Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 26 maart 2019 – Friends of the Irish Environment Limited / An Bord Pleanála

(Zaak C-254/19)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Friends of the Irish Environment Limited

Verwerende partij: An Bord Pleanála

Prejudiciële vragen

Vormt een beslissing om de looptijd van een vergunning te verlengen een projectovereenkomst waarop artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG1 van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: „habitatrichtlijn”) van toepassing is?

Zijn enige van de volgende overwegingen van invloed op het antwoord op de eerste vraag?

De vergunning (waarvan de looptijd moet worden verlengd) is verleend op grond van een bepaling van nationaal recht waarbij de habitatrichtlijn niet naar behoren werd omgezet, aangezien in de wettelijke regeling een passende beoordeling in de zin van de habitatrichtlijn ten onrechte werd gelijkgesteld met een milieueffectbeoordeling als bedoeld in de MER-richtlijn (richtlijn 2011/92/EU2 ).

In de vergunning, zoals die oorspronkelijk werd verleend, is niet vermeld of de vergunningaanvraag werd behandeld in het kader van fase 1 of fase 2 van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn, en de vergunning bevat geen „volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies [...] die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden voor [het] betrokken [gebied] wegnemen”, zoals vereist op grond van zaak C-404/093 , Commissie/Spanje.

De oorspronkelijke looptijd van de vergunning is verstreken en dus is de vergunning niet langer geldig ten aanzien van het volledige project. In afwachting van de mogelijke verlenging kunnen op grond van de vergunning geen werkzaamheden worden uitgevoerd.

Tot nu toe werden op grond van de vergunning geen werkzaamheden uitgevoerd.

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, welke overwegingen [moet] de bevoegde autoriteit dan in aanmerking nemen bij het uitvoeren van een onderzoek in het kader van fase 1 op grond van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn? Moet de bevoegde autoriteit bijvoorbeeld alle of enige van de volgende overwegingen in aanmerking nemen: (i) of sprake is van wijzigingen in de voorgenomen werkzaamheden en het beoogde gebruik; (ii) of de milieu-achtergrond veranderd is, bijvoorbeeld wat betreft de aanwijzing van Europese gebieden na de datum van de beslissing om een vergunning te verlenen; (iii) of sprake is van relevante veranderingen in de wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld meer actuele onderzoeken inzake het bijzondere belang van Europese gebieden? Of moet de bevoegde autoriteit de milieueffecten van het volledige project beoordelen?

Moet een onderscheid worden gemaakt tussen (i) een vergunning die een termijn oplegt voor de periode van een activiteit (operationele fase), en (ii) een vergunning die slechts een termijn oplegt voor de periode waarin bouwwerkzaamheden mogen plaatsvinden (bouwfase), maar, mits de bouwwerkzaamheden binnen die termijn zijn voltooid, geen termijn oplegt voor de activiteit of exploitatie?

Geldt ten aanzien van de verplichting van een nationale rechter om het recht zoveel mogelijk uit te leggen in overeenstemming met de bepalingen van de habitatrichtlijn en het Verdrag van Aarhus het vereiste dat de partijen bij het geding die uitleggingsvragen uitdrukkelijk hebben opgeworpen en, zo ja, in hoeverre? Moet de nationale rechter, meer specifiek, wanneer het nationale recht voorziet in twee besluitvormingsprocessen, waarvan slechts één de naleving van de habitatrichtlijn waarborgt, het nationale recht aldus uitleggen dat alleen het conforme besluitvormingsproces kan worden ingeroepen, ook al hebben de partijen bij de zaak die hij behandelt deze uitlegging niet aangevoerd?

Indien het antwoord op de tweede vraag, onder a), luidt dat in overweging moet worden genomen of de vergunning (waarvan de looptijd moet worden verlengd) werd verleend op grond van een bepaling van nationaal recht waarbij de habitatrichtlijn niet naar behoren werd omgezet, moet de nationale rechter dan een regel van nationaal procesrecht buiten toepassing laten die een partij die bezwaar maakt tegen het project belet de geldigheid van een eerdere (verlopen) vergunning te betwisten in het kader van een latere vergunningaanvraag? Is een dergelijke regel van nationaal procesrecht in strijd met de verplichting tot het nemen van herstelmaatregelen, zoals die onlangs in zaak C-348/15, Stadt Wiener Neustadt4 , is bevestigd?

____________

1 PB 1992, L 206, blz. 7.

2 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012, L 26, blz. 1).

3 EU:C:2011:768.

4 EU:C:2016:882.