Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) op 25 september 2018 – AFMB Ltd e.a. tegen Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

(Zaak C-610/18)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Centrale Raad van Beroep

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers: AFMB Ltd e.a.

Verweerder: Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

Prejudiciële vragen

A. Moet artikel 14, tweede lid, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/711 zo worden uitgelegd dat onder omstandigheden als die van de hoofdgedingen de internationaal vrachtwagenchauffeur in loondienst wordt aangemerkt als behorend tot het rijdend personeel van:

a. de vervoersonderneming die de betrokkene heeft aangeworven, waaraan de betrokkene feitelijk voor onbepaalde tijd volledig ter beschikking staat, die het feitelijke gezag over de betrokkene uitoefent en te wiens laste de loonkosten feitelijk komen, dan wel

b. de onderneming die met de vrachtwagenchauffeur formeel een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en die volgens afspraak met de onder a. bedoelde vervoersonderneming aan de betrokkene een salaris betaalde en daarover premies afdroeg in de lidstaat waar zich de zetel van deze onderneming bevindt en niet in de lidstaat waar zich de zetel van de onder a. bedoelde vervoersonderneming bevindt;

c. zowel de onderneming onder a. als de onderneming onder b.?

B. Moet artikel 13, eerste lid, sub b, van verordening (EG) nr. 883/20042 zo worden uitgelegd dat onder omstandigheden als die van de hoofdgedingen als werkgever van de internationaal vrachtwagenchauffeur in loondienst wordt aangemerkt:

a. de vervoersonderneming die de betrokkene heeft aangeworven, waaraan de betrokkene feitelijk voor onbepaalde tijd volledig ter beschikking staat, die het feitelijke gezag over de betrokkene uitoefent en te wiens laste de loonkosten feitelijk komen, dan wel

b. de onderneming die met de vrachtwagenchauffeur formeel een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en die volgens afspraak met de onder a. bedoelde vervoersonderneming aan de betrokkene een salaris betaalde en daarover premies afdroeg in de lidstaat waar zich de zetel van deze onderneming bevindt en niet in de lidstaat waar zich de zetel van de onder a. bedoelde vervoersonderneming bevindt;

c. zowel de onderneming onder a. als de onderneming onder b.?

Voor het geval in omstandigheden als die van de hoofdgedingen als werkgever wordt beschouwd de onderneming bedoeld in vraag 1A, onder b, en in vraag 1B, onder b:

Gelden de specifieke vereisten waaronder werkgevers, zoals uitzendbureaus en andere intermediairs, een beroep kunnen doen op de in artikel 14, eerste lid, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 12 van verordening (EG) nr. 883/2004 opgenomen uitzonderingen op het werklandbeginsel, in de hoofdgedingen naar analogie ook geheel of gedeeltelijk voor de toepassing van artikel 14, tweede lid, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 13, eerste lid, sub b, van verordening (EG) nr. 883/2004?

Voor het geval in omstandigheden als die van de hoofdgedingen als werkgever wordt beschouwd de onderneming bedoeld in vraag 1A, onder b, en in vraag 1B, onder b, en vraag 2 ontkennend wordt beantwoord:

Is er bij de in dit verzoek weergegeven feiten en omstandigheden sprake van een situatie die is te duiden als misbruik van het recht van de EU en/of misbruik van het recht van de EVA? Zo ja, wat is hiervan het gevolg?

____________

1     Verordening van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB 1971, L 149, blz. 2).

2     Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).