking van het product – in kleinere letters – weergegeven lijst van ingrediënten, waaruit de werkelijke samenstelling blijkt.

24      De verwijzende rechter meent, in het licht van de overwegingen 6 en 8 van richtlijn 2000/13, dat de etikettering van de vruchtenthee en de wijze waarop deze is uitgevoerd, de koper kunnen misleiden in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), i), van die richtlijn.

25      Daarop heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Mogen de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame door het voorkomen, de beschrijving of de grafische voorstelling de indruk wekken dat een bepaald ingrediënt aanwezig is, terwijl dit ingrediënt in werkelijkheid ontbreekt en dit enkel blijkt uit de lijst van ingrediënten als bedoeld artikel 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

26      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2, lid 1, onder a), i), en 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13 in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de etikettering van een levensmiddel en de wijze waarop deze is uitgevoerd, middels het voorkomen, de beschrijving of een grafische voorstelling van een bepaald ingrediënt de indruk kunnen wekken dat dit levensmiddel dat ingrediënt bevat, terwijl het dit in werkelijkheid niet bevat, wat uitsluitend blijkt uit de lijst van ingrediënten die op de verpakking van dat levensmiddel staat.

27      In het onderhavige geval bevat, enerzijds, de verpakking van de vruchtenthee met name afbeeldingen van frambozen en vanillebloesem, de vermeldingen „vruchtenthee met natuurlijke aroma’s” en „vruchtenthee met natuurlijke aroma’s – vanille-frambozensmaak”, alsmede een grafisch vormgegeven zegel met de vermelding „enkel natuurlijke ingrediënten”.

28      Anderzijds bevat deze thee blijkens de lijst van ingrediënten, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13, die op een van de zijkanten van de verpakking staat en waarvan niet wordt betwist dat deze juist en volledig is, natuurlijke aroma’s „met vanillesmaak” en „met frambozensmaak”. Aldus staat vast dat die thee geen natuurlijke ingrediënten afkomstig van vanille of framboos en evenmin daaruit verkregen aroma’s bevat.

29      In het hoofdgeding gaat het dus om de vraag of de etikettering van de vruchtenthee de koper kan misleiden voor zover zij de indruk zou wekken dat die thee bestanddelen van framboos en vanillebloesem of uit die ingrediënten verkregen aroma’s bevat, terwijl die thee deze bestanddelen niet bevat.

30      Blijkens de overwegingen 6 en 8 van richtlijn 2000/13 dient in de eerste plaats te worden uitgegaan van de noodzaak de consumenten voor te lichten en te beschermen en moet de gedetailleerde etikettering betreffende de precieze aard en de karakteristieken van de producten de verbruiker in staat stellen met kennis van zaken zijn keuze te bepalen.

31      In dit verband bepaalt artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13, overeenkomstig overweging 14 daarvan, dat de etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd de koper niet mogen kunnen misleiden, onder meer ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel en met name de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging ervan.

32      Bijgevolg vereist deze bepaling dat de koper over juiste, neutrale en objectieve informatie beschikt die hem niet misleidt (zie in die zin arrest Commissie/Italië C‑47/09, EU:C:2010:714, punt 37).

33      Daarbij komt dat volgens artikel 16 van verordening nr. 178/2002, onverminderd specifieke bepalingen van de levensmiddelenwetgeving, de etikettering van, de reclame voor en de aanbiedingsvorm van levensmiddelen, met inbegrip van de vorm, het uiterlijk en de verpakking ervan, het gebruikte verpakkingsmateriaal, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, de omgeving waarin zij zijn uitgestald, alsmede de informatie die erover wordt verstrekt via ongeacht welke kanalen, voor de consument niet misleidend mogen zijn.

34      Hoewel richtlijn 2000/13 een specifieke bepaling van de levensmiddelenwetgeving vormt in de zin van artikel 16 van verordening nr. 178/2002, bevestigt laatstgenoemde bepaling, gelezen in samenhang met artikel 8 van die verordening, dat de etikettering van een levensmiddel niet mag misleiden.

35      Om de verwijzende rechter een antwoord te geven dient in herinnering te worden gebracht dat het in het kader van de bevoegdheidsverdeling tussen de nationale rechter en de Unierechter in beginsel niet aan het Hof staat om uitspraak te doen op de vraag of de etikettering van bepaalde producten de koper of de verbruiker kan misleiden, dan wel uit te maken of een verkoopbenaming al dan niet misleidend is. Dat is een taak van de nationale rechter. Dit neemt niet weg dat het Hof in zijn uitspraak op een verzoek om een prejudiciële beslissing in voorkomend geval preciseringen kan geven teneinde de nationale rechter bij zijn beslissing te leiden (zie met name arresten Geffroy, C‑366/98, EU:C:2000:430, punten 18‑20, en Severi, C‑446/07, EU:C:2009:530, punt 60).

36      Bij de beoordeling of een etikettering voor een koper misleidend kan zijn, moet de nationale rechter voornamelijk uitgaan van de vermoedelijke verwachting ten aanzien van die etikettering die een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument heeft ten aanzien van de oorsprong, de herkomst en de hoedanigheid van het levensmiddel, aangezien het er in wezen om gaat de consument niet te misleiden en hem er niet toe te brengen ten onrechte te geloven dat het product een andere oorsprong, herkomst of hoedanigheid heeft dan in werkelijkheid het geval is (zie in die zin arrest Severi, C‑446/07, EU:C:2009:530, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      In dit verband volgt uit de rechtspraak van het Hof dat ervan uit moet worden gegaan dat de consument, wiens beslissing tot aankoop van een product wordt bepaald door de samenstelling van het betrokken product, eerst de lijst van ingrediënten leest, waarvan de vermelding krachtens artikel 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13 verplicht is (zie in die zin arresten Commissie/Duitsland, C‑51/94, EU:C:1995:352, punt 34, en Darbo, C‑465/98, EU:C:2000:184, punt 22).

38      Dat de lijst van ingrediënten op de verpakking van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product staat, kan evenwel op zich niet uitsluiten dat de etikettering van dat product en de wijze waarop zij is uitgevoerd, de koper kan misleiden in die zin van artikel 2, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2000/13.

39      De etikettering, zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 3, onder a), van die richtlijn, is immers samengesteld uit vermeldingen, aanwijzingen, fabrieks- of handelsmerken, afbeeldingen of tekens die betrekking hebben op een levensmiddel en op de verpakking ervan staan. Van die verschillende elementen kunnen sommige in de praktijk leugenachtig, verkeerd, dubbelzinnig, tegenstrijdig of onbegrijpelijk zijn.

40      Indien dat het geval is, kan de lijst van ingrediënten in bepaalde situaties, ook al is die lijst juist en volledig, ongeschikt zijn om de verkeerde of dubbelzinnige indruk van de consument over de kenmerken van een levensmiddel, die voortvloeit uit de andere elementen waaruit de etikettering van dat levensmiddel is samengesteld, genoegzaam te corrigeren.

41      In de situatie waarin de etikettering van een levensmiddel en de wijze waarop deze is uitgevoerd, in hun geheel beschouwd, de indruk wekken dat dit levensmiddel een ingrediënt bevat dat het in werkelijkheid niet bevat, kan een dergelijke etikettering de koper dus misleiden ten aanzien van de kenmerken van dat levensmiddel.

42      In casu staat het aan de verwijzende rechter om alle verschillende elementen van de etikettering van de vruchtenthee te onderzoeken teneinde te bepalen of een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument kan worden misleid ten aanzien van de aanwezigheid van frambozen- en vanillebloesembestanddelen of van uit die ingrediënten verkregen aroma’s.

43      In dat onderzoek moet de verwijzende rechter met name rekening houden met de gebruikte bewoordingen en afbeeldingen en met de plaats, de omvang, de kleur, het lettertype, de taal, de zinsbouw en de gebruikte leestekens van de verschillende elementen op de verpakking van de vruchtenthee.

44      Gelet op een en ander, dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat de artikelen 2, lid 1, onder a), i), en 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13 in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de etikettering van een levensmiddel en de wijze waarop deze is uitgevoerd, middels het voorkomen, de beschrijving of een grafische voorstelling van een bepaald ingrediënt de indruk kunnen wekken dat dit levensmiddel dat ingrediënt bevat, terwijl het dit in werkelijkheid niet bevat, wat uitsluitend blijkt uit de lijst van ingrediënten die op de verpakking van dat levensmiddel staat.

 Kosten

45      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 2, lid 1, onder a), i), en 3, lid 1, punt 2, van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 596/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de etikettering van een levensmiddel en de wijze waarop deze is uitgevoerd, middels het voorkomen, de beschrijving of een grafische voorstelling van een bepaald ingrediënt de indruk kunnen wekken dat dit levensmiddel dat ingrediënt bevat, terwijl het dit in werkelijkheid niet bevat, wat uitsluitend blijkt uit de lijst van ingrediënten die op de verpakking van dat levensmiddel staat.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.