Language of document :

Beroep ingesteld op 28 augustus 2007 - National Association of Licensed Opencast Operators / Commissie

(Zaak T-318/07)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: National Association of Licensed Opencast Operators (Chester-le-Street, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: H. Bracegirdle, Solicitor, M. Hoskins en C. West, Barristers)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

Nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 18 juni 2007.

Verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 18 juni 2007 in zaak COMP/35.821, waarbij de Commissie heeft afgewezen verzoeksters klacht uit 1990 dat leden van haar vereniging het slachtoffer waren van prijsdiscriminatie, aangezien de Central Electricity Generating Board ("CEGB") tussen 1984 en 1990 voor kolen geproduceerd door leden van verzoekster lagere prijzen had betaald dan voor kolen geproduceerd door de British Coal Corporation ("BCC"), zonder dat er een objectieve rechtvaardiging was voor dit verschil in behandeling.

De Commissie heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat er een verschil was tussen de prijzen die de CEGB aan verzoeksters leden heeft betaald en de prijzen die hij aan de BCC heeft betaald, maar te kennen gegeven dat de BCC en verzoekster niet onder vergelijkbare voorwaarden kolen hadden geleverd. De CEGB heeft derhalve terecht hogere prijzen betaald voor de kolen van de BCC, teneinde de vervulling te verzekeren van haar wettelijke verplichting om het Verenigd Koninkrijk van de benodigde elektriciteit te voorzien.

Ter staving van haar beroep betoogt verzoekster dat de vaststelling van de Commissie dat de BCC en verzoeksters leden niet onder vergelijkbare voorwaarden kolen hadden geleverd, geen steun vindt in de bewijzen waarop de Commissie haar beschikking heeft gebaseerd.

Bovendien betoogt verzoekster dat de betaling van een meerprijs voor de kolen van BCC niet-aangemelde en dus onrechtmatige staatssteun oplevert.

Daarnaast beweert verzoekster dat de vaststellingen van de Commissie inconsistent zijn met de eerdere beschikking van de Commissie van 1991 over dezelfde klacht.

Wat betreft de afwijzing door de Commissie van verzoeksters klacht met betrekking tot de periode 1984 tot en met 1986 wegens niet-ontvankelijkheid en een gebrek aan gemeenschapsbelang betoogt verzoekster dat:

de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt door te stellen dat zij niet langer uitsluitend bevoegd was op grond van het EGKS-Verdrag om over het bestaan van discriminatie in genoemde periode te oordelen;

de Commissie een beoordelingsfout heeft gemaakt bij de vaststelling dat verzoekster leden hun klacht met betrekking tot genoemde periode aan de nationale rechter konden voorleggen; en

de vertraging die is opgetreden bij de behandeling van de door verzoekster klacht van 1990 opgeworpen punten het resultaat is van eerdere rechtsdwalingen van de Commissie.

____________