Language of document : ECLI:EU:T:2014:928

Zaak T‑362/10

Vtesse Networks Ltd

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun – Steun aan de uitbouw van een breedbandnetwerk van de laatste generatie in de regio Cornwall & Isles of Scilly – Besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Artikel 107, lid 3, sub c, VWEU – Beroep tot nietigverklaring – Geen substantiële aantasting van de concurrentiepositie – Procesbevoegdheid – Procedurele rechten van de belanghebbenden – Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid – Ontbreken van twijfels die de opening van de formele onderzoeksprocedure rechtvaardigen”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 5 november 2014

1.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van het voorwerp van het geschil – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

2.      Gerechtelijke procedure – Interventie – Exceptie van niet-ontvankelijkheid niet opgeworpen door verweerder – Niet-ontvankelijkheid – Niet-ontvankelijkheidsgronden van openbare orde – Ambtshalve onderzoek door de rechter

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, vierde alinea, en 53; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 113)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit van de Commissie tot vaststelling van de verenigbaarheid van staatssteun met de interne markt zonder dat de formele onderzoeksprocedure wordt geopend – Beroep ingesteld door een concurrerende onderneming die niet doet blijken van wezenlijke aantasting van haar marktpositie – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 108, lid 2, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit van de Commissie tot vaststelling van de verenigbaarheid van staatssteun met de interne markt zonder dat de formele onderzoeksprocedure wordt geopend – Beroepen van belanghebbenden in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU – Beroep dat ertoe strekt de procedurele rechten van de belanghebbenden te beschermen – Ontvankelijkheid – Middelen die kunnen worden aangevoerd – Bewijslast

(Art. 108, lid 2, VWEU en 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub h, 4, lid 3, en 6, lid 1)

5.      Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Voorwaarden – Aanvulling van een bestaand middel en nauw verband ermee

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 48, lid 2)

6.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door de Commissie – Administratieve procedure – Verplichting van de Commissie om de belanghebbenden aan te manen hun opmerkingen in te dienen – Recht van de andere belanghebbenden dan de betrokken lidstaat om op passende wijze bij de administratieve procedure te worden betrokken – Grenzen

(Art. 108, lid 2, VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 28, 29)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 33)

3.      Anderen dan de adressaten van een besluit kunnen slechts stellen daardoor individueel te worden geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, indien dit besluit hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat.

Daarvan is, met betrekking tot een beroep tot nietigverklaring van een besluit waarbij steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, met name sprake in het geval dat de marktpositie van de verzoekende partij merkbaar wordt aangetast door de steun waarop het betrokken besluit betrekking heeft en deze partij niet de begunstigde van die steun is. Het staat dan aan de verzoekende partij om op afdoende wijze de redenen uiteen te zetten waarom het besluit van de Commissie haar rechtmatige belangen kan schaden door haar positie op de betrokken markt wezenlijk te beïnvloeden. Wat de vaststelling van een merkbare aantasting betreft, kan de verzoekende onderneming zich niet louter op haar hoedanigheid van concurrent van de begunstigde onderneming beroepen, maar moet zij bovendien aantonen dat zij, gezien de mate van haar eventuele betrokkenheid bij de procedure en het belang van de inbreuk op haar marktpositie, in een feitelijke situatie verkeert die haar op soortgelijke wijze individualiseert als de adressaat van het betrokken besluit.

Bijgevolg heeft de verzoekende onderneming, indien zij niet aantoont dat haar concurrentiepositie wezenlijk is aangetast door het besluit waarbij steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, geen procesbevoegdheid om tegen dit besluit op te komen teneinde de gegrondheid daarvan aan te vechten.

(cf. punten 36, 37, 51, 58, 59)

4.      Wanneer de Commissie een besluit vaststelt overeenkomstig artikel 4, lid 3, van verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU], waarin zij verklaart dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt, weigert zij meteen ook impliciet om de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 in te leiden. De belanghebbenden, te weten volgens artikel 1, sub h, van verordening nr. 659/1999 de personen, de ondernemingen of de verenigingen die eventueel door de toekenning van steun in hun belangen worden getroffen, dat wil zeggen in het bijzonder de ondernemingen die met de begunstigden van die steun concurreren en die aanspraak kunnen maken op de waarborgen van de formele onderzoeksprocedure, kunnen hun betrokken belangen alleen beschermen indien zij de mogelijkheid hebben om tegen dit besluit op te komen bij de rechter van de Europese Unie. In die context kan hun beroep er enkel toe strekken, de procedurele rechten te doen eerbiedigen die zij ontlenen aan artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999. Wanneer een steunmaatregel ten gunste van de uitbouw van een breedbandnetwerk van de laatste generatie in een bepaalde regio door een telecommunicatieonderneming verenigbaar wordt verklaard met de interne markt, moet de concurrerende telecommunicatieonderneming op de markt van de gespecialiseerde telecommunicatiediensten dan ook worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU, die procesbevoegdheid heeft om op te komen tegen het besluit waarbij de steun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, voor zover deze onderneming met haar beroep haar procedurele rechten beoogt te doen eerbiedigen.

Wat de middelen betreft die door een belanghebbende partij kunnen worden aangevoerd, mag slechts rekening worden gehouden met argumenten ten gronde voor zover deze argumenten strekken tot onderbouwing van een middel dat is ontleend aan het bestaan van twijfels die rechtvaardigen dat de formele onderzoeksprocedure wordt ingeleid. Deze argumenten moeten echter aldus zijn geformuleerd dat daaruit een verband blijkt met het gegeven dat moeten worden aangetoond, te weten het bestaan van twijfels betreffende de verenigbaarheid van de maatregel met de interne markt. In deze omstandigheden kan de Unierechter derhalve slechts rekening houden met middelen die aan een kennelijke onjuiste beoordeling van de feiten en het bestaan van misbruik van machtspositie zijn ontleend voor zover deze middelen zijn gebaseerd op argumenten die ertoe strekken aan te tonen dat de Commissie er niet in is geslaagd de twijfels weg te nemen waarmee zij tijdens het vooronderzoek werd geconfronteerd.

Voorts rust op de belanghebbende partij de last om het bestaan van dergelijke twijfels te bewijzen, welk bewijs zij kan leveren aan de hand van een reeks van onderling overeenstemmende aanwijzingen betreffende, enerzijds, de omstandigheden en de duur van de inleidende onderzoeksfase, en anderzijds, de inhoud van het bestreden besluit. Bovendien staat het aan deze partij om aanwijzingen betreffende de inhoud van het bestreden besluit te verstrekken waaruit het bestaan van twijfels blijkt. Wanneer de verzoekende partij dienaangaande simpelweg naar in een ander middel aangevoerde argumenten verwijst, dient zij nauwkeurig aan te geven uit welke van laatstgenoemde argumenten volgens haar kan worden afgeleid dat sprake was van dergelijke twijfels. Indien de verzoekende partij in dit verband louter naar de in het verzoekschrift opgenomen samenvatting van de feiten en naar de overwegingen betreffende de middelen verwijst, kan de Unierechter op basis van die vage en geenszins onderbouwde verwijzing niet de in het kader van de middelen aangedragen precieze gegevens identificeren die volgens de verzoekende partij het bestaan van twijfels en de gegrondheid van de middelen aantonen.

(cf. punten 42, 47, 69‑71, 82, 88‑90)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 83‑85)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 93‑96)