Language of document :

Beroep ingesteld op 6 januari 2011 - Air Canada / Commissie

(Zaak T-9/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Air Canada (Saint Laurent, Canada) (vertegenwoordigers: J. Pheasant en T. Capel, solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig verklaren van de beschikking, met inbegrip van de artikelen 2 en 3 ervan, of, subsidiair, nietig verklaren van onderdelen van de beschikking op grond van artikel 263 VWEU;

intrekking van de geldboete of, subsidiair, vermindering van het bedrag van de geldboete, eventueel tot nul, op grond van artikel 261 VWEU;

de Commissie gelasten de noodzakelijke maatregelen te nemen om aan het arrest van het Hof te voldoen, op grond van artikel 266 VWEU; en

de Commissie verwijzen in de kosten van Air Canada in verband met dit beroep en alle volgende stappen van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

1.    Schending van verzoeksters recht van verdediging, aangezien de Commissie van standpunt veranderde tussen de mededeling van punten van bezwaar en de beschikking en zij haar beschikking dus baseerde op een nieuwe beoordeling feitelijk en rechtens in verband waarmee verzoekster geen gelegenheid heeft gekregen om te worden gehoord.

2.    Met haar tweede middel betoogt verzoekster het volgende:

de beschikking is gebaseerd op niet-ontvankelijk bewijs aangezien het doorslaggevend bewijsmateriaal waarop de Commissie zich in de beschikking tegen verzoekster baseert, niet-ontvankelijk is;

door bepaald bewijsmateriaal in aanmerking te nemen wat verzoekster betreft, en tegelijkertijd te oordelen dat hetzelfde of in wezen gelijkaardig bewijsmateriaal niet volstaat om ten aanzien van bepaalde andere adressaten van de mededeling van punten van bezwaar een inbreuk vast te stellen, en door verzoeksters feitelijke correcties en verduidelijkingen niet in aanmerking te nemen, heeft de Commissie het in het Unierecht erkende beginsel van gelijke behandeling geschonden en heeft zij nagelaten het op grond van het Unierecht juiste bewijsniveau toe te passen.

3.    Verzoekster heeft aan geen enkele schending deelgenomen, aangezien:

in de artikelen 2 en 3 van het dispositief van de beschikking nergens wordt vermeld dat verzoekster heeft deelgenomen aan de in de motivering beschreven voortdurende inbreuk;

de Commissie heeft niet voldaan aan de relevante wettelijke voorwaarden op grond van artikel 101, lid 1, VWEU en de toepasselijke rechtspraak om verzoekster aansprakelijk te kunnen stellen voor de ene voortdurende inbreuk;

op grond van het bewijsmateriaal dat de Commissie in het licht van het tweede middel mag aanwenden bij de nieuwe beoordeling van de bezwaren tegen verzoekster, bewijst de beschikking niet dat verzoekster een inbreuk heeft gepleegd.

4.    De Commissie heeft, in strijd met de in de rechtspraak van de Europese rechterlijke instanties vastgestelde toepasselijke verplichtingen en in het bijzonder met de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid, nagelaten om de relevante markt te bepalen, of, subsidiair, om deze markt juist te bepalen.

5.    De geldboete moet in haar geheel worden ingetrokken of, subsidiair, aanzienlijk worden verminderd (met inbegrip van een vermindering tot nul) op grond van de andere middelen en omdat de Commissie het in het Unierecht verankerde beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden bij het vaststellen van het bedrag van de geldboete.

6.    Ontoereikende motivering, in strijd met de motiveringsplicht van artikel 296 VWEU.

____________