Language of document :

Beroep ingesteld op 27 september 2013 – Izsák en Dabis / Commissie

(Zaak T-529/13)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partijen: Balázs-Árpád Izsák (Marosvásárhely, Roemenië) en Attila Dabis (Budapest, Hongarije) (vertegenwoordiger: J. Tordáné Petneházy, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit C(2013) 4975 definitief van de Europese Commissie van 25 juli 2013 houdende afwijzing van het verzoek om registratie van het Europese burgerinitiatief „Cohesion policy for the equality of the regions and sustainability of the regional cultures” nietig te verklaren;

de Commissie te verplichten dat initiatief te registreren en alle andere wettelijk vereiste maatregelen te treffen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen de volgende middelen aan.

Schending van artikel 4, lid 2, van verordening (EU) nr.°211/20111

Met hun eerste middel betogen de verzoekende partijen dat het door hen voorgestelde burgerinitiatief aan alle voorwaarden voor registratie voldoet. Zij stellen voorts dat de bewering van de Commissie dat dat initiatief kennelijk buiten het kader van haar bevoegdheden valt om een voorstel voor een rechtshandeling van de Unie ter uitvoering van de Verdragen in te dienen, ongegrond is. Volgens de verzoekende partijen valt het voorgestelde initiatief binnen het bevoegdheidsgebied als bedoeld in artikel 4, lid 2, sub c, VWEU (economische, sociale en territoriale samenhang).

Schending van artikel 174, derde alinea, VWEU

Met hun tweede middel betogen de verzoekende partijen dat de in artikel 174, derde alinea, VWEU opgenomen lijst van handicaps op grond waarvan verplicht bijzondere aandacht aan een regio dient te worden besteed, anders dan de Commissie stelt, niet exhaustief, maar indicatief is.

Schending van artikel 174 VWEU en verordening (EG) nr. 1059/20032

De verzoekende partijen zijn verder van mening dat regio’s die bijzondere nationale, linguïstische en culturele omstandigheden kennen, hoe dan ook behoren tot de categorie van de in artikel 174 VWEU bedoelde regio’s waarop het cohesiebeleid van de Unie van toepassing is, aangezien de cultuur uit hoofde van het afgeleide Unierecht een belangrijke factor is in de territoriale, sociale en economische samenhang. Dat wordt volgens hen bevestigd door artikel 3, lid 5, en punt 10 van de considerans van verordening nr. 1059/2003.

Schending van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 211/2011 en artikel 167 VWEU

De verzoekende partijen betogen dat de initiatiefnemers, anders dan de Commissie stelt, niet hoeven aan te geven wat de rechtsgrondslag is voor het wetgevingsinitiatief, maar overeenkomstig artikel 4, lid 1, van verordening nr. 211/2011 de bepalingen van de Verdragen dienen te vermelden die volgens hen relevant zijn voor de voorgestelde maatregelen. Bovendien draagt de Unie volgens artikel 167 VWEU bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid daarvan.

Schending van artikel 19, lid 1, VWEU

De verzoekende partijen menen dat de Commissie in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt inneemt dat de instellingen van de Unie weliswaar verplicht zijn de culturele en linguïstische diversiteit te eerbiedigen en minderheden niet mogen discrimineren, maar dat die bepalingen niet de rechtsgrondslag kunnen vormen voor enig optreden door die instellingen. Zij stellen in het bijzonder dat dat standpunt in strijd is met artikel 19, lid 1, VWEU.

Schending van artikel 174, tweede alinea, VWEU

Volgens de verzoekende partijen vat de Commissie het voorgestelde initiatief onjuist op voor zover zij stelt dat de verbetering van de situatie van nationale minderheden niet kan worden geacht ertoe bij te dragen dat de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van bepaalde regio’s kleiner worden, zoals artikel 174, tweede alinea, VWEU verlangt. De verzoekende partijen betogen dat de initiatiefnemers niet hebben voorgesteld de situatie van de nationale minderheden te verbeteren, maar ervoor te zorgen dat het cohesiebeleid van de Unie niet kan worden gebruikt om de nationale, linguïstische en culturele kenmerken van die regio’s weg te nemen of af te zwakken, en dat de economische maatregelen en doelstellingen van de Unie geen instrumenten – zij het ook indirect – kunnen worden voor het voeren van een beleid dat tegen de minderheden is gericht.

____________

____________

1     Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65, blz. 1).

2     Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154, blz. 1).