Beroep ingesteld op 9 mei 2007 - Korjus / Hof van Justitie

(Zaak F-43/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Nina Korjus (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordiger: J. Ortlinghaus, advocate)

Verwerende partij: Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren het besluit houdende aanstelling van verzoekster, voor zover zij daarbij in rang is ingedeeld krachtens artikel 13, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut;

verzoeksters loopbaan te reconstrueren (daaronder begrepen de herwaardering van haar ervaring in de aldus gewijzigde rang, haar rechten met betrekking tot plaatsing in een hogere salaristrap en haar pensioenrechten) vanaf de rang waarin zij had moeten worden aangesteld op basis van de aankondiging van vergelijkend onderzoek naar aanleiding waarvan zij op de lijst van geschikte kandidaten is geplaatst, hetzij in de rang die in die aankondiging van vergelijkend onderzoek is aangegeven hetzij in de rang die volgens de indeling van het nieuwe Statuut vanaf het aanstellingsbesluit daarmee overeenkomt;

verweerster vertragingsrente toe te kennen op basis van de door de Europese Centrale Bank vastgestelde rentevoet over alle bedragen overeenkomende met het verschil tussen de bezoldiging die bij haar indeling in het aanstellingsbesluit hoort en de indeling waarop zij recht had gehad tot aan de datum waarop het besluit over de juiste indeling in rang zal worden genomen;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, die geslaagd is voor vergelijkend onderzoek CJ/LA/321 waarvan de aankondiging vóór 1 mei 2004 is bekendgemaakt, is aangeworven na de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen.2 Krachtens de bepalingen van bij voormelde verordening gewijzigde bijlage XIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Statuut") is zij ingedeeld in de rang AD7 en niet in de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek voorziene rangen LA7 of LA6.

In haar beroep stelt verzoekster met name dat er sprake is van schending van artikel 5, lid 5, van het Statuut, van de beginselen van gelijke behandeling, evenredigheid, behoorlijk bestuur en bescherming van gewettigd vertrouwen alsmede van artikel 31, lid 1, van het Statuut, aangezien, enerzijds, zij is aangeworven in een lagere rang dan in de aankondiging van vergelijkend onderzoek was aangegeven en, anderzijds, geslaagden voor hetzelfde vergelijkend onderzoek op verschillende niveaus zijn ingedeeld naar gelang zij vóór of na de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 zijn aangeworven.

Bovendien is artikel 10 van het Statuut geschonden, aangezien het in die bepaling bedoelde comité niet is geraadpleegd over de kwestie van de indeling van geslaagden voor vergelijkende onderzoeken waarvan de aankondiging verwees naar de oude loopbaanstructuur.

____________

1 - PB C 221 A van 3.08.1999, blz. 7.

2 - PB L 124 van 27.04.2004, blz. 1.