Language of document : ECLI:EU:C:2016:325

Zaak C‑547/14

Philip Morris Brands SARL e.a.

tegen

Secretary of State for Health

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de High Court of Justice (England and Wales), Queen’s Bench Division (Administrative Court)]

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Richtlijn 2014/40/EU – Artikelen 7, 18 en 24, leden 2 en 3 – Artikelen 8, lid 3, 9, lid 3, 10, lid 1, onder a), c) en g), 13 en 14 – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Geldigheid – Rechtsgrondslag – Artikel 114 VWEU – Evenredigheidsbeginsel – Subsidiariteitsbeginsel – Grondrechten van de Unie – Vrijheid van meningsuiting – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 11”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 mei 2016

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Bevoegdheid van de nationale rechter – Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen – Beoordeling door de nationale rechter

(Art. 267 VWEU)

2.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Verzoek tot uitlegging van een Uniehandeling van algemene strekking waarvoor geen uitvoeringsmaatregelen zijn vastgesteld in het nationale recht – Ontvankelijkheid van het beroep bij de nationale rechter – Daaronder begrepen

(Art. 267 VWEU)

3.        Prejudiciële vragen – Ontvankelijkheid – Verzoek dat geen enkele precisering van het feitelijke en juridische kader verstrekt en de redenen voor de verwijzing naar het Hof niet uiteenzet – Niet-ontvankelijkheid

[Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 94, c)]

4.        Harmonisatie van de wetgevingen – Artikel 114 VWEU – Werkingssfeer – Verbod op het in de handel brengen van bepaalde producten – Daaronder begrepen

(Art. 114 VWEU)

5.        Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Methoden – VWEU-conforme uitlegging van het afgeleide recht

6.        Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Vrij verkeer van tabaksproducten – Mogelijkheid voor de lidstaten om regels vast te stellen inzake de aspecten van de verpakking die niet zijn geharmoniseerd – Verenigbaarheid met artikel 114 VWEU

(Art. 114 VWEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24, leden 1 en 2)

7.        Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Vrij verkeer van tabaksproducten – Mogelijkheid voor een lidstaat om ter bescherming van de volksgezondheid bepaalde producten te verbieden – Verenigbaarheid met artikel 114 VWEU

(Art. 114, leden 4‑10, VWEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7 en 24, leden 1 en 3)

8.        Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Etikettering en verpakking – Verplichting tot aanpassing aan de taalkundige en bestuursrechtelijke bijzonderheden van de lidstaat van verkoop – Verenigbaarheid met artikel 114 VWEU

(Art. 114 VWEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, titel II, hoofdstuk II)

9.        Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Maatregelen die kunnen worden genomen ter regeling van de ingrediënten – Verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma in de handel te brengen – Verenigbaarheid met artikel 114 VWEU

(Art. 114 VWEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 15 en art. 7)

10.      Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Grensoverschrijdende verkoop op afstand – Mogelijkheid voor de lidstaten om deze te verbieden – Toepassing van regels die de lidstaten die deze verkoopwijze hebben toegestaan, gemeen hebben – Verenigbaarheid met artikel 114 VWEU

(Art. 114 VWEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, art.18)

11.      Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Etikettering en verpakking – Verbod op het hierop aanbrengen van reclame-informatie – Bestaansreden

(Richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 27 en art. 1 en 13, lid 1)

12.      Grondrechten – Vrijheid van meningsuiting – Huldiging in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens – Identieke betekenis en draagwijdte

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 11 en 52, lid 3)

13.      Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Etikettering en verpakking – Verbod op het hierop aanbrengen van reclame-informatie – Beperking van het recht van vrije meningsuiting en van informatie – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Art. 5, lid 4 VEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 11; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, art. 13, lid 1)

14.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Evenredigheid – Draagwijdte – Beoordelingsbevoegdheid van de Uniewetgever – Rechterlijk toezicht – Grenzen

(Art. 5, lid 4, VEU)

15.      Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Maatregelen die kunnen worden genomen ter regeling van de ingrediënten – Verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma in de handel te brengen – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Art. 5, lid 4 VEU; art. 9 VWEU, 114, lid 3, VWEU en 168, lid 1, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 35; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7)

16.      Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Etikettering en verpakking – Vereisten inzake de gezondheidswaarschuwingen en de vorm van verpakkingseenheden – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

[Art. 5, lid 4, VEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 25 en 28 en art. 8, lid 3, 9, lid 3, 10, lid 1, g), en 14]

17.      Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Etikettering en verpakking – Vereisten inzake de grootte van de gezondheidswaarschuwingen – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

[Art. 5, lid 4, VEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, art. 10, lid 1, a) en c)]

18.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Subsidiariteitsbeginsel – Rechterlijk toezicht – Omvang

(Art. 5, lid 3, VEU; protocol nr. 2 bij het VWEU en het VEU , art. 5)

19.      Harmonisatie van de wetgevingen – Productie, presentatie en verkoop van tabaksproducten – Richtlijn 2014/40 – Maatregelen die kunnen worden genomen ter regeling van de ingrediënten – Verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma in de handel te brengen – Schending van het subsidiariteitsbeginsel – Geen

(Art. 5, lid 3, VEU; richtlijn 2014/40 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1 en 7)

20.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beoordeling van de motiveringsplicht aan de hand van de omstandigheden van het geval

(Art. 296 VWEU)

1.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 31, 32)

2.        Er kan niet op goede gronden worden gesteld dat een beroep bij de nationale rechter tot toetsing van de rechtmatigheid van het voornemen en/of de verplichting van een lidstaat om uitvoering te geven aan een richtlijn, in het kader waarvan een verzoek om een prejudiciële beslissing is geformuleerd over de geldigheid van deze richtlijn, een middel vormt om het stelsel van door het VWEU geboden beroepsmogelijkheden te omzeilen. De mogelijkheid voor particulieren om zich voor de nationale rechterlijke instanties te beroepen op de ongeldigheid van een Uniehandeling van algemene strekking is namelijk niet afhankelijk van de voorwaarde dat voor die handeling reeds uitvoeringsmaatregelen op basis van het nationale recht zijn vastgesteld. Dienaangaande volstaat het dat bij de nationale rechterlijke instantie een reëel geschil aanhangig is waarin incidenteel de vraag van de geldigheid van een dergelijke handeling rijst.

(cf. punten 34, 35)

3.        Uit de geest van samenwerking waarin prejudiciële verzoeken moeten worden gedaan, vloeit voort dat de nationale rechterlijke instantie in haar verwijzingsbeslissing de precieze redenen uiteenzet waarom zij een antwoord op haar vragen betreffende de uitlegging of de geldigheid van sommige bepalingen van het Unierecht noodzakelijk acht voor de beslechting van het geschil. Het is dan ook belangrijk dat de nationale rechterlijke instantie met name nauwkeurig aangeeft waarom zij twijfelt over de geldigheid van sommige bepalingen van het Unierecht onder opgave van de redenen van ongeldigheid die haars inziens derhalve in aanmerking moeten worden genomen. Een dergelijk vereiste komt tevens naar voren in artikel 94, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Daarenboven dienen de in verwijzingsbeslissingen verstrekte gegevens niet alleen om het Hof in staat te stellen bruikbare antwoorden te geven, doch ook om de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbende partijen de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof opmerkingen te maken.

Hieruit volgt enerzijds dat het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing de geldigheid van een Uniehandeling of van sommige bepalingen daarvan onderzoekt tegen de achtergrond van de redenen van ongeldigheid die in de verwijzingsbeslissing worden genoemd. Anderzijds leidt het ontbreken van elke vermelding van de precieze redenen waarom de verwijzende rechterlijke instantie twijfelt over de geldigheid van deze handeling of van deze bepalingen tot de niet-ontvankelijkheid van de vragen inzake de geldigheid ervan.

(cf. punten 47‑50)

4.        Voor het geval dat er belemmeringen voor het handelsverkeer bestaan of het waarschijnlijk is dat dergelijke belemmeringen zich in de toekomst zullen voordoen omdat de lidstaten ten opzichte van een product of een categorie van producten uiteenlopende maatregelen hebben genomen of nemen die geen gelijk beschermingsniveau verzekeren en aldus het vrije verkeer van het product of de producten in de Unie belemmeren, geeft artikel 114 VWEU de Uniewetgever de bevoegdheid in te grijpen door de vereiste maatregelen te nemen met inachtneming van, enerzijds, lid 3 van dit artikel en, anderzijds, de in het VWEU genoemde of in de rechtspraak ontwikkelde rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel.

In dit verband hebben de opstellers van het Verdrag met de uitdrukking „maatregelen inzake de onderlinge aanpassing” in artikel 114 VWEU de Uniewetgever, naargelang van de algemene context en de specifieke omstandigheden van de te harmoniseren materie, een beoordelingsmarge willen toekennen ter zake van de meest geschikte harmonisatietechniek om het gewenste resultaat te bereiken, met name op gebieden die worden gekenmerkt door ingewikkelde technische bijzonderheden. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen deze maatregelen daarin bestaan dat alle lidstaten worden verplicht, het in de handel brengen van het betrokken product of de betrokken producten toe te staan, aan die verplichting bepaalde voorwaarden te verbinden, of zelfs het in de handel brengen van een product of van bepaalde producten voorlopig of voorgoed te verbieden.

(cf. punten 62‑64)

5.        Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 70)

6.        Artikel 24, lid 2, van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten verdere voorschriften mogen handhaven of invoeren met betrekking tot de aspecten van de verpakking van tabaksproducten die bij deze richtlijn niet zijn geharmoniseerd.

In dit verband waarborgt artikel 24, lid 2, van richtlijn 2014/40, door de lidstaten toe te staan verdere voorschriften te handhaven of in te voeren met betrekking tot de aspecten van de verpakking die bij deze richtlijn niet zijn geharmoniseerd, inderdaad niet dat de producten waarvan de verpakking aan de voorschriften van deze richtlijn voldoet, worden toegelaten tot het vrije verkeer op de interne markt. Deze omstandigheid is echter het onvermijdbare gevolg van de harmonisatietechniek die de Uniewetgever heeft gekozen. Deze beschikt over een beoordelingsmarge, met name met betrekking tot de mogelijkheid de harmonisatie slechts stapsgewijs uit te voeren en slechts een geleidelijke afschaffing door de lidstaten van de unilateraal genomen maatregelen te verlangen. Ook gedeeltelijke harmonisatie op het gebied van etikettering en verpakking van tabaksproducten zoals is doorgevoerd bij richtlijn 2014/40, brengt voordelen voor de werking van de interne markt met zich mee doordat zij weliswaar niet alle, maar toch een aantal handelsbelemmeringen uit de weg ruimt. In deze omstandigheden dragen de leden 1 en 2 van artikel 24 van deze richtlijn daadwerkelijk bij aan de verwezenlijking van het doel, de voorwaarden voor de werking van de interne markt te verbeteren, en zijn zij dus in overeenstemming met artikel 114 VWEU.

(cf. punten 79‑82, 84, dictum 1)

7.        Artikel 24, lid 3, van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten kan, door de lidstaten toe te staan een bepaalde categorie tabaks- of aanverwante producten te verbieden ofschoon deze producten voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn, het vrije verkeer van deze producten inderdaad belemmeren. Deze bepaling heeft echter betrekking op een aspect dat niet is geharmoniseerd bij richtlijn 2014/40 en mag dan ook niet worden onderworpen aan de regels van artikel 114, leden 4 tot en met 10, VWEU, betreffende de invoering van nationale bepalingen waarbij wordt afgeweken van een harmonisatiemaatregel.

Evenmin kan op goede gronden worden betoogd dat er sprake is van incoherentie tussen artikel 24, lid 3, van richtlijn 2014/40 en artikel 7 daarvan, omdat enerzijds het in deze laatste bepaling neergelegde verbod op kenmerkende aroma’s zou beogen de verschillen tussen de regelingen van de lidstaten op te heffen, terwijl anderzijds artikel 24, lid 3, zou vergemakkelijken dat dergelijke verschillen ontstaan. Deze twee bepalingen zijn namelijk absoluut niet tegenstrijdig, maar complementair. In dit verband beoogt artikel 7, door het verbieden van tabaksproducten met een kenmerkend aroma, de verschillen die op dit punt tussen de regelingen van de lidstaten bestaan op te heffen, teneinde met name het vrije verkeer van tabaksproducten in het algemeen te bevorderen. Krachtens artikel 24, lid 1, van deze richtlijn kunnen deze producten, wanneer zij met name in overeenstemming zijn met artikel 7, op de interne markt in het vrije verkeer worden gebracht zolang de categorie tabaksproducten waarvan zij deel uitmaken, niet, zoals voortvloeit uit artikel 24, lid 3, van deze richtlijn, als zodanig is verboden in de lidstaat waar zij in de handel worden gebracht.

(cf. punten 87, 90, 93, 94)

8.        De geldigheid van het bepaalde in titel II, hoofdstuk II, van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten kan niet ter discussie worden gesteld op grond dat dit bepaalde niet bijdraagt aan het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van producten, omdat enkele van deze bepalingen de fabrikanten in elk geval verplichten om voor elke lidstaat andere verpakkingen te maken.

Ofschoon enkele van deze bepalingen inderdaad vereisen dat sommige elementen van de etikettering en de verpakking van tabaksproducten met name worden aangepast aan de officiële taal of talen of aan de belastingregeling van de lidstaat waar zij in de handel worden gebracht, harmoniseert deze richtlijn niettemin andere elementen van de etikettering en de verpakking van deze producten, zoals de vorm van de verpakkingseenheden, het minimumaantal sigaretten per verpakkingseenheid, en de combinatie van de grootte en de aard van de gezondheidswaarschuwingen. Deze maatregelen dragen dus bij aan de opheffing van handelsbelemmeringen, omdat de betrokken ondernemingen hierdoor hun kosten door middel van schaalvoordelen kunnen verlagen.

(cf. punten 102, 103)

9.        Het verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma, of het nu menthol of een ander aroma betreft, in de handel te brengen, dat is neergelegd in artikel 7 van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten, kon op goede gronden op basis van artikel 114 VWEU worden vastgesteld.

Enerzijds blijkt namelijk uit overweging 15 van richtlijn 2014/40 dat de regelingen van de lidstaten op het moment dat deze richtlijn werd vastgesteld, sterk uiteenliepen, daar sommige lidstaten lijsten van toegestane of verboden aroma’s hadden opgesteld, terwijl andere geen bijzondere regeling op dit punt hadden vastgesteld. Ook lijkt het waarschijnlijk dat, bij uitblijven van maatregelen op Unieniveau, op nationaal niveau uiteenlopende regelingen voor tabaksproducten met een kenmerkend aroma, waaronder menthol, zouden zijn toegepast. Anderzijds kunnen, daar de markt van tabaksproducten een markt is waarvan het handelsverkeer tussen lidstaten een betrekkelijk groot deel vertegenwoordigt, de nationale voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die producten moeten voldoen, met name de voorschriften met betrekking tot de samenstelling ervan, bij gebreke van harmonisatie op Unieniveau, bijgevolg naar de aard ervan belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen vormen. Het opheffen van de verschillen tussen de nationale regelingen met betrekking tot de samenstelling van tabaksproducten, of het voorkomen dat deze regelingen zich heterogeen ontwikkelen, mede door het verbod, op Unieniveau, van bepaalde additieven, heeft dus tot doel het functioneren van de interne markt van de betrokken producten te vergemakkelijken.

(cf. punten 117, 118, 123, 125)

10.      Artikel 18 van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten, dat enerzijds bepaalt dat de lidstaten grensoverschrijdende verkoop op afstand aan consumenten kunnen verbieden en anderzijds een aantal gemeenschappelijke regels oplegt aan de lidstaten die deze wijze van verkoop toestaan, kon op goede gronden op basis van artikel 114 VWEU worden vastgesteld.

Deze bepaling heeft namelijk tot doel te verhinderen dat de voorschriften die bij richtlijn 2014/40 zijn vastgesteld, worden omzeild, en gaat daarbij uit van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, met name die van jongeren. Een Uniehandeling die is vastgesteld op basis van artikel 114 VWEU kan bepalingen bevatten die beogen te voorkomen dat voorschriften ter verbetering van de voorwaarden voor de werking van de interne markt worden omzeild. Daarenboven verleent artikel 114 VWEU de Uniewetgever een beoordelingsmarge, met name met betrekking tot de mogelijkheid de harmonisatie slechts stapsgewijs uit te voeren en slechts een geleidelijke afschaffing van de unilateraal door de lidstaten genomen maatregelen te verlangen. Bijgevolg heeft de wetgever, binnen deze beoordelingsmarge, op goede gronden bepaalde aspecten van de grensoverschrijdende verkoop van tabaksproducten kunnen harmoniseren en andere aspecten kunnen overlaten aan de beoordeling van de lidstaten.

(cf. punten 128, 130, 131, 134, 135)

11.      Artikel 13, lid 1, van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten moet aldus worden uitgelegd dat het verbiedt dat op de etikettering van verpakkingseenheden, op de buitenverpakking en op de tabaksproducten zelf in deze bepaling bedoelde informatie wordt aangebracht, ook al is deze feitelijk juist.

Zoals in overweging 27 van richtlijn 2014/40 wordt vermeld, kunnen bepaalde teksten en uitdrukkingen, zoals „laag teergehalte”, „light”, „ultra-light”, „natuurlijk”, „biologisch”, „zonder additieven”, „zonder smaakstoffen” of „slim”, of andere elementen of kenmerken consumenten, met name jongeren, misleiden door te suggereren dat deze producten minder schadelijk zijn. Deze uitlegging is in overeenstemming met het door deze richtlijn beoogde doel om, overeenkomstig artikel 1 ervan, de interne markt voor tabak en aanverwante producten beter te doen functioneren, waarbij wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, met name voor jongeren. Een dergelijk hoog niveau van bescherming vereist dat de consumenten van tabaksproducten, die een categorie gebruikers vormen welke wegens de gevolgen van de door nicotine veroorzaakte verslaving bijzonder kwetsbaar is, niet nog meer worden aangespoord om deze producten te gebruiken naar aanleiding van informatie, zelfs al is die feitelijk juist, waaruit zij zouden kunnen opmaken dat de risico’s in verband met hun gewoonten worden verminderd of deze producten bepaalde gunstige eigenschappen bezitten.

(cf. punten 142‑145, dictum 2)

12.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 147)

13.      Het verbod om op de etikettering van verpakkingseenheden, op de buitenverpakking alsook op het tabaksproduct zelf de in artikel 13, lid 1, van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten bedoelde elementen en kenmerken te vermelden, is niet strijdig met artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en evenmin met het evenredigheidsbeginsel.

Dit verbod vormt inderdaad een inmenging in de vrijheid van meningsuiting en van informatie van een handelaar, die door dat artikel 11 wordt gewaarborgd. De wezenlijke inhoud van deze vrijheid wordt door artikel 13, lid 1, van richtlijn 2014/40 echter niet aangetast, omdat deze bepaling geenszins de mededeling van elke informatie op het product verbiedt, maar alleen op een duidelijk afgebakend gebied een kader schept voor de etikettering van deze producten met een verbod om bepaalde elementen en kenmerken aan te brengen. Daarenboven voldoet de geconstateerde inmenging aan een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang, namelijk de bescherming van de gezondheid. Aangezien vaststaat dat het gebruik van tabak en de blootstelling aan tabaksrook oorzaak zijn van overlijden, ziekte en arbeidsongeschiktheid, draagt het bij artikel 13, lid 1, oplegde verbod bij aan de verwezenlijking van deze doelstelling, omdat het erop is gericht de aanprijzing van tabaksproducten en de aanmoediging van het verbruik ervan te voorkomen.

Daarenboven kan het verbod van artikel 13, lid 1, van richtlijn 2014/40 ten eerste de consumenten beschermen tegen de risico’s van het tabaksgebruik en gaat dit, ten tweede, niet verder dan noodzakelijk is ter verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling. In de eerste plaats zou de consumentenbescherming niet voldoende worden verzekerd door de verplichte gezondheidswaarschuwingen die melding maken van de risico’s van roken, aangezien de bewustwording van deze risico’s juist kan worden afgezwakt door vermeldingen die de indruk kunnen wekken dat het betrokken product minder schadelijk is of op bepaalde punten voordelen biedt. In de tweede plaats zouden andere, minder beperkende maatregelen, zoals de regeling van het gebruik van de in artikel 13 van deze richtlijn bedoelde elementen en kenmerken, niet even doeltreffend zijn voor de bescherming van de gezondheid van consumenten, omdat de in artikel 13 bedoelde elementen en kenmerken naar de aard ervan tabaksgebruik kunnen aanmoedigen. Deze elementen en kenmerken kunnen namelijk niet worden geacht te zijn aangebracht met het doel de consumenten duidelijk en nauwkeurig te informeren, maar zijn eerder bedoeld ter exploitatie van de kwetsbaarheid van de consumenten van tabaksproducten die vanwege hun nicotineverslaving in hoge mate openstaan voor elk element dat de suggestie wekt dat enig positief gevolg aan tabaksgebruik is verbonden, teneinde de risico’s van hun gewoonten te rechtvaardigen of te verkleinen.

(cf. punten 148, 151, 152, 158‑160, 162)

14.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 165, 166, 185)

15.      Het verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma, zoals menthol, in de handel te brengen, dat is neergelegd in artikel 7 van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten, is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Dit verbod is namelijk geschikt om de interne markt voor tabaks- en aanverwante producten beter te doen functioneren en is tevens geschikt om een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te verzekeren, met name voor jongeren. Sommige aroma’s zijn voor hen bijzonder aantrekkelijk en vergemakkelijken het beginnen met roken. In dat verband kan een stelling dat jongeren niet zijn aangetrokken door menthol en dat het gebruik daarvan het beginnen met roken niet vergemakkelijkt, niet worden aanvaard, omdat de geschiktheid van dit verbod om het doel van bescherming van menselijke gezondheid te verwezenlijken niet met betrekking tot één enkel bepaald aroma ter discussie kan worden gesteld. Daarenboven heeft richtlijn 2014/40 tot doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van alle consumenten te verzekeren, zodat niet met betrekking tot slechts één categorie consumenten kan worden beoordeeld of de richtlijn passend is om deze doelstelling te verwezenlijken.

Bovendien staat vast dat de Uniewetgever ervoor heeft gezorgd dat de negatieve economische en sociale gevolgen van het verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma in de handel te brengen, worden afgezwakt. De Uniewetgever heeft namelijk een evenwicht willen bereiken tussen enerzijds de economische gevolgen van dat verbod en anderzijds de dwingende noodzaak om, overeenkomstig artikel 35, tweede zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en de artikelen 9 VWEU, 114, lid 3, VWEU en 168, lid 1, VWEU, een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren met betrekking tot een product dat wordt gekenmerkt door zijn kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische kenmerken. De invloed van het verbod van artikel 7 van richtlijn 2014/40 lijkt dus niet kennelijk onevenredig.

(cf. punten 172‑174, 176, 187, 190)

16.      Niet kan worden aanvaard dat de eisen van de artikelen 8, lid 3, 9, lid 3, 10, lid 1, onder g), en 14 van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten, kennelijk ongeschikt zijn of kennelijk verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is ter verwezenlijking van de doelstelling om de voorwaarden waaronder de interne markt van tabaks- en aanverwante producten functioneert, te verbeteren, door uit te gaan van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, in het bijzonder voor jongeren.

Ten eerste dragen deze bepalingen, die verschillende regels inzake de etikettering en de verpakking van tabaksproducten bevatten en deel uitmaken van titel II, hoofdstuk II, van die richtlijn, bij aan de verbetering van de voorwaarden voor het functioneren van de interne markt van tabaksproducten, door de verschillen op dit gebied tussen de regelingen van de lidstaten weg te nemen. Ten tweede dragen deze eisen bij aan de verwezenlijking van de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren. Innoverende, nieuwe of originele vormen kunnen namelijk de aantrekkingskracht van het product behouden of vergroten en het gebruik ervan aanmoedigen. Ook kunnen sommige vormen van verpakking de zichtbaarheid van de gezondheidswaarschuwing hinderen en daardoor de doeltreffendheid ervan verminderen, zoals blijkt uit de overwegingen 25 en 28 van richtlijn 2014/40. In dit verband wordt met een minder belastende eis, volgens welke gezondheidswaarschuwingen volledig zichtbaar moeten zijn en niet mogen worden aangetast door de vorm van het pakje, niet beoogd de verschillen weg te nemen tussen de regelingen van de lidstaten op het gebied van etikettering en verpakking van tabaksproducten, en is deze dus niet geschikt is voor de verwezenlijking van de doelstelling om de interne markt beter te laten functioneren.

Daarenboven hebben deze eisen, ofschoon zij door de aard ervan de gelijkheid tussen de tabaksproducten in een bepaalde mate kunnen vergroten, niettemin slechts betrekking op bepaalde aspecten van de etikettering en de verpakking van deze producten, zodat zij voldoende mogelijkheid tot differentiatie van de producten overlaten.

(cf. punten 192, 193, 195, 197‑200)

17.      Het is duidelijk dat de Uniewetgever, door het vaststellen van artikel 10, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten, de grenzen van hetgeen passend of noodzakelijk is ter verwezenlijking van de doelstelling om de voorwaarden waaronder de interne markt van tabaks- en aanverwante producten functioneert, te verbeteren, niet kennelijk heeft overschreden door uit te gaan van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, in het bijzonder voor jongeren.

Artikel 10, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2014/40, dat het voorwerp van de derde vraag, onder c), is, bepaalt in wezen dat op elke verpakkingseenheid en op elke buitenverpakking gecombineerde gezondheidswaarschuwingen staan die bestaan uit een van de in bijlage I bij deze richtlijn bedoelde teksten en een bijbehorende kleurenfoto uit bijlage II ervan, die 65 % van de buitenvoorkant en -achterkant van elke verpakkingseenheid beslaan. In dat verband is dit gedeelte van 65 % duidelijk niet kennelijk ongeschikt om het beoogde doel te bereiken, aangezien gezondheidswaarschuwingen in een groter formaat met beelden meer kans hebben te worden opgemerkt, de gezondheidsrisico’s beter bekendmaken, emotioneel meer invloed hebben en de consumenten van tabak eerder aansporen om hun gebruik te verminderen of te staken. Ook zijn dergelijke waarschuwingen waarschijnlijk ook op langere termijn doeltreffender en bijzonder doeltreffend om gezondheidsrisico’s bekend te maken bij lageropgeleiden, kinderen en jongeren.

Daarenboven kan, wat de grootte betreft van de ruimte die krachtens artikel 10, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2014/40 is bestemd voor de gecombineerde gezondheidswaarschuwingen, de Uniewetgever niet worden verweten willekeurig te hebben gehandeld door een gedeelte van 65 % te gebruiken als ruimte die is bestemd voor deze waarschuwingen, omdat deze keuze berust op criteria die voortvloeien uit de aanbevelingen uit de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik en is gemaakt onder eerbiediging van de ruime beoordelingsmarge waarover deze wetgever beschikt. Wat de noodzakelijkheid van deze maatregel betreft en de gevolgen ervan voor de mogelijkheid van de fabrikanten om de consumenten informatie over het betrokken product te verstrekken, moet worden vastgesteld dat, ten eerste, het gedeelte dat voor deze waarschuwingen is bestemd voor dit type informatie voldoende ruimte op de verpakkingseenheden overlaat, en ten tweede, de aldus opgelegde beperkingen in evenwicht moeten worden gebracht met de eis een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren op een gebied dat wordt gekenmerkt door de toxiciteit van het betrokken product en door de effecten ervan op het gebied van verslaving.

(cf. punten 202, 204‑206, 208‑211)

18.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 215, 218)

19.      Het verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma, zoals menthol, in de handel te brengen, dat is neergelegd in artikel 7 van richtlijn 2014/40 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten, is niet in strijd met het subsidiariteitsbeginsel.

Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat het tweede deel van de tweeledige doelstelling van richtlijn 2014/40, namelijk een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren, beter op het niveau van de lidstaten kan worden bereikt, zou het nastreven van die doelstelling niettemin op een dergelijk niveau situaties kunnen laten beklijven of zelfs veroorzaken waarin sommige lidstaten toestaan dat tabaksproducten met bepaalde kenmerkende aroma’s in de handel worden gebracht, terwijl anderen dit verbieden, hetgeen dus lijnrecht indruist tegen de eerste doelstelling van deze richtlijn, te weten het beter doen functioneren van de interne markt voor tabaks- en aanverwante producten. Vanwege de onderlinge afhankelijkheid van de twee doelstellingen van richtlijn 2014/40 mocht de Uniewetgever zich rechtmatig op het standpunt stellen dat zijn optreden ook een bijzondere regeling voor het in de handel brengen van tabaksproducten met een kenmerkend aroma moest bevatten, en dat die tweeledige doelstelling, gezien deze onderlinge afhankelijkheid, beter op Unieniveau kon worden verwezenlijkt.

(cf. punten 220‑222)

20.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 225)