Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2022 door Aeris Invest Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-628/17, Aeris Invest/Commissie en GAR

(Zaak C-535/22 P)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Aeris Invest Sàrl (vertegenwoordigers: R. Vallina Hoset, E. Galán Burgos en M. Varela Suárez, abogados)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), Koninkrijk Spanje, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie en Banco Santander, S.A.

Conclusies

i)    primair het arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 1 juni 2022, Aeris Invest/Commissie en GAR, T-628/17, EU:T:2022:315, vernietigen en derhalve:

besluit SRB/EES/2017/08 van de GAR van 7 juni 2017 tot vaststelling van een afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A. nietig verklaren;

besluit (EU) 2017/1246 van de Commissie van 7 juni 2017 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español, S.A. nietig verklaren;

de artikelen 15 en 22 van de GAM-verordening1 niet van toepassing verklaren overeenkomstig artikel 277 VWEU;

ii)    de Commissie en de GAR verwijzen in de kosten in eerste aanleg en in hogere voorziening;

iii)    subsidiair daaraan, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht en in dat geval de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert acht middelen aan ter onderbouwing van haar hogere voorziening tegen het bestreden arrest.

Met het eerste middel wordt betoogd dat het bestreden arrest zich niet verdraagt met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 296 VWEU, aangezien in dat arrest wordt geoordeeld dat de motivering die in het afwikkelingsbesluit wordt gegeven voldoende is en niet tegenstrijdig is.

Met het tweede middel wordt aangevoerd dat het bestreden arrest in strijd is met artikel 47 van het genoemde Handvest, aangezien daarin wordt geoordeeld dat i) thans rekwirante een derde partij is, ii) gerechtvaardigd is dat het afwikkelingsbesluit, waardering 1 en waardering 2 vertrouwelijk zijn, iii) de motivering kan worden onthuld nadat beroep is ingesteld, en iv) de volledige tekst van het afwikkelingsbesluit niet relevant is ter beslechting van het geding.

Met het derde middel wordt gesteld dat het bestreden arrest zich niet verdraagt met artikel 18 van de GAM-verordening, het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 296 VWEU, aangezien er geen rekening is gehouden met relevante aspecten en er andere oplossingen waren.

Met het vierde middel wordt betoogd dat in het bestreden arrest blijk wordt gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van de artikelen 14 en 20 van de GAM-verordening, het zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 296 VWEU, aangezien i) het maximaliseren van de verkoopprijs wordt ingegeven door het concurrentiebeginsel en het transparantiebeginsel, ii) de procedure niet voldoet aan de gestelde vereisten, en iii) schending van artikel 14 van de GAM-verordening in ieder geval niet wordt gerechtvaardigd door het algemeen belang.

Met het vijfde middel wordt aangevoerd dat het bestreden arrest zich niet verdraagt met het zorgvuldigheidsbeginsel, artikel 17 van het Handvest, artikel 14 van de GAM-verordening en het recht van verweer, aangezien i) het realiseren van de afwikkelingsdoelstellingen niet blijkt doordat die doelstellingen vertrouwelijk waren, ii) de GAR niet goed was voorbereid, en iii) de afwikkeling buiten proportie was omdat de entiteit solvabel was.

Met het zesde middel wordt gesteld dat het bestreden arrest in strijd is met artikel 47 van het Handvest, artikel 6 EVRM en het beginsel van hoor en wederhoor, aangezien i) de door het Gerecht in de beschikking van 12 mei 2021 gevraagde documenten niet zijn verstrekt aan rekwirante, ii) het verkrijgen van het bewijs dat nodig was ter uitoefening van het recht op verweer is geweigerd, en iii) rekwirante de documenten waarop de argumenten van de Commissie en de GAR zijn gebaseerd niet heeft kunnen inzien en bespreken.

Met het zevende middel wordt betoogd dat het bestreden arrest zich niet verdraagt met het recht op eigendom, aangezien rekwirantes exceptie van onwettigheid is verworpen en i) er sprake is van een ingreep in het eigendomsrecht; ii) het afschrijven van het eigen vermogen van een solvabele bank in strijd is met het noodzakelijkheidsvereiste en het verbod op willekeur, iii) het afschrijven van de schuld en het eigen vermogen van een solvabele bank buiten proportie is, en iv) er geen sprake is van adequate compensatie.

Met het achtste middel wordt aangevoerd dat het bestreden arrest zich niet verdraagt met de artikelen 17 en 52 van het Handvest en artikel 5, lid 4, VEU, aangezien i) er bij de ingreep in het eigendomsrecht niet wordt nagegaan welke procedure is gevolgd en of de maatregel niet willekeurig is, en ii) er geen sprake is van adequate compensatie.

____________

1 Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).