Language of document : ECLI:EU:T:2015:739

Zaak T‑450/12

Alexios Anagnostakis

tegen

Europese Commissie

„Institutioneel recht – Europees burgerinitiatief – Economisch en monetair beleid – Niet-terugbetaling van de overheidsschuld – Erkenning van het ‚beginsel van de noodsituatie’ – Weigering van registratie – Bevoegdheden van de Commissie – Motiveringsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 30 september 2015

1.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van de Unierechter – Conclusies strekkende tot een bevel aan een instelling – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263 VWEU)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Schending van wezenlijke vormvoorschriften – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Ambtshalve onderzoek door de rechter

(Art. 263 VWEU en 296 VWEU)

3.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit van de Commissie tot weigering om een voorstel voor een burgerinitiatief te registreren

(Art. 24, eerste alinea, VWEU en 296 VWEU; verordening nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 1 en art. 4, lid 3)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Ander middel dan het middel betreffende de materiële wettigheid

(Art. 263 VWEU en 296 VWEU)

5.      Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Bevoegdheid van de Unie om financiële bijstand te verlenen aan lidstaten in moeilijkheden – Omvang – Vaststelling van wetgeving waarin een beginsel van de noodsituatie wordt erkend op grond waarvan een lidstaat die met ernstige financieringsproblemen wordt geconfronteerd, zijn gehele schuld of een deel ervan niet hoeft terug te betalen – Daarvan uitgesloten

(Art. 122 VWEU)

6.      Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Coördinatie van het economisch beleid – Bevoegdheid van de Unie – Omvang – Vaststelling van wetgeving waarin een beginsel van de noodsituatie wordt erkend op grond waarvan een lidstaat die met ernstige financieringsproblemen wordt geconfronteerd, zijn gehele schuld of een deel ervan niet hoeft terug te betalen – Daarvan uitgesloten

(Art. 136 VWEU)

7.      Verdragen van de Unie – Solidariteitsclausule – Werkingssfeer – Verplichting om wetgeving vast te stellen waarin een beginsel van de noodsituatie wordt erkend op grond waarvan een lidstaat die met ernstige financieringsproblemen wordt geconfronteerd, zijn gehele schuld of een deel ervan niet hoeft terug te betalen – Geen

(Art. 222 VWEU)

8.      Commissie – Bevoegdheden – Wetgevend iniatiefrecht – Mogelijkheid om een wetgevingsinitiatief op een beginsel van internationaal recht te baseren bij gebreke van een bevoegdheid in de Verdragen – Daarvan uitgesloten

(Art. 13, lid 2, VEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 12)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 21)

3.      De in artikel 296 VWEU geformuleerde verplichting om een individueel besluit te motiveren beoogt de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of het besluit gegrond is dan wel eventueel een gebrek vertoont op grond waarvan de geldigheid ervan kan worden betwist, en de Unierechter in staat te stellen de rechtmatigheid ervan te onderzoeken.

Met betrekking tot een besluit tot afwijzing van het verzoek tot registratie van een Europees burgerinitiatief, kan het feit dat het voorstel niet is geregistreerd, afbreuk doen aan de doeltreffendheid op zich van het in artikel 24, eerste alinea, VWEU vervatte recht van de burgers om een burgerinitiatief in te dienen. Bijgevolg moet een dergelijk besluit de redenen die deze weigering rechtvaardigen, duidelijk tot uiting brengen. De burger die een voorstel voor een initiatief heeft ingediend, moet immers in staat worden gesteld te begrijpen om welke redenen dat voorstel door de Commissie niet is geregistreerd. Het staat aan de Commissie, indien bij haar een dergelijk voorstel is ingediend, om dit te beoordelen, maar tevens om haar besluit tot weigering te motiveren met inachtneming van de invloed ervan op de doeltreffende uitoefening van het in het Verdrag verankerde recht. Dat vloeit voort uit de aard zelf van dat recht, dat, zoals in overweging 1 van verordening nr. 211/2011 over het burgerinitiatief is vermeld, bedoeld is om meer inhoud te geven aan het Europese burgerschap en de democratische werking van de Unie te versterken middels een deelname van de burgers aan het democratisch bestel van de Unie.

(cf. punten 22, 25, 26)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 33)

5.      Artikel 122, lid 1, VWEU kan geen passende rechtsgrondslag zijn om in de Unieregeling een beginsel van de noodsituatie vast te leggen, volgens hetwelk een lidstaat bevoegd zou zijn unilateraal te besluiten om zijn gehele schuld of een deel ervan niet terug te betalen vanwege het feit dat hij met ernstige financieringsproblemen wordt geconfronteerd. In dit verband blijkt uit de bewoordingen van die bepaling weliswaar niet dat deze noodzakelijkerwijs beperkt blijft tot de vaststelling van maatregelen door de Raad louter wanneer zich bij de voorziening van bepaalde producten, in het bijzonder op energiegebied, ernstige moeilijkheden voordoen, doch de geest van solidariteit tussen de lidstaten, waardoor de vaststelling van voor de economische situatie passende maatregelen door de Raad in de zin van genoemde bepaling moet zijn ingegeven, duidt erop dat deze maatregelen zijn gebaseerd op bijstand tussen de lidstaten.

Voorts valt de aanvaarding van een dergelijk beginsel van de noodsituatie kennelijk ook niet onder de financiële bijstandsmaatregelen die de Raad op grondslag van artikel 122, lid 2, VWEU mag nemen. Hoewel deze bepaling de Unie de bevoegdheid verleent om een lidstaat onder bepaalde voorwaarden incidenteel financiële bijstand te verlenen, kan zij daarentegen immers niet de instelling, middels wetgeving, van een mechanisme van opheffing van de schuld rechtvaardigen, alleen al vanwege de algemene en permanente aard van een dergelijk mechanisme.

Daar artikel 122 VWEU bovendien uitsluitend financiële bijstand betreft die wordt verleend door de Unie en niet door de lidstaten, kan de aanvaarding van het beginsel van de noodsituatie, gesteld al dat een dergelijk beginsel onder het begrip financiële bijstand in de zin van die bepaling kan vallen, niet vallen onder de bijstandsmaatregelen die de Unie onder toepassing van die bepaling toekent, met name omdat de aanvaarding van een dergelijk beginsel niet alleen de schuld van een lidstaat jegens de Unie zou betreffen, maar tevens de schulden die deze staat jegens andere – openbare of particuliere – natuurlijke en rechtspersonen is aangegaan, terwijl die situatie kennelijk niet door de betrokken bepaling wordt bestreken.

(cf. punten 42, 43, 48‑50)

6.      De rol van de Unie op het gebied van het economisch beleid is beperkt tot de vaststelling van coördinatiemaatregelen. In dit verband valt de vaststelling van een wetgevingshandeling waarbij wordt toegestaan dat een lidstaat zijn schuld niet terugbetaalt, beslist niet onder het begrip „richtsnoer voor economisch beleid” in de zin van artikel 136, lid 1, onder b), VWEU en zou in werkelijkheid tot gevolg hebben dat een wetgevingsmechanisme waarmee de overheidsschuld unilateraal wordt opgeheven, in de plaats wordt gesteld van de vrije wil van de contractpartijen, hetgeen deze bepaling duidelijk niet toelaat.

(cf. punt 58)

7.      De weigering om in de Unieregeling een beginsel van de noodsituatie op te nemen, volgens hetwelk een lidstaat bevoegd zou zijn unilateraal te besluiten om zijn gehele schuld of een deel ervan niet terug te betalen vanwege het feit dat hij met ernstige financieringsproblemen wordt geconfronteerd, is niet in strijd met de solidariteitsclausule als omschreven in artikel 222 VWEU, alleen al omdat deze clausule kennelijk niet ziet op het economisch en monetair beleid en evenmin op de economische situatie of begrotingsmoeilijkheden van de lidstaten.

(cf. punt 60)

8.      Gesteld al dat er een regel van internationaal recht bestaat waarin een beginsel van de noodsituatie is erkend, volgens hetwelk het een lidstaat zou zijn toegestaan om in uitzonderlijke omstandigheden de overheidsschuld niet terug te betalen, dan nog volstaat het enkele bestaan van een dergelijk beginsel van internationaal recht niet als grondslag voor een wetgevingsinitiatief van de Commissie, aangezien de Verdragen geen enkele bevoegdheidstoedeling daarvoor bevatten.

(cf. punt 65)