Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 23 oktober 2014
Olainfarm AS tegen Latvijas Republikas Veselības ministrija en Zāļu valsts aģentūra
Verzoek van de Augstākās Tiesas Senāts om een prejudiciële beslissing
Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Industriebeleid – Richtlijn 2001/83/EG – Geneesmiddelen voor menselijk gebruik – Artikel 6 – Vergunning voor het in de handel brengen – Artikel 8, lid 3, sub i – Verplichting om bij de vergunningsaanvraag de resultaten van de farmaceutische, preklinische en klinische proeven te voegen – Afwijkingen voor preklinische en klinische proeven – Artikel 10 – Generieke geneesmiddelen – Begrip ,referentiegeneesmiddel’ – Subjectief recht van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen van een referentiegeneesmiddel om zich te verzetten tegen de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat generiek is ten opzichte van het referentiegeneesmiddel – Artikel 10 bis – Geneesmiddelen waarvan de werkzame stoffen al ten minste tien jaar in de Europese Unie in de medische praktijk worden gebruikt – Mogelijkheid om een geneesmiddel waarvoor de vergunning is verleend op basis van de in artikel 10 bis vastgestelde afwijking, te gebruiken als referentiegeneesmiddel om een vergunning voor het in de handel brengen van generiek geneesmiddel te verkrijgen
Zaak C‑104/13
Jurisprudentie
gepubliceerd in de digitale Jurisprudentie (Algemene Jurisprudentie)
Links naar de teksten
|
Curia |
EUR-Lex |
Autres Liens |
Conclusie
ECLI:EU:C:2014:342 |
|
|
|
Arrest
ECLI:EU:C:2014:2316 |
|
|
|