Language of document :

Beroep ingesteld op 30 oktober 2007 - Coto Moreno / Commissie

(Zaak F-127/07)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Juana Maria Coto Moreno (Gaborone, Botswana) (vertegenwoordigers: K. Lemmens en C. Doutrelepont, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van 12 februari 2007 waarbij de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/28/05 heeft geweigerd om verzoekster op de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek te plaatsen, en derhalve:

haar een vergoeding van 25 000 EUR toe te kennen wegens immateriële schade;

haar een vergoeding toe te kennen voor de advocaatkosten die op 8 000 EUR worden geraamd, hetgeen blijkt uit het overgelegde overzicht;

voor recht te verklaren, primair, dat de bevoegde autoriteiten elke maatregel moeten treffen waardoor het door de nietig verklaarde handeling veroorzaakte nadeel kan worden gecompenseerd, namelijk de plaatsing van verzoekster op de reservelijst of,

subsidiair, verzoekster bij gebreke daarvan een vergoeding van 384 000 EUR toe te kennen wegens materiële schade;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster heeft deelgenomen aan vergelijkend onderzoek EPSO/AD/28/05. Bij besluit van 12 februari 2007, waarvan verzoekster nietigverklaring vordert, heeft de jury van het vergelijkend onderzoek geweigerd om haar op de reservelijst van dit vergelijkend onderzoek te plaatsen.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

Het eerste middel is, primair, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling, op zich of in combinatie met een motiveringsgebrek en/of schending van het beginsel patere legem quam ipse fecisti. De jury, die op dit punt een dubbelzinnig standpunt inneemt, heeft vastgesteld dat verzoekster "toereikende" antwoorden heeft gegeven die niettemin zwakke punten bevatten. Dit was duidelijk niet het geval, temeer daar verzoekster conform de regels van de Commissie heeft geantwoord.

Het tweede middel is, nog steeds primair, ontleend aan schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek en van het gelijkheidsbeginsel op zich of in combinatie met de eerbiediging van het redelijkheidbeginsel.

Het derde middel is, nog steeds primair, ontleend aan schending van de motiveringsplicht, aangezien verzoekster de jury duidelijk heeft gevraagd waarom een door haar op het mondelinge examen gegeven antwoord onjuist of althans onvoldoende werd geacht. Zij heeft hierop, ondanks de motiveringsplicht, geen antwoord gekregen.

Ten slotte beroept verzoekster zich subsidiair op een kennelijk onjuiste beoordeling, op zich of in combinatie met het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel. Het gegeven cijfer is bovendien onevenredig ten opzichte van de resultaten (zij heeft het cijfer 25/50 gekregen) en in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien verzoekster is behandeld als om het even welke andere kandidaat die als voldoende aangemerkte antwoorden heeft gegeven, niet alleen op het niveau van de kennis, maar ook op dat van andere criteria.

____________