Hogere voorziening ingesteld op 24 september 2018 door Nexans France en Nexans tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 12 juli 2018 in zaak T-449/14, Nexans France en Nexans/Commissie

(Zaak C-606/18 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Nexans France en Nexans (vertegenwoordigers: G. Forwood, avocate, M. Powell, A. Rogers, Solicitors)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 12 juli 2018, Nexans France en Nexans/Commissie (T‑449/14, EU:T:2018:456);

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht om beslissen op de vordering tot nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover het rekwirantes betreft;

verlaging van de aan rekwirantes opgelegde geldboeten met een bedrag dat overeenstemt met een lagere coëfficiënt voor de ernst; en

verwijzing van de Commissie in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 20, lid 2, onder b), en c), van verordening nr. 1/20031 betreffende het kopiëren van niet-onderzochte elektronische gegevens, in de zin dat het kopiëren van niet-onderzochte elektronische gegevens niet onder de bevoegdheden van de Commissie viel;

Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1/2003 betreffende de voortzetting van de inspectie in de ruimten van de Commissie te Brussel, aangezien de bevoegdheden van de Commissie op grond van dit artikel beperkt zijn tot de ruimten van de betrokken ondernemingen;

Derde middel: onjuiste rechtsopvatting bij het oordeel dat de Commissie de voorwaarden van de verificatiebeschikking niet heeft overschreden, aangezien de verificatiebeschikking eigenlijk in die zin moet worden opgevat dat hierin is bepaald dat de verificatie uitsluitend kon plaatsvinden in alle door rekwirantes gecontroleerde ruimten;

Vierde middel: onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het ontbreken van de gevolgen van schending, doordat het Gerecht krachtens artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 zijn volledige rechtsmacht niet heeft uitgeoefend, en zelf de coëfficiënt voor de ernst heeft verlaagd om rekening te houden met het feit dat het merendeel van de verkopen in het bestreden besluit feitelijk niet door de inbreuk was geraakt; en

Vijfde middel: een kennelijke beoordelingsfout en motiveringsgebrek met betrekking tot de extra 2 % voor de „Europese configuratie”, aangezien er geen redenen zijn aangevoerd waarom de Europese configuratie voor de Europa-Azië extra vervalsing in de mededinging binnen de EER heeft veroorzaakt.

____________

1 Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).