ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

13 november 2014 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen op het gebied van sanitair toezicht – Verordening (EG) nr. 2073/2005 – Bijlage I – Microbiologische criteria voor levensmiddelen – Salmonella in vers pluimveevlees – Niet-naleving van de microbiologische criteria die wordt vastgesteld in het stadium van de distributie – Nationale regeling die voorziet in sancties voor een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die uitsluitend in het stadium van de detailhandel actief is – Verenigbaarheid met het Unierecht – Doeltreffende, afschrikkende en evenredige sanctie”

In zaak C‑443/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Unabhängige Verwaltungssenat in Tirol (Oostenrijk) bij beslissing van 1 augustus 2013, ingekomen bij het Hof op 7 augustus 2013, in de procedure

Ute Reindl, strafrechtelijk aansprakelijk vertegenwoordiger van MPREIS Warenvertriebs GmbH,

tegen

Bezirkshauptmannschaft Innsbruck,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, J. Malenovský, M. Safjan, A. Prechal en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 juni 2014,

gelet op de opmerkingen van:

–        U. Reindl, vertegenwoordigd door M. Waldmüller en M. Baldauf, Rechtsanwälte,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vitáková als gemachtigden,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en C. Candat als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Bianchi en G. von Rintelen als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1086/2011 van de Commissie van 27 oktober 2011 (PB L 281, blz. 7; hierna: „verordening nr. 2073/2005”), juncto bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij die verordening.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen U. Reindl en de Bezirkshauptmannschaft Innsbruck (bestuurlijke instantie in eerste aanleg te Innsbruck) (Oostenrijk) betreffende de aan Reindl opgelegde geldboete wegens de niet-naleving van de grenswaarde voor Salmonella thyphimurium als vermeld in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening (EG) nr. 178/2002

3        Artikel 1 („Doel en toepassingsgebied”), lid 1, van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31, blz. 1) bepaalt:

„Deze verordening verschaft de grondslag voor een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid en de belangen van de consument met betrekking tot levensmiddelen, met name rekening houdend met de diversiteit van de voedselvoorziening, met inbegrip van traditionele producten, waarbij de goede werking van de interne markt gewaarborgd wordt. Zij legt gemeenschappelijke beginselen en verantwoordelijkheden vast, de middelen om een stevige wetenschappelijke basis tot stand te brengen, doelmatige organisatorische regelingen en procedures ter onderbouwing van de besluitvorming inzake voedsel- en voederveiligheidsaangelegenheden.

[...]”

4        Artikel 3 („Overige definities”) van deze verordening luidt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

3.      ‚exploitant van een levensmiddelenbedrijf’: natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft;

[...]

8.      ‚in de handel brengen’: het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht, alsmede de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf;

[...]”

5        Artikel 14 („Voedselveiligheidsvoorschriften”) van verordening nr. 178/2002 luidt als volgt:

„1.      Levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.

2.      Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:

a)      schadelijk voor de gezondheid;

b)      ongeschikt voor menselijke consumptie.

[...]

5.      Bij de beoordeling of een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie, wordt bezien of een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie, gelet op het gebruik waarvoor het is bestemd, als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf.

[...]”

6        Artikel 17 („Verantwoordelijkheden”) van deze verordening bepaalt:

„1.      De exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven zorgen ervoor dat de levensmiddelen en diervoeders in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en controleren of deze voorschriften metterdaad worden nageleefd.

2.      [...]

Voorts stellen de lidstaten de regels vast inzake maatregelen en sancties in geval van overtredingen van de wetgeving inzake levensmiddelen en diervoeder. De maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.”

 Verordening nr. 2160/2003

7        Artikel 1 („Doel en toepassingsgebied”) van verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening nr. 1086/2011 (hierna: „verordening nr. 2160/2003), bepaalt:

„1.      Deze verordening heeft tot doel erop toe te zien dat adequate en doeltreffende maatregelen worden getroffen voor de detectie en de bestrijding van salmonella en andere zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, in het bijzonder op het niveau van de primaire productie met inbegrip van diervoeders, teneinde de prevalentie ervan en het risico voor de volksgezondheid te verminderen.

2.      Deze verordening betreft:

a)      de vastlegging van doelstellingen voor de vermindering van de prevalentie van bepaalde zoönoses bij dierpopulaties:

i)      in het stadium van de primaire productie, en

ii)      wanneer zulks naargelang van de betrokken zoönose of zoönoseverwekker nodig is, in andere stadia van de voedselketen, inclusief levensmiddelen en diervoeders;

[...]”

8        Volgens artikel 5 van verordening nr. 2160/2003 moeten de nationale bestrijdingsprogramma’s uitvoering geven aan de eisen en minimumbemonsteringsvoorschriften die in bijlage II daarbij zijn vastgesteld. Deze bijlage, met als opschrift: „Bestrijding van de in bijlage I vermelde zoönoses en zoönoseverwekkers”, bevat een deel E met specifieke eisen voor vers vlees. Punt 1 daarvan luidt als volgt:

„Met ingang van 1 december 2011 voldoet vers pluimveevlees van in bijlage I opgenomen dierpopulaties aan het desbetreffende microbiologische criterium overeenkomstig rij 1.28 van bijlage I, hoofdstuk 1, bij verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie.”

9        Bijlage I bij verordening nr. 2160/2003 noemt verschillende soorten pluimvee, waaronder kalkoenen.

 Verordening nr. 2073/2005

10      De punten 1 tot en met 3 van de considerans van de verordening luiden als volgt:

„(1)      Een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid is een van de fundamentele doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving, zoals vastgelegd in verordening [nr. 178/2002]. Microbiologische gevaren in levensmiddelen zijn een belangrijke oorzaak van door voedsel overgedragen ziekten bij de mens.

(2)      Levensmiddelen mogen geen micro-organismen of toxinen of metabolieten daarvan bevatten in dusdanige hoeveelheden dat er een onaanvaardbaar risico voor de menselijke gezondheid ontstaat.

(3)      In verordening (EG) nr. 178/2002 zijn algemene voedselveiligheidsvoorschriften vastgesteld, die onder meer inhouden dat levensmiddelen die onveilig zijn, niet in de handel mogen worden gebracht. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zijn verplicht onveilige levensmiddelen uit de handel te nemen. Om bij te dragen aan de bescherming van de volksgezondheid en uiteenlopende interpretaties te voorkomen, moeten er geharmoniseerde veiligheidscriteria voor de aanvaardbaarheid van levensmiddelen worden vastgesteld, met name wat betreft de aanwezigheid van bepaalde pathogene micro-organismen.”

11      Artikel 1 („Onderwerp en toepassingsgebied”) van deze verordening bepaalt:

„Bij deze verordening worden de microbiologische criteria voor bepaalde micro-organismen en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen vastgesteld waaraan exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten voldoen bij de toepassing van de algemene en specifieke hygiënemaatregelen zoals bedoeld in artikel 4 van verordening (EG) nr. 852/2004. [...]”

12      Artikel 2 („Definities”) van deze verordening luidt:

„a)      ‚micro-organismen’: bacteriën, virussen, gisten, schimmels, algen, parasitaire protozoa en microscopische parasitaire helminten, alsmede toxinen en metabolieten van deze organismen;

b)      ‚microbiologisch criterium’: een criterium ter bepaling van de aanvaardbaarheid van een product, een partij levensmiddelen of een proces, dat berust op de af- of aanwezigheid van micro-organismen of het aantal daarvan, en/of de hoeveelheid toxinen/metabolieten ervan, per eenheid van massa, volume of oppervlakte dan wel per partij;

c)      ‚voedselveiligheidscriterium’: een criterium ter bepaling van de aanvaardbaarheid van een product of een partij levensmiddelen, dat toepasbaar is op in de handel gebrachte producten;

d)      ‚proceshygiënecriterium’: een criterium om aan te geven dat een productieproces aanvaardbaar verloopt. Een dergelijk criterium geldt niet voor in de handel gebrachte producten. Het geeft een mate van besmetting aan bij overschrijding waarvan corrigerende maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de proceshygiëne in overeenstemming met de levensmiddelenwetgeving blijft;

[...]

f)      ‚houdbaarheidstermijn’: de periode die loopt tot hetzij de datum van minimale houdbaarheid, hetzij de uiterste consumptiedatum van de producten, zoals gedefinieerd in artikel 9, respectievelijk artikel 10 van richtlijn 2000/13/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29)];

[...]”

13      Artikel 3 („Algemene voorschriften”) van verordening nr. 2073/2005 bepaalt:

„1.      Exploitanten van levensmiddelen zorgen ervoor dat levensmiddelen voldoen aan de desbetreffende microbiologische criteria zoals aangegeven in bijlage I. Daartoe nemen de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, met inbegrip van de detailhandel, de nodige maatregelen, in het kader van hun op HACCP [‚hazard analysis and critical control point’] gebaseerde procedures en de toepassing van goede hygiënepraktijken, om te bereiken dat:

a)      de bevoorrading met en de behandeling en verwerking van de grondstoffen en levensmiddelen onder hun beheer zodanig geschieden dat aan de proceshygiënecriteria wordt voldaan;

b)      de producten onder redelijkerwijs te verwachten omstandigheden bij de distributie, de opslag en het gebruik kunnen voldoen aan de voedselveiligheidscriteria die voor hun hele houdbaarheidstermijn gelden.

2.      Voor zover nodig verrichten de voor de vervaardiging van het product verantwoordelijke exploitanten van levensmiddelenbedrijven studies overeenkomstig bijlage II om na te gaan of gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan de criteria wordt voldaan. [...]

[...]”

14      Hoofdstuk 1 („Voedselveiligheidscriteria”) van bijlage I bij verordening nr. 2073/2005 bevat een rij 1.28 die luidt:

„1.28 Vers pluim- veevlees (20)

Salmonellatyphimurium (21) Salmonellaenteritidis

5

0

Afwezig in 25 g

EN/ISO 6579 (voor detectie) White- Kaufmann-Le Minor- schema (voor serotypering)

Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheids-termijn

(20) Dit criterium is van toepassing op vers vlees van fokkoppels van Gallus gallus, legkippen, vleeskuikens en koppels fok- en mestkalkoenen.

(21) Wat monofasiche Salmonella typhimurium betreft, wordt alleen 1,4,[5],12:i:- opgenomen.”


 Oostenrijks recht

15      § 5, leden 1 en 5, van het Bundesgesetz über Sicherheitsanforderungen und weitere Anforderungen an Lebensmittel, Gebrauchsgegenstände und kosmetische Mittel zum Schutz der Verbraucherinnen und Verbraucher (federale wet inzake ter bescherming van de consument vastgestelde veiligheidsvoorschriften en andere vereisten voor levensmiddelen, gebruiksvoorwerpen en cosmetica) (BGBI. I, 13/2006, in de versie van BGBI. I, 80/2013; hierna: „LMSVG”) bepaalt:

„1.      Het is verboden om levensmiddelen

1)      die onveilig in de zin van artikel 14 van verordening (EG) nr. 178/2002 zijn, dat wil zeggen schadelijk voor de gezondheid of ongeschikt voor menselijke consumptie zijn, in de handel te brengen,

[...]

5.      Levensmiddelen zijn

1.      schadelijk voor de gezondheid wanneer zij de gezondheid in gevaar kunnen brengen of schaden;

2.      ongeschikt voor menselijke consumptie wanneer de beoogde bruikbaarheid niet gewaarborgd is;

[...]”

16      § 90, lid 1, LMSVG luidt:

„Degene die levensmiddelen in de handel brengt

1.      die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie [...]

[...]

pleegt [...] een administratieve overtreding die door de bestuurlijke instanties van het district [Bezirksverwaltungsbehörde] wordt bestraft met een geldboete van maximaal 20 000 EUR, in het geval van recidive maximaal 40 000 EUR, en met een vervangende gevangenisstraf van maximaal zes weken indien die bedragen niet kunnen worden geïnd.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17      Reindl is filiaalhoudster van MPREIS Warenvertriebs GmbH (hierna: „MPREIS”), een onderneming die actief is in de detailhandel in levensmiddelen. In die hoedanigheid is zij er verantwoordelijk voor dat in haar filiaal alle bepalingen van de levensmiddelenwetgeving worden nageleefd.

18      Op 29 maart 2012 heeft een instantie van toezicht op levensmiddelen tijdens een bedrijfscontrole bij dat filiaal een monster genomen van verse kalkoenborst, die was geproduceerd en vacuüm verpakt door een andere onderneming. MPREIS was, wat dit monster betreft, uitsluitend in het stadium van de distributie actief.

19      Het monster werd microbiologisch onderzocht door het Oostenrijkse agentschap voor voedselveiligheid te Innsbruck. In zijn rapport kwam het agentschap tot de conclusie dat dat monster besmet was Salmonella typhimurium en dat het bijgevolg zowel „ongeschikt voor menselijke consumptie” in de zin van § 5, lid 5, punt 2, LMSVG was, als onveilig in de zin van artikel 14, lid 2, sub b, van verordening nr. 178/2002. Het agentschap baseerde zich in zijn rapport op het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 opgenomen voedselveiligheidscriterium.

20      Op basis van die expertise heeft de Bezirkshauptmannschaft Innsbruck tegen Reindl een strafprocedure ingeleid wegens overtreding van § 5, lid 5, punt 2, LMSVG. De Bezirkshauptmannschaft Innsbruck heeft vastgesteld dat Reindl zich onrechtmatig had gedragen, aangezien zij de grenswaarde voor Salmonella typhimurium als vermeld in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 niet had nageleefd, en heeft haar overeenkomstig § 90, lid 1, punt 1, LMSVG een geldboete opgelegd.

21      De Unabhängige Verwaltungssenat in Tirol, waarbij Reindl hoger beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de Bezirkshauptmannschaft Innsbruck, vraagt zich af hoever de verantwoordelijkheid reikt van exploitanten van levensmiddelenbedrijven die uitsluitend in het stadium van de distributie actief zijn, gelet op verordening nr. 2073/2005.

22      Daarop heeft de Unabhängige Verwaltungssenat in Tirol de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1.      Moet artikel 1 van verordening [...] nr. 2073/2005 aldus worden uitgelegd, dat vers pluimveevlees in alle stadia van de distributie aan het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening [...] nr. 2073/2005 genoemde microbiologische criterium moet voldoen?

2;      Vallen ook exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met de distributie van levensmiddelen onder de regeling van verordening [...] nr. 2073/2005?

3.      Moet het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening [...] nr. 2073/2005 genoemde microbiologische criterium ook gedurende alle fasen van de distributie worden nageleefd door exploitanten van levensmiddelenbedrijven die niet aan de productie deelnemen (uitsluitend distributiefase)?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

23      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of bijlage II, E, punt 1, bij verordening nr. 2160/2003 aldus moet worden uitgelegd dat vers pluimveevlees van in bijlage I bij die verordening opgenomen dierpopulaties in alle stadia van de distributie, óók dat van de detailhandel, moet voldoen aan het microbiologische criterium van bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005.

24      Overeenkomstig bijlage II, E, punt 1, bij verordening nr. 2160/2003 moet vers pluimveevlees van in bijlage I daarbij opgenomen dierpopulaties vanaf 1 december 2011 voldoen aan het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 genoemde microbiologische criterium.

25      Dienaangaande zij erop worden gewezen dat dit criterium ingevolge bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 uitdrukkelijk van toepassing is op „producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn”.

26      De begrippen „in de handel brengen” en „houdbaarheidstermijn” worden respectievelijk omschreven in verordening nr. 178/2002 en verordening nr. 2073/2005. Artikel 3, punt 8, van verordening nr. 178/2002 omschrijft het begrip „in de handel brengen” als het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht, alsmede de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf. Artikel 2, sub f, van verordening nr. 2073/2005 omschrijft de „houdbaarheidstermijn” als de periode die loopt tot hetzij de datum van minimale houdbaarheid, hetzij de uiterste consumptiedatum van de producten, zoals gedefinieerd in artikel 9, respectievelijk artikel 10 van richtlijn 2000/13.

27      Uit die definities blijkt dat het begrip „producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn” ziet op levensmiddelen, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verse pluimveevlees, die voorhanden worden gehouden met het oog op de verkoop, distributie of andere vormen van overdracht zelf gedurende een periode die loopt tot hetzij de datum van minimale houdbaarheid, hetzij de uiterste consumptiedatum ervan.

28      Voorts zij erop gewezen dat een fundamentele doelstelling van de levensmiddelenwetgeving, namelijk het verschaffen van een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid, als vermeld in punt 1 van de considerans van verordening nr. 2073/2005, wordt ondermijnd wanneer vers pluimveevlees als dat van het hoofdgeding niet in alle stadia van de distributie, waaronder dat van de detailhandel, zou moeten voldoen aan het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 vastgestelde microbiologische criterium, aangezien levensmiddelen in de handel zouden worden gebracht die micro-organismen bevatten in dusdanige hoeveelheden dat er een onaanvaardbaar risico voor de menselijke gezondheid ontstaat.

29      Derhalve blijkt zowel uit de bewoordingen van bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 als uit doel van de levensmiddelenwetgeving dat het microbiologische criterium van toepassing is op vers pluimveevlees als het in het hoofdgeding aan de orde zijnde in het stadium van de distributie.

30      Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat bijlage II, E, punt 1, bij verordening nr. 2160/2003 aldus moet worden uitgelegd dat vers pluimveevlees van in bijlage I bij die verordening opgenomen dierpopulaties in alle stadia van de distributie, óók dat van de detailhandel, moet voldoen aan het microbiologische criterium van bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005.

 Tweede en derde vraag

31      Met zijn tweede en derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht, in het bijzonder de verordeningen nr. 178/2002 en nr. 2073/2005, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die van het hoofdgeding, die aan een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die zich uitsluitend bezighoudt met de distributie van levensmiddelen met het oog op het in de handel brengen ervan, een sanctie oplegt wegens de niet-naleving van het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 vermelde microbiologische criterium.

32      Opgemerkt zij dat overeenkomstig artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2073/2005 exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor moeten zorgen dat levensmiddelen voldoen aan de microbiologische criteria zoals aangegeven in bijlage I bij die verordening in alle stadia van de distributie ervan, met inbegrip van de detailhandel.

33      Hoewel verordening nr. 2073/2005 de microbiologische criteria vastlegt waaraan levensmiddelen in alle stadia van de voedselketen moeten voldoen, zegt zij niets over de aansprakelijkheidsregeling voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven.

34      Dienaangaande moet worden verwezen naar verordening nr. 178/2002. Ingevolge artikel 17, lid 1, daarvan moeten de exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen dat de levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid.

35      Artikel 17, lid 2, van verordening nr. 178/2002 schrijft de lidstaten voor de regels vast te stellen inzake maatregelen en sancties voor overtredingen van de levensmiddelenwetgeving, waarbij zij ervoor moeten zorgen dat die maatregelen en sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

36      Bijgevolg moet het Unierecht, in het bijzonder de verordeningen nr. 178/2002 en nr. 2073/2005, aldus worden uitgelegd dat het zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die aan een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die zich uitsluitend bezighoudt met de distributie van levensmiddelen met het oog op het in de handel brengen ervan, een sanctie oplegt wegens de niet-naleving van het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 vermelde microbiologische criterium.

37      Bij het vaststellen van de regels inzake maatregelen en sancties die kunnen worden toegepast bij niet-naleving van het microbiologische criterium, moeten de lidstaten zich echter houden aan de voorwaarden en grenzen die in het Unierecht worden gesteld, waaronder in casu de voorwaarde van artikel 17, lid 2, van verordening nr. 178/2002, dat de maatregelen en sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

38      Volgens vaste rechtspraak blijven de lidstaten weliswaar vrij in hun keuze van de op te leggen sancties, maar moeten zij erop toezien dat overtredingen van het Unierecht onder gelijke materiële en formele voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het nationale recht en dat deze sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn (zie in die zin arresten Lidl Italia, C‑315/05, EU:C:2006:736, punt 58, en Berlusconi e.a., C‑387/02, C‑391/02 en C‑403/02, EU:C:2005:270, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      In casu mogen de repressieve maatregelen die krachtens de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling zijn toegestaan, niet buiten de grenzen treden van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met deze wettelijke regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelen (zie arrest Urbán, C‑210/10, EU:C:2012:64, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Bij de beoordeling of een sanctie in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, moet de verwijzende rechter onder meer rekening houden met de aard en de ernst van de inbreuk waarvoor de sanctie wordt opgelegd en met de wijze waarop de hoogte ervan wordt bepaald (zie arrest Equoland, C‑272/13, EU:C:2014:2091, punt 35).

41      Een regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, die voorziet in een geldboete voor het geval dat levensmiddelen in de handel worden gebracht die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie, kan bijdragen aan het bereiken van de in punt 28 van het onderhavige arrest vermelde fundamentele doelstelling van de levensmiddelenwetgeving, namelijk het verschaffen van een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid.

42      Gesteld al dat het sanctiestelsel in het hoofdgeding een stelsel van objectieve aansprakelijkheid is, dan nog zij erop gewezen dat volgens de rechtspraak van het Hof een dergelijk stelsel als zodanig niet onevenredig is aan de nagestreefde doelstellingen, wanneer dat stelsel voor de betrokkenen een stimulans kan vormen om een verordening na te leven en de nagestreefde doelstellingen een algemeen belang vertegenwoordigen dat de invoering van een dergelijk stelsel kan rechtvaardigen (zie arrest Urbán, EU:C:2012:64, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Het staat aan de nationale rechter, in het licht van deze factoren te beoordelen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sanctie voldoet aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 17, lid 2, van verordening nr. 178/2002.

44      Gelet op een en ander moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat het Unierecht, in het bijzonder de verordeningen nr. 178/2002 en nr. 2073/2005, aldus moet worden uitgelegd dat het zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die aan een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die zich uitsluitend bezighoudt met de distributie van levensmiddelen met het oog op het in de handel brengen ervan, een sanctie oplegt wegens de niet-naleving van het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 vermelde microbiologische criterium. Het staat aan de nationale rechter te beoordelen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sanctie voldoet aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 17, lid 2, van verordening nr. 178/2002.

 Kosten

45      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Bijlage II, E, punt 1, bij verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1086/2011 van de Commissie van 27 oktober 2011, moet aldus moet worden uitgelegd dat vers pluimveevlees van in bijlage I bij die verordening opgenomen dierpopulaties in alle stadia van de distributie, óók dat van de detailhandel, moet voldoen aan het microbiologische criterium van bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1086/2011.

2)      Het Unierecht, in het bijzonder verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, en verordening nr. 2073/2005, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1086/2011, moet aldus worden uitgelegd dat het zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die aan een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die zich uitsluitend bezighoudt met de distributie van levensmiddelen met het oog op het in de handel brengen ervan, een sanctie oplegt wegens de niet-naleving van het in bijlage I, hoofdstuk 1, rij 1.28, bij verordening nr. 2073/2005 vermelde microbiologische criterium. Het staat aan de nationale rechter te beoordelen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sanctie voldoet aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 17, lid 2, van verordening nr. 178/2002.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.