Language of document : ECLI:EU:C:2019:721

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

12 september 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele en industriële eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 2, onder a) – Begrip ‚werk’ – Bescherming van werken door het auteursrecht – Voorwaarden – Samenhang met de bescherming van tekeningen en modellen – Richtlijn 98/71/EG – Verordening (EG) nr. 6/2002 – Kledingmodellen”

In zaak C‑683/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) bij beslissing van 21 november 2017, ingekomen bij het Hof op 6 december 2017, in de procedure

Cofemel – Sociedade de Vestuário SA,

tegen

G-Star Raw CV,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, F. Biltgen, J. Malenovský (rapporteur), C. G. Fernlund en L. S. Rossi, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 december 2018,

gelet op de opmerkingen van:

–        Cofemel – Sociedade de Vestuário SA, vertegenwoordigd door I. Bairrão en J. P. de Oliveira Vaz Miranda de Sousa, advogados,

–        G-Star Raw CV,  vertegenwoordigd door A. Grosso Alves en G. Paiva e Sousa, advogados,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en P. Salvação Barreto als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. De Luca, avvocato dello Stato,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Brandon en Z. Lavery als gemachtigden, bijgestaan door J. Moss, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda, B. Rechena en F. Wilman als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 mei 2019,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Cofemel – Sociedade de Vestuário SA (hierna: „Cofemel”) en G-Star Raw CV (hierna: „G-Star”) over de naleving van door G-Star geclaimde auteursrechten.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

 Berner Conventie

3        Artikel 2 van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979 (hierna: „Berner Conventie”), bepaalt in lid 7:

„Het is [...] aan de wetgeving van de landen van de [bij deze Conventie opgerichte] Unie voorbehouden om het toepassingsgebied te bepalen van hun wetten betreffende werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid alsmede betreffende de voorwaarden voor de bescherming van deze werken, tekeningen en modellen. Voor werken die in het land van oorsprong alleen als tekeningen en modellen zijn beschermd, kan in een ander land van de [bij deze Conventie opgerichte] Unie slechts de bijzondere bescherming worden ingeroepen welke in dat land aan tekeningen en modellen wordt verleend; indien echter in dat land geen zodanige bijzondere bescherming wordt toegekend, worden deze werken beschermd als werken van kunst.”

 WIPO-Verdrag inzake auteursrecht

4        De Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) heeft op 20 december 1996 te Genève het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht vastgesteld, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 (PB 2000, L 89, blz. 6) (hierna: „WIPO-verdrag inzake het auteursrecht”).

5        Artikel 1, lid 4, van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, met het opschrift „Verhouding tot de Berner Conventie”, bepaalt:

„De verdragsluitende partijen dienen te voldoen aan de artikelen 1 tot en met 21 en het aanhangsel van de Berner Conventie.”

 Unierecht

 Richtlijn 2001/29

6        Overweging 60 van richtlijn 2001/29 luidt:

„De bescherming waarin deze richtlijn voorziet, mag geen afbreuk doen aan nationale of communautaire wettelijke bepalingen op andere gebieden, zoals industriële eigendom, [...]”

7        De artikelen 2 tot en met 4 van deze richtlijn zijn respectievelijk getiteld „Reproductierecht”, „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek” en „Distributierecht”. Deze bepalingen verplichten de lidstaten met name tot het waarborgen van het uitsluitende recht van auteurs om de reproductie van hun werken toe te staan of te verbieden [artikel 2, onder a)], van het uitsluitende recht de mededeling van hun werken toe te staan of te verbieden (artikel 3, lid 1) en van het uitsluitende recht om de distributie ervan toe te staan of te verbieden (artikel 4, lid 1).

8        Artikel 9 van deze richtlijn, met het opschrift „Voortgezette toepassing van andere wettelijke bepalingen”, bepaalt dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de bepalingen betreffende andere gebieden. In verschillende taalversies van dit artikel, waaronder de Duitse, Engelse, Spaanse, Franse en Italiaanse, wordt gespecificeerd dat deze gebieden met name octrooirechten, handelsmerken, rechten inzake tekeningen of modellen en gebruiksmodellen omvatten. De Portugese versie van dit artikel verwijst naar de gebieden van octrooirechten, handelsmerken en gebruiksmodellen, zonder het gebied van de rechten inzake tekeningen of modellen te noemen.

 Richtlijn 98/71/EG

9        De achtste overweging van richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen (PB 1998, L 289, blz. 28) luidt als volgt:

„Overwegende dat het bij het ontbreken van harmonisatie van het auteursrecht van belang is het beginsel vast te leggen van cumulatie van bescherming uit hoofde van specifieke wetgeving voor ingeschreven modellen en van auteursrechtelijke bescherming, waarbij de lidstaten vrij blijven om de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, te bepalen”.

10      Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift „Definities”, preciseert onder punt a) dat het begrip „model” verwijst naar „de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan”.

11      Artikel 17 van die richtlijn, met het opschrift „Verhouding tot het auteursrecht”, bepaalt:

„Een model dat overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn in of ten aanzien van een lidstaat is ingeschreven, kan tevens beschermd worden door het auteursrecht van die lidstaat vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.”

 Verordening (EG) nr. 6/2002

12      Overweging 32 van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1) luidt:

„Bij gebreke van een volledige harmonisatie van het auteursrecht is het belangrijk het beginsel vast te leggen dat de bescherming uit hoofde van het Gemeenschapsmodel en die uit hoofde van het auteursrecht kunnen worden gecumuleerd, waarbij het de lidstaten vrijstaat de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, te bepalen.”

13      In artikel 3, onder a), van die verordening wordt het begrip „model” in dezelfde bewoordingen gedefinieerd als in artikel 1, onder a), van richtlijn 98/71.

14      Artikel 96 van voornoemde verordening, met het opschrift „Verhouding tot andere vormen van bescherming waarin de nationale wetgeving voorziet”, bepaalt in lid 2:

„Een model dat wordt beschermd door een Gemeenschapsmodel, kan tevens worden beschermd door het auteursrecht van lidstaten vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd. Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.”

 Portugees recht

15      In artikel 2 van de Código do Direito de Autor e dos Direitos Conexos (Portugees wetboek van het auteursrecht en de naburige rechten; hierna: „CDADC”), met het opschrift „Oorspronkelijke werken”, is lid 1 als volgt geformuleerd:

„1 – Intellectuele werken van letterkunde, wetenschap en kunst, ongeacht het genre, de wijze van uitdrukking, de kwaliteit, de wijze van communicatie en het doel ervan, omvatten in het bijzonder:

[...]

i)      werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken die een artistieke creatie vormen, onafhankelijk van de bescherming van de industriële eigendom;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16      Cofemel en G-Star zijn vennootschappen die beide actief zijn op het gebied van het ontwerp, de productie en het in de handel brengen van kledingstukken.

17      G-Star exploiteert sinds de jaren negentig, als eigenaar of in het kader van exclusieve licentieovereenkomsten, de merken G-STAR, G-STAR RAW, G-STAR DENIM RAW, GS-RAW, G-RAW en RAW. De kledingstukken die onder deze merken worden ontworpen, geproduceerd en in de handel gebracht, omvatten onder meer een jeansmodel genaamd ARC en een sweatshirt- en T-shirtmodel met de naam ROWDY.

18      Ook Cofemel ontwerpt, produceert en verkoopt jeans, sweatshirts en T-shirts, en wel onder de merknaam TIFFOSI.

19      Op 30 augustus 2013 heeft G-Star bij een Portugese rechtbank van eerste aanleg een vordering ingesteld ertoe strekkende dat Cofemel wordt gelast de inbreuk op haar auteursrecht en het plegen van daden van oneerlijke mededinging jegens haar te staken, de als gevolg daarvan door haar geleden schade te vergoeden en haar in geval van een nieuwe inbreuk een dagelijkse dwangsom te betalen tot aan de beëindiging daarvan. In het kader van deze vordering stelde G-Star met name dat sommige van de door Cofemel geproduceerde jeans-, sweatshirt- en T-shirtmodellen vergelijkbaar waren met de modellen ARC en ROWDY. G-Star voerde voorts aan dat laatstgenoemde modellen oorspronkelijke intellectuele creaties vormden en om die reden als auteursrechtelijk beschermde „werken” moesten worden aangemerkt.

20      Cofemel verdedigde zich met name met het betoog dat deze kledingmodellen niet konden worden aangemerkt als „werken” die een dergelijke bescherming genieten.

21      De door G-Star aangezochte rechter in eerste aanleg heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, door Cofemel onder meer te gelasten niet langer inbreuk te maken op het auteursrecht van G-Star, en haar te veroordelen tot betaling van een bedrag dat overeenkomt met de winst uit de verkoop van de kleding die in strijd met deze auteursrechten was geproduceerd alsook tot betaling aan G-Star van een dagelijkse dwangsom in geval van een nieuwe overtreding.

22      Cofemel is tegen dat vonnis in beroep gegaan bij de Tribunal da Relação de Lisboa (rechter in tweede aanleg Lissabon, Portugal), die het vonnis heeft bevestigd. Ter onderbouwing van zijn beslissing heeft die rechter om te beginnen vastgesteld dat artikel 2, lid 1, onder i), CDADC, in het licht van richtlijn 2001/29, zoals uitgelegd door het Hof in zijn arresten van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465), en 1 december 2011, Painer (C‑145/10, EU:C:2011:798), aldus moest worden opgevat dat de auteursrechtelijke bescherming ten goede komt aan werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken, op voorwaarde dat zij een oorspronkelijk karakter hebben, dat wil zeggen dat zij het resultaat zijn van een intellectuele schepping die eigen is aan de auteur ervan, zonder dat een bepaalde mate van esthetische of artistieke waarde is vereist. Vervolgens oordeelde voornoemde rechter dat in de onderhavige zaak de kledingmodellen ARC en ROWDY van G-Star door het auteursrecht beschermde werken zijn. Ten slotte heeft hij vastgesteld dat bepaalde door Cofemel geproduceerde kledingstukken inbreuk maakten op de auteursrechten van G-Star.

23      De verwijzende rechter, de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal), bij wie Cofemel cassatieberoep heeft ingesteld, is in de eerste plaats van mening dat vaststaat dat de in het kader van dat cassatieberoep aan de orde zijnde G-Star-kledingstukken ontworpen zijn door ontwerpers die hetzij in dienst waren bij G-Star, hetzij in opdracht van G-Star werkten en hun auteursrechten contractueel aan G-Star hadden overgedragen. Ten tweede zijn deze kledingstukken het resultaat van ontwerpen en fabricageprocedés die in de modewereld als innovatief zijn erkend. Ten derde bevatten zij een aantal specifieke elementen (driedimensionale vorm, de manier waarop de stukken in elkaar worden gezet, plaatsing van bepaalde onderdelen, enzovoort) die gedeeltelijk door Cofemel zijn overgenomen voor de vervaardiging van kledingstukken van haar merk.

24      In de tweede plaats merkt de verwijzende rechter op dat artikel 2, lid 1, onder i), CDADC duidelijk werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken in de lijst van auteursrechtelijk beschermde werken opneemt, maar niet aangeeft welk gehalte aan oorspronkelijkheid vereist is om bepaalde voorwerpen als werken van dit type te kwalificeren. Hij wijst er ook op dat over deze kwestie, die centraal staat in het geding tussen Cofemel en G-Star, in de Portugese rechtspraak en doctrine geen consensus bestaat. Daarom vraagt de verwijzende rechter zich af of, in het licht van de uitlegging van richtlijn 2001/29 die het Hof in de arresten van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465), en 1 december 2011, Painer (C‑145/10, EU:C:2011:798), heeft gegeven, niet moet worden aangenomen dat dergelijke werken auteursrechtelijk op dezelfde basis – en dus op voorwaarde dat zij een oorspronkelijk karakter hebben in die zin dat zij het resultaat zijn van een intellectuele schepping die eigen is aan de auteur – worden beschermd als werken van letterkunde en kunst, dan wel of de verlening van een dergelijke bescherming afhankelijk kan worden gesteld van het bestaan van een bepaalde mate van esthetische of artistieke waarde.

25      In deze omstandigheden heeft de Supremo Tribunal de Justiça de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Staat de door het Hof gegeven uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 in de weg aan een nationale wettelijke regeling – in de onderhavige zaak artikel 2, lid 1, onder i), van het [Portugees] wetboek van het auteursrecht en de naburige rechten – die auteursrechtelijke bescherming verleent aan werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken die, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, een eigen, vanuit esthetisch oogpunt opvallend, visueel effect opwekken, waarbij de oorspronkelijkheid van het werk het fundamentele criterium is voor de verlening van auteursrechtelijke bescherming?

2)      Staat de door het Hof gegeven uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 in de weg aan een nationale wettelijke regeling – in de onderhavige zaak artikel 2, lid 1, onder i), van het [Portugees] wetboek van het auteursrecht en de naburige rechten – die aan werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken auteursrechtelijke bescherming verleent indien zij na een zeer grondige beoordeling van het artistieke karakter ervan en rekening houdend met de heersende ideeën in culturele en institutionele kringen de kwalificatie ‚artistieke creatie’ of ‚kunstwerk’ verdienen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

26      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht die aan modellen zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kledingmodellen auteursrechtelijke bescherming verleent op grond dat zij, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, een eigen, vanuit esthetisch oogpunt opvallend, visueel effect opwekken.

27      Ingevolge artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 zijn de lidstaten verplicht om ten behoeve van auteurs te voorzien in het uitsluitende recht de reproductie van hun werken toe te staan of te verbieden.

28      De term „werk”, waarnaar deze bepaling verwijst, komt ook voor in artikel 3, lid 1, en in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29, die betrekking hebben op de uitsluitende rechten van de auteur van een werk met betrekking tot de mededeling aan het publiek en de verspreiding ervan, alsmede in de artikelen 5, 6 en 7 van die richtlijn, die betrekking hebben op, ten eerste, de beperkingen of restricties die kunnen worden gesteld aan deze uitsluitende rechten en, ten tweede, de technische en informatiemaatregelen ter bescherming van deze exclusieve rechten.

29      Het begrip „werk”, als bedoeld in al deze bepalingen, vormt, zoals volgt uit vaste rechtspraak van het Hof, een autonoom begrip van het recht van de Unie, dat op uniforme wijze moet worden uitgelegd en toegepast en de combinatie van twee cumulatieve elementen veronderstelt. Ten eerste impliceert dit begrip dat het betrokken voorwerp oorspronkelijk is, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. Ten tweede kunnen alleen de bestanddelen die de uitdrukking van een dergelijke intellectuele schepping zijn, als een „werk” worden aangemerkt (zie in die zin arresten van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punten 37 en 39, en 13 november 2018, Levola Hengelo, C‑310/17, EU:C:2018:899, punten 33 en 35‑37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Wat dit eerste element betreft, volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat het, om een voorwerp als oorspronkelijk te kunnen beschouwen, zowel noodzakelijk als voldoende is dat dit voorwerp een intellectuele schepping van de auteur is die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur bij de totstandkoming ervan (zie in die zin arresten van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punten 88, 89 en 94, en 7 augustus 2018, Renckhoff, C‑161/17, EU:C:2018:634, punt 14).

31      Wanneer daarentegen voor de vervaardiging van een voorwerp technische overwegingen, regels of andere beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid, kan dat voorwerp niet worden geacht de oorspronkelijkheid te hebben die vereist is om een werk te kunnen vormen (zie in die zin arrest van 1 maart 2012, Football Dataco e.a., C‑604/10, EU:C:2012:115, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Wat betreft het tweede element waarnaar in punt 29 van dit arrest wordt verwezen, heeft het Hof verduidelijkt dat het begrip „werk”, waarnaar in richtlijn 2001/29 wordt verwezen, noodzakelijkerwijs een uitdrukkingsvorm impliceert van het voorwerp van de auteursrechtelijke bescherming waardoor dit voorwerp voldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd (zie in die zin arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo, C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 40).

33      Ten eerste moeten de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de bescherming van de aan het auteursrecht inherente uitsluitende rechten, namelijk duidelijk en nauwkeurig kunnen onderkennen welk voorwerp aldus wordt beschermd. Hetzelfde geldt voor de derden tegen wie de bescherming waarop de auteur van dat voorwerp aanspraak maakt, kan worden ingeroepen. Ten tweede vereist de noodzaak om elke – de rechtszekerheid aantastende – subjectiviteit bij de vaststelling van het voorwerp van de bescherming uit te sluiten, dat dit voorwerp nauwkeurig en objectief is uitgedrukt (zie in die zin arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo, C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 41).

34      Zoals het Hof heeft opgemerkt, voldoet een identificatie die voornamelijk berust op de intrinsiek subjectieve gevoelens van de persoon die het betrokken voorwerp waarneemt, niet aan de vereiste nauwkeurigheid en objectiviteit (zie in die zin arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo, C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 42).

35      Wanneer een voorwerp de in de punten 30 en 32 van dit arrest beschreven kenmerken heeft en derhalve een werk is, moet het in die hoedanigheid auteursrechtelijke bescherming genieten overeenkomstig richtlijn 2001/29, waarbij moet worden opgemerkt dat de omvang van die bescherming niet afhangt van de mate van creatieve vrijheid waarover de auteur ervan beschikt en derhalve niet geringer is dan de bescherming die elk werk dat onder die richtlijn valt, geniet (zie in die zin arrest van 1 december 2011, Painer, C‑145/10, EU:C:2011:798, punten 97‑99).

36      In het licht van deze rechtspraak houdt de beantwoording van de door de verwijzende rechter gestelde vraag in de eerste plaats in dat moet worden nagegaan of modellen in het algemeen als „werken” in de zin van richtlijn 2001/29 kunnen worden aangemerkt.

37      Dienaangaande zij er om te beginnen op gewezen dat krachtens artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de intellectuele eigendom wordt beschermd.

38      Uit de formulering van deze bepaling volgt dat voorwerpen die intellectuele eigendom vormen, bescherming genieten op grond van het recht van de Unie. Dit betekent echter niet dat al die voorwerpen of categorieën van voorwerpen dezelfde bescherming moeten genieten.

39      Zo heeft de wetgever van de Unie verschillende handelingen van afgeleid recht vastgesteld ter waarborging van de bescherming van de intellectuele eigendom, en met name, ten eerste, van de bescherming van auteursrechtelijk beschermde werken als bedoeld in richtlijn 2001/29, en, ten tweede, van de bescherming van modellen die ofwel vallen onder richtlijn 98/71, die van toepassing is op modellen die in of ten aanzien van een lidstaat zijn ingeschreven, ofwel onder verordening nr. 6/2002, die van toepassing is op modellen die op het niveau van de Unie worden beschermd.

40      De Uniewetgever was daarbij van mening dat voorwerpen die zijn beschermd als model in beginsel niet vergelijkbaar zijn met voorwerpen die werken vormen die zijn beschermd door richtlijn 2001/29.

41      Deze keuze van de wetgever lijkt in overeenstemming te zijn met de artikelen 1 tot en met 21 van de Berner Conventie, waarnaar de Unie, al is zij weliswaar geen partij bij die conventie, zich niettemin krachtens artikel 1, lid 4, van het WIPO-Verdrag inzake het auteursrecht, waarbij zij wel partij is, moet voegen (zie in die zin arrest van 13 november 2018, Levola Hengelo, C‑310/17, EU:C:2018:899, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Artikel 2, lid 7, van de Berner Conventie machtigt de partijen bij die conventie immers om aan modellen van nijverheid een specifieke, andere en eventueel uitsluitende bescherming te verlenen ten opzichte van de bescherming van de werken van letterkunde en kunst die onder die conventie vallen, en om de voorwaarden voor een dergelijke bescherming te bepalen. Tegelijkertijd sluit deze bepaling ook niet uit dat deze twee beschermingen kunnen worden gecumuleerd.

43      Binnen die context heeft de Uniewetgever gekozen voor een systeem waarbij modelbescherming en auteursrechtelijke bescherming elkaar niet uitsluiten.

44      Wat modellen betreft, bepaalt artikel 17 van richtlijn 98/71 in zijn eerste zin namelijk dat modellen die overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn in of ten aanzien van een lidstaat zijn ingeschreven, vanaf de datum waarop zij zijn gecreëerd of in vorm zijn vastgelegd tevens beschermd kunnen worden door het auteursrecht van de lidstaat waarin of ten aanzien waarvan zij zijn ingeschreven. Datzelfde artikel preciseert vervolgens in de tweede zin dat elke lidstaat de omvang en de voorwaarden van die bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid, bepaalt. Wat de op het niveau van de Unie beschermde modellen betreft, voorziet artikel 96, lid 2, van verordening nr. 6/2002 in een soortgelijke regeling als die van artikel 17 van richtlijn 98/71.

45      Deze twee bepalingen moeten zelf worden gezien in het licht van de achtste overweging van richtlijn 98/71 en van overweging 32 van verordening nr. 6/2002, waarin uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van het beginsel van „cumulatie” van modelbescherming enerzijds met auteursrechtelijke bescherming anderzijds.

46      Wat het auteursrecht betreft, volgt uit artikel 9 van richtlijn 2001/29 – met het opschrift „Voortgezette toepassing van andere wettelijke bepalingen”, dat moet worden uitgelegd met inachtneming van met name alle taalversies ervan (zie in die zin arrest van 4 februari 2016, C & J Clark International en Puma, C‑659/13 en C‑34/14, EU:C:2016:74, punt 122 en aldaar aangehaalde rechtspraak) alsmede in het licht van overweging 60 van die richtlijn – dat die richtlijn geen afbreuk doet aan de bestaande nationale of Uniebepalingen op andere gebieden, met name die betreffende modellen.

47      Zo laat richtlijn 2001/29 het bestaan en de werkingssfeer van de geldende bepalingen inzake modellen in stand, met inbegrip van het in punt 45 van dit arrest genoemde beginsel van „cumulatie”.

48      Gelet op al deze bepalingen moet ervan worden uitgegaan dat modellen als „werken” in de zin van richtlijn 2001/29 kunnen worden aangemerkt indien zij aan de twee in punt 29 van dit arrest genoemde vereisten voldoen.

49      In deze omstandigheden moet in de tweede plaats worden onderzocht of, gelet op die vereisten, modellen als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kledingmodellen, die, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, volgens de verwijzende rechter een eigen, vanuit esthetisch oogpunt opvallend visueel effect opwekken, als „werk” kunnen worden beschouwd, waarbij moet worden opgemerkt dat die rechter met zijn vraag wenst te vernemen of een dergelijk element van esthetische oorspronkelijkheid het centrale criterium vormt voor het verlenen van de in richtlijn 2001/29 voorziene bescherming.

50      In dit verband moet meteen al duidelijk worden gemaakt dat modelbescherming enerzijds en auteursrechtelijke bescherming anderzijds fundamenteel verschillende doelstellingen nastreven en aan verschillende regelingen onderworpen zijn. Zoals de advocaat-generaal in de punten 51 en 55 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, heeft modelbescherming namelijk tot doel voorwerpen te beschermen die niet alleen nieuw en geïndividualiseerd zijn, maar daarnaast ook een utilitair karakter hebben en bedoeld zijn om op grote schaal te worden geproduceerd. Bovendien is deze bescherming gewoonlijk gedurende een beperkte, maar voldoende lange periode van toepassing om de investeringen die nodig zijn voor de creatie en vervaardiging van die voorwerpen te laten renderen, zonder de concurrentie echter al te zeer te belemmeren. De bescherming van het auteursrecht, waarvan de duur aanzienlijk langer is, is daarentegen voorbehouden aan voorwerpen die het verdienen om als werk te worden gekwalificeerd.

51      Daarom kan de verlening van auteursrechtelijke bescherming aan een als model beschermd voorwerp er niet toe leiden dat het doel en de doeltreffendheid van deze twee vormen van bescherming worden aangetast, zoals ook de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

52      Hieruit volgt dat modelbescherming en auteursrechtelijke bescherming krachtens het recht van de Unie weliswaar cumulatief kunnen worden verleend aan hetzelfde voorwerp, maar dat een dergelijke cumulatie slechts in bepaalde situaties kan worden overwogen.

53      Dienaangaande moet om te beginnen worden opgemerkt, enerzijds, dat, zoals volgt uit de gebruikelijke betekenis van het begrip „esthetiek”, het esthetisch effect dat door een model kan worden opgewekt het resultaat is van een intrinsiek subjectieve sensatie van schoonheid die wordt ervaren door elke persoon die ernaar kijkt. Bijgevolg maakt dit subjectieve effect het op zichzelf niet mogelijk om te concluderen dat er sprake is van een met voldoende nauwkeurigheid en objectiviteit identificeerbaar voorwerp in de zin van de in de punten 32 tot en met 34 van dit arrest genoemde rechtspraak.

54      Anderzijds is het inderdaad zo dat esthetische overwegingen deel uitmaken van de creatieve activiteit. Het feit dat een model een esthetisch effect opwekt, maakt het echter op zich niet mogelijk om vast te stellen of het een intellectuele schepping is die de keuzevrijheid en de persoonlijkheid van de auteur ervan weerspiegelt en dus voldoet aan het in de punten 30 en 31 van dit arrest genoemde vereiste van oorspronkelijkheid.

55      Hieruit volgt dat de omstandigheid dat modellen als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kledingmodellen, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, een eigen, vanuit esthetisch oogpunt opvallend visueel effect opwekken, niet van dien aard is dat zij als „werken” in de zin van richtlijn 2001/29 kunnen worden aangemerkt.

56      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die aan modellen zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kledingmodellen auteursrechtelijke bescherming verleent op grond dat zij, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, een eigen, vanuit esthetisch oogpunt opvallend visueel effect opwekken.

 Tweede vraag

57      Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft deze vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

58      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die aan modellen zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kledingmodellen auteursrechtelijke bescherming verleent op grond dat zij, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, een eigen, vanuit esthetisch oogpunt opvallend visueel effect opwekken.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.