Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 24 maart 2020 – DS / Porsche Inter Auto GmbH & Co KG, Volkswagen AG

(Zaak C-145/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DS

Verwerende partijen: Porsche Inter Auto GmbH & Co KG, Volkswagen AG

Prejudiciële vragen

1.    Moet artikel 2, lid 2, onder d), van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen1 aldus worden uitgelegd dat een voertuig dat binnen de werkingssfeer valt van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie2 , de kwaliteit biedt die voor goederen van dezelfde soort normaal is en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, wanneer het voertuig is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, en artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007, maar het voertuigtype desondanks een geldige EU-typegoedkeuring heeft verkregen, zodat het kan worden gebruikt in het wegverkeer?

2.    Moet artikel 5, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 715/2007 aldus worden uitgelegd dat een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van deze verordening – dat zodanig is ontworpen dat de uitlaatgasrecirculatie, anders dan tijdens de testen in laboratoriumtestomstandigheden, in reële bedrijfsomstandigheden alleen maximaal effect sorteert wanneer de buitentemperatuur tussen 15 en 33 graden Celsius bedraagt –, op grond van artikel 5, lid 2, onder a), van die verordening kan toegestaan zijn, of is de toepassing van deze uitzonderingsbepaling reeds bij voorbaat uitgesloten doordat de uitlaatgasrecirculatie enkel maximaal effect sorteert in omstandigheden die zich in delen van de Europese Unie slechts gedurende ongeveer zes maanden per jaar voordoen?

3.    Moet artikel 3, lid 6, van richtlijn 1999/44/EG aldus worden uitgelegd dat een gebrek aan overeenstemming, erin bestaande dat een voertuig is uitgerust met een manipulatie-instrument dat volgens artikel 3, punt 10, juncto artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 verboden is, als een gebrek van geringe betekenis in de zin van de genoemde bepaling moet worden aangemerkt wanneer de verkrijger, hoewel de aanwezigheid van het verboden manipulatie-instrument en de werking daarvan hem bekend waren, het voertuig toch zou hebben gekocht?

____________

1 PB 1999, L 171, blz. 12.

2 PB 2007, L 171, blz. 1.