Hogere voorziening ingesteld op 3 december 2018 door M-Sansz Kereskedelmi, Termelő és Szolgáltató Kft. (M-Sansz Kft.) tegen de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 september 2018 in zaak T-709/17, M-Sansz / Commissie

(Zaak C-757/18 P)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Rekwirante: M-Sansz Kereskedelmi, Termelő és Szolgáltató Kft. (M-Sansz Kft.) (vertegenwoordiger: L. Ravasz, ügyvéd)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Met haar hogere voorziening verzoekt M-Sansz Kft. het Hof:

de beschikking van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 september 2018, M-Sansz/Commissie, T-709/17, te vernietigen, de door verweerster opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid af te wijzen; de vordering in eerste aanleg van rekwirante toe te wijzen door met betrekking tot besluiten SA.29432 [CP 290/2009] en SA.45498 [FC/2016] van de Commissie primair te oordelen, dat in deze besluiten de verenigbaarheid van de staatssteun niet volgens artikel 107, lid 1, VWEU is vastgesteld en subsidiair, dat de litigieuze besluiten in de bij de Fővárosi Törvényszék (rechter voor de agglomeratie Boedapest, Hongarije) aanhangige procedure 23.P.25.843/2016 jegens rekwirante niet als bindende handelingen kunnen worden aangemerkt, zodat zij daardoor niet rechtstreeks en individueel is geraakt, aangezien zij haar vordering tot schadevergoeding heeft gebaseerd op het feit dat de staatssteun in strijd is met artikel 107, lid 1, VWEU en niet met artikel 107, lid 3, VWEU. Indien de litigieuze besluiten in de krachtens artikel 107, lid 1, VWEU ingeleide procedure jegens rekwirante als bindende handelingen moeten worden aangemerkt, verzoekt rekwirante het Hof ook haar vordering in eerste aanleg toe te wijzen en vast te stellen dat de litigieuze besluiten nietig zijn, aangezien de door de Hongaarse autoriteiten verleende steun schending oplevert van artikel 107, lid 1, VWEU (nietigverklaring).

indien het Hof het niet mogelijk acht om ten gronde uitspraak te doen, de beschikking van het Gerecht te vernietigen en de zaak voor afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht.

indien het Hof uitspraak doet overeenkomstig de in het eerste streepje geformuleerde vorderingen, verweerster te verwijzen in haar eigen kosten in eerste en tweede aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Schending van artikel 263 VWEU en de vetgedrukte bepalingen en rechtspraak om de volgende redenen:

De door de verzoekende Hongaarse onderneming ingediende klachten liggen aan de basis van de procedures die hebben geleid tot besluiten SA.29432 en SA.45498. De klachten hadden betrekking op onrechtmatige staatssteun en discriminerende behandeling van een groep van entiteiten, waaronder de verzoekende onderneming, aangezien de begunstigde en de gediscrimineerde ondernemingen in Hongarije dezelfde activiteiten uitoefenen, in hetzelfde Hongaarse district zijn gevestigd en gehandicapte werknemers in dienst hebben. Rekwirante voert ook aan dat het bedrag van de onrechtmatige staatssteun buitensporig en illegaal hoog is. Rekwirante betoogt dat de Commissie in deze procedures geen besluiten heeft vastgesteld en zeker geen besluiten met rechtsgevolgen voor rekwirante. In de in het verzoekschrift genoemde Hongaarse procedure (procedure 23.P.25.843/2016 bij de Fővárosi Törvényszék) vordert rekwirante vergoeding van de door de onrechtmatige staatssteun geleden schade, zodat de uitkomst van de onderhavige procedure duidelijk gevolgen zal hebben voor het aldaar te wijzen vonnis. Het is van belang dat handelingen die juridisch gezien geen besluiten van de Commissie zijn, niet bepalend zijn voor het resultaat van de nationale procedure. In deze besluiten is niet tot de slotsom gekomen dat de staatssteun met de interne markt verenigbaar is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Bijgevolg vormen deze besluiten geen handelingen die rechtsgevolgen beogen voor rekwirante, zodat rekwirante niet rechtstreeks en individueel wordt geraakt, aangezien zij haar vordering tot schadevergoeding heeft gebaseerd op het feit dat de staatssteun in strijd is met artikel 107, lid 1, VWEU en niet op het feit dat deze in strijd is met artikel 107, lid 3, VWEU.

Verzoekster stelt dat zij in casu voldoet aan het criterium dat is neergelegd in het arrest van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie (C-25/62, EU:C:1963:17). Verzoekster betoogt dat zij heeft aangetoond dat zij „belanghebbende” is in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 1, onder h), van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad1 , en dat het Hof in het arrest van 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex (C-83/09 P, EU:C:2011:341), heeft geoordeeld dat het voor de kwalificatie als concurrent niet noodzakelijk was dat het werkterrein van de ondernemingen identiek was.

Schending van procesrechten (schending van de vetgedrukte bepalingen) om de volgende redenen:

Indien de tabellen in de bijlage en de andere verklaringen voor het Gerecht niet volstonden als bewijs van de hoedanigheid van belanghebbende, had het Gerecht artikel 83, leden 1 tot en met 3, artikel 88, lid 1, artikel 89, lid 1, artikel 89, lid 2, onder a) tot c), artikel 89, lid 3, onder a) en d), artikel 89, lid 4, en artikel 92, lid 1, van zijn Reglement voor de procesvoering moeten toepassen, en rekwirante moeten verzoeken om inlichtingen of moeten uitnodigen hierover opmerkingen te maken. Dit is een inbreuk aangezien het Gerecht niet ambtshalve heeft gehandeld. Bovendien wordt in het rapport Sargentini – waarin ook de betrokken periode is onderzocht – kritiek geuit op Hongarije in verband met het beginsel van de rechtsstaat, met inbegrip van de rechtsstaat in economische aangelegenheden (zie de paragrafen 12, 13, 22 en 23).

____________

1 Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).