BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

25 maart 2010

Zaak F‑102/08

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Ambtenaren — Verhuizing van verzoekers persoonlijke goederen — Beroep tot schadevergoeding — Beroep kennelijk niet-ontvankelijk — Beroep kennelijk rechtens ongegrond — Artikel 94 van Reglement voor de procesvoering”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Marcuccio vraagt om, primair, een verklaring van nietigheid of, subsidiair, nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om hem een kopie te geven van de foto’s die bij de verhuizing uit de door hem in Luanda (Angola) bewoonde dienstwoning zijn genomen en vernietiging van elk met die verhuizing verband houdend document, alsmede om veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die hij door die gedwongen verhuizing heeft geleden.

Beslissing: Verzoekers beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard. Verzoeker wordt verwezen in de kosten. Verzoeker wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 1 500 EUR aan het Gerecht.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Beroep — Beroep tot schadevergoeding — Verzoek om nietigverklaring van precontentieus besluit tot afwijzing van verzoek om schadevergoeding

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Handelingen van instellingen — Vermoeden van geldigheid — Non-existente handeling — Begrip

(Art. 249 EG)

3.      Ambtenaren — Beroep — Voorafgaande administratieve klacht —
Termijnen — Verval van recht — Heropening — Voorwaarde — Nieuw en wezenlijk feit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      Het besluit waarbij een instelling een vordering tot schadevergoeding afwijst, vormt een integrerend deel van de administratieve procedure die aan de bij het Gerecht voor ambtenarenzaken ingestelde aansprakelijkheidsactie voorafgaat. Bijgevolg kunnen de geformuleerde vorderingen tot nietigverklaring niet los van de vorderingen tot schadevergoeding worden beoordeeld.

(cf. punt 23)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 18 december 1997, Gill/Commissie, T‑90/95, JurAmbt. blz. I‑A‑471 en II‑1231, punt 45; 6 maart 2001, Ojha/Commissie, T‑77/99, JurAmbt. blz. I‑A‑61 en II‑293, punt 68; 5 december 2002, Hoyer/Commissie, T‑209/99, JurAmbt. blz. I‑A‑243 en II‑1211, punt 32

2.      Alleen handelingen waaraan bijzonder ernstige en in het oog springende gebreken kleven kunnen non-existent worden verklaard. Gelet op de ernst van de consequenties die verbonden zijn aan de vaststelling dat een handeling van een instelling non-existent is, moet deze vaststelling om redenen van rechtszekerheid worden voorbehouden aan uiterst extreme gevallen.

Dit is niet het geval bij een besluit van de Commissie houdende weigering om documenten te vernietigen die deze instelling behoudt omdat zij zowel voor de betrokken ambtenaar als voor haarzelf een garantie bieden om te kunnen nagaan of al zijn verhuisde goederen bij hem in zijn nieuwe woning worden bezorgd.

(cf. punten 29 en 32)

Referentie:

Hof: 10 december 1957, Société des usines‑tubes de la Sarre/Hoge Autoriteit, 1/57 en 14/57, Jurispr. blz. 217, 236; 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a., C‑137/92 P, Jurispr. blz. I‑2555, punt 50; 5 oktober 2004, Commissie/Griekenland, C‑475/01, Jurispr. blz. I‑8923, punt 20

3.      Ook al kan iedere ambtenaar ingevolge artikel 90, lid 1, van het Statuut bij het tot aanstelling bevoegd gezag een verzoek indienen om jegens hem een besluit te nemen, hij mag van deze mogelijkheid geen gebruik maken om de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut vastgestelde klacht‑ en beroepstermijn te ontduiken door middels een verzoek indirect de wettigheid van een eerder, niet binnen de gestelde termijn bestreden besluit te betwisten. Alleen het bestaan van nieuwe en wezenlijke feiten kan de indiening van een verzoek om heronderzoek van een dergelijk besluit rechtvaardigen.

(cf. punt 36)

Referentie:

Hof: 15 mei 1985, Esly/Commissie, 127/84, Jurispr. blz. 1437, punt 10