Language of document : ECLI:EU:C:2019:1075

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

12 december 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Richtlijn 79/7/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Artikel 4, leden 1 en 2 – Artikel 7, lid 1 – Berekening van de prestaties – Richtlijn 2006/54/EG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep – Nationale wettelijke regeling die voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en die een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen – Niet-toekenning van dit recht aan mannen die zich in dezelfde situatie bevinden – Vergelijkbare situatie – Directe discriminatie op grond van geslacht – Uitzonderingen – Geen”

In zaak C‑450/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social n° 3 de Gerona (arbeidsrechtbank nr. 3 Girona, Spanje) bij beslissing van 21 juni 2018, ingekomen bij het Hof op 9 juli 2018, in de procedure

WA

tegen

Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, vicepresident van het Hof, M. Safjan (rapporteur), L. Bay Larsen en C. Toader, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 juni 2019,

gelet op de opmerkingen van:

–        WA, vertegenwoordigd door F. Casas Corominas, abogado,

–        het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), aanvankelijk vertegenwoordigd door A. R. Trillo García, L. Martínez-Sicluna Sepúlveda en P. García Perea, vervolgens door L. Martínez-Sicluna Sepúlveda en P. García Perea, letrados,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door N. Ruiz García, C. Valero en I. Galindo Martín, vervolgens door N. Ruiz García en C. Valero als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 september 2019,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 157 VWEU en van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen WA, die vader is van twee kinderen, en het Instituto Nacional de la Seguridad Social (nationaal instituut voor sociale zekerheid, Spanje; hierna: „INSS”) over de weigering om hem een pensioentoeslag toe te kennen die wordt uitgekeerd aan vrouwen met ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 79/7

3        De tweede en de derde overweging van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24) luiden als volgt:

„Overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid in de eerste plaats ten uitvoer dient te worden gelegd in de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen, beroepsziekten en werkloosheid, alsmede in de socialebijstandsregelingen voor zover deze een aanvulling vormen op of in de plaats komen van genoemde regelingen;

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid geen beletsel vormt voor de bepalingen inzake bescherming van de vrouw wegens moederschap, en dat de lidstaten in dit kader ten gunste van de vrouw specifieke bepalingen kunnen vaststellen om de bestaande ongelijke behandeling op te heffen”.

4        Artikel 1 van deze richtlijn luidt:

„Deze richtlijn beoogt de geleidelijke tenuitvoerlegging, voor wat betreft de in artikel 3 genoemde gebieden van de sociale zekerheid en van de andere factoren van sociale bescherming, van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, hierna ‚beginsel van gelijke behandeling’ genoemd.”

5        Artikel 2 van die richtlijn bepaalt:

„Deze richtlijn is van toepassing op de beroepsbevolking – met inbegrip van zelfstandigen, van werknemers en zelfstandigen wier arbeid is onderbroken door ziekte, ongeval of onvrijwillige werkloosheid en van werkzoekenden – alsmede op gepensioneerde of invalide werknemers en zelfstandigen.”

6        In artikel 3, lid 1, van die richtlijn wordt bepaald:

„Deze richtlijn is van toepassing op:

a)      de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de volgende eventualiteiten:

–        ziekte,

–        invaliditeit,

–        ouderdom,

–        arbeidsongevallen en beroepsziekten,

–        werkloosheid;

[...]”

7        In artikel 4 van richtlijn 79/7 wordt bepaald:

„1.      Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:

–        de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,

–         de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,

–        de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.

2.      Het beginsel van gelijke behandeling doet geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap.”

8        In artikel 7 van deze richtlijn wordt bepaald:

„1.      Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingssfeer uit te sluiten:

[...]

b)      de voordelen die op het gebied van ouderdomsverzekering zijn toegekend aan hen die kinderen hebben opgevoed; het verkrijgen van rechten op prestaties na tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van kinderen;

[...]

2.      De lidstaten onderzoeken periodiek de gebieden die krachtens lid 1 zijn uitgezonderd, teneinde na te gaan of het, gelet op de sociale ontwikkeling ter zake, gerechtvaardigd is deze uitzonderingen te handhaven.”

 Richtlijn 2006/54

9        Richtlijn 2006/54 heeft richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, blz. 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 (PB 2002, L 269, blz. 15), ingetrokken.

10      In overweging 13 van richtlijn 2006/54 staat het volgende te lezen:

„Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van [17 mei 1990, Barber (C‑262/88, EU:C:1990:209)], bepaald dat alle vormen van bedrijfspensioenen een element van de beloning vormen in de zin van artikel 141 van het [EG‑]Verdrag.”

11      Artikel 1 van deze richtlijn luidt:

„Doel van deze richtlijn is het verzekeren van de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

Daartoe worden bepalingen vastgesteld betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op:

[...]

b)      arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning;

c)      ondernemings‑ en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid.

[...]”

12      Artikel 2, lid 1, van die richtlijn luidt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

f)      ‚ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid’: regelingen die niet vallen onder richtlijn [79/7] en tot doel hebben aan de werknemers of zelfstandigen uit een onderneming, een groep ondernemingen, een tak van de economie of één of meer bedrijfstakken omvattende sector, prestaties te verstrekken in aanvulling op de prestaties uit hoofde van de wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid of in de plaats daarvan, ongeacht of aansluiting bij deze regelingen verplicht is of vrijwillig.”

 Spaans recht

13      Artikel 7, lid 1, van de Ley General de la Seguridad Social (algemene wet op de sociale zekerheid), in de geconsolideerde versie die is goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 8/2015 (koninklijk wetgevend besluit 8/2015) van 30 oktober 2015 (BOE nr. 261 van 31 oktober 2015, blz. 103291) (hierna: „LGSS”), luidt als volgt:

„In Spanje wonende Spanjaarden en legaal in Spanje wonende of verblijvende buitenlanders vallen voor de toekenning van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties onder het socialezekerheidsstelsel, ongeacht hun geslacht, hun burgerlijke staat en hun beroep, mits zij in beide gevallen op het nationale grondgebied werkzaam zijn en onder een van de volgende punten vallen:

a)      werknemers in de verschillende sectoren van het bedrijfsleven die hun diensten verrichten onder de voorwaarden van artikel 1, lid 1, van de geconsolideerde tekst van de Ley del Estatuto de los Trabajadores [wet op het werknemersstatuut], of daarmee gelijk te stellen werknemers, of nu het gaat om tijdelijke werknemers, seizoenarbeiders of werknemers in vaste dienst (ook vaste, niet-continu werkende werknemers), met inbegrip van thuiswerkers, en in alle gevallen ongeacht de beroepsgroep van de werknemer, de vorm en de hoogte van het door hem ontvangen loon en de algemene aard van zijn arbeidsverhouding;

b)      zelfstandigen, ongeacht of het nu gaat om eigenaars van eenmanszaken of familiebedrijven of niet, die ouder dan 18 jaar zijn en voldoen aan alle voorwaarden die uitdrukkelijk in deze wet en de uitvoeringsregeling daarvan zijn vastgelegd;

c)      werknemers die lid zijn van werknemerscoöperaties;

d)      studenten;

e)      publieke, civiele en militaire functionarissen.”

14      Artikel 60, lid 1, LGSS luidt:

„Aan vrouwen die biologische of geadopteerde kinderen hebben en die begunstigden zijn van enige op premie- of bijdragebetaling berustende regeling van het socialezekerheidsstelsel uit hoofde van pensionering, weduwschap of duurzame arbeidsongeschiktheid, wordt een pensioentoeslag toegekend vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid.

Deze toeslag, die in alle opzichten de juridische status heeft van een op premie‑ of bijdragebetaling berustend staatspensioen, komt overeen met het bedrag dat resulteert uit de toepassing van een bepaald percentage op het initiële bedrag van het betrokken pensioen, welk percentage afhankelijk is van het aantal kinderen overeenkomstig de volgende schaal:

a)      in geval van twee kinderen: 5 procent.

b)      in geval van drie kinderen: 10 procent.

c)      in geval van vier of meer kinderen: 15 procent.

Voor de vaststelling van het bestaan van een recht op deze toeslag, alsook van het bedrag ervan, worden uitsluitend de kinderen meegerekend die zijn geboren of geadopteerd vóór het feit dat recht geeft op het betrokken pensioen.”

15      Artikel 196, lid 3, LGSS luidt:

„De uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid bestaat uit een levenslang pensioen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16      Bij besluit van 25 januari 2017 heeft het INSS aan WA een pensioen wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid toegekend van 100 % van het basisbedrag (hierna: „besluit van 25 januari 2017”). Dit pensioen bedroeg 1 603,43 EUR per maand plus indexeringen.

17      WA heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend, stellende dat hij als vader van twee dochters onder dezelfde voorwaarden als vrouwen die twee kinderen hebben en die uit hoofde van het Spaanse socialezekerheidsstelsel een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen, op grond van artikel 60, lid 1, LGSS recht had op de in die bepaling genoemde pensioentoeslag (hierna: „aan de orde zijnde pensioentoeslag”), ten belope van 5 % van het basisbedrag van zijn pensioen.

18      Bij besluit van 9 juni 2017 heeft het INSS het bezwaar van WA afgewezen en het besluit van 25 januari 2017 bekrachtigd. Het INSS heeft hierbij aangegeven dat de aan de orde zijnde pensioentoeslag, vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid, uitsluitend is voorbehouden aan vrouwen die een op premie- of bijdragebetaling berustend Spaans socialezekerheidspensioen ontvangen en twee of meer kinderen hebben.

19      In de tussentijd heeft WA op 23 mei 2017 bij de Juzgado de lo Social n° 3 de Gerona (arbeidsrechtbank nr. 3 Girona, Spanje) beroep ingesteld tegen het besluit van 25 januari 2017 en gevorderd dat zou worden vastgesteld dat hij recht heeft op de aan de orde zijnde pensioentoeslag.

20      Op 18 mei 2018 is de Juzgado de lo Social n° 3 de Gerona ervan in kennis gesteld dat WA op 9 december 2017 was overleden. DC, zijn echtgenote, is in de plaats van de overledene getreden als verzoekende partij in het hoofdgeding. De verwijzende rechter wijst er op dat de eventuele betaling van de aan de orde zijnde pensioentoeslag dan ook zou plaatsvinden tot aan de overlijdensdatum van WA.

21      De verwijzende rechter merkt op dat krachtens artikel 60, lid 1, LGSS vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben, vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid, recht hebben op de aan de orde zijnde pensioentoeslag, terwijl mannen die zich in dezelfde situatie bevinden dit recht niet hebben. Hij betwijfelt of een dergelijke bepaling in overeenstemming is met het Unierecht.

22      Het begrip „demografische bijdrage aan de sociale zekerheid” in artikel 60, lid 1, LGSS kan namelijk van toepassing zijn op zowel vrouwen als mannen, daar de voortplanting, de verantwoordelijkheid voor de verzorging, voeding en opvoeding van de kinderen en de aandacht die zij nodig hebben, elke persoon aangaan die de moeder of vader is. Bijgevolg kunnen loopbaanonderbrekingen na de geboorte of adoptie van kinderen of voor de zorg van die kinderen vrouwen en mannen gelijkelijk schaden, ongeacht hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid. In dit verband is er in artikel 60, lid 1, LGSS sprake van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling ten gunste van vrouwen en ten nadele van mannen die zich in dezelfde situatie bevinden.

23      De voortplanting heeft echter tot gevolg dat vrouwen op persoonlijk en professioneel gebied een groter offer moeten brengen. Zij moeten immers een zwangerschap en een bevalling doorstaan die overduidelijke biologische en lichamelijke offers vragen, met alle nadelen van dien, niet alleen in fysiek opzicht, maar ook op het gebied van arbeid en hun legitieme verwachtingen aangaande promotie in het beroepsleven. Vanuit biologisch perspectief kunnen de bepalingen van artikel 60, lid 1, LGSS dan ook gerechtvaardigd zijn voor zover zij tot doel hebben vrouwen te beschermen tegen de gevolgen van zwangerschap en moederschap.

24      Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Social n° 3 de Gerona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Vormt een nationale wettelijke regeling (in concreto artikel 60, lid 1, [LGSS]) die het recht op een pensioentoeslag toekent aan vrouwen die biologische of geadopteerde kinderen hebben en begunstigden zijn van enige op premie- of bijdragebetaling berustende regeling van het socialezekerheidsstelsel uit hoofde van pensionering, weduwschap of duurzame arbeidsongeschiktheid, vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid, terwijl dit recht niet wordt toegekend aan mannen die zich in een identieke situatie bevinden, een schending van het beginsel van gelijke behandeling, dat elke discriminatie op grond van geslacht verbiedt en is neergelegd in artikel 157 [VWEU] en in richtlijn [76/207], zoals gewijzigd bij richtlijn [2002/73] en herschikt bij richtlijn [2006/54]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Opmerkingen vooraf

25      Het Hof heeft in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof tot taak de nationale rechter een voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding nuttig antwoord te geven. Daartoe kan het nodig zijn dat het Hof de voorgelegde vragen herformuleert. Het Hof heeft immers tot taak alle bepalingen van het Unierecht uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van bij de nationale rechter aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door die rechter gestelde vragen (arresten van 26 juni 2008, Wiedemann en Funk, C‑329/06 en C‑343/06, EU:C:2008:366, punt 45, en 8 mei 2019, PI, C‑230/18, EU:C:2019:383, punt 42).

26      In de onderhavige zaak belet de omstandigheid dat de verwijzende rechter zijn vraag formeel heeft beperkt tot de uitlegging van artikel 157 VWEU en richtlijn 2006/54, het Hof niet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de voor hem dienende zaak, ongeacht of deze rechter hiervan in zijn formulering gewag heeft gemaakt. Het staat in dit verband aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, en met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van dat recht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven (zie in die zin arresten van 12 januari 2010, Wolf, C‑229/08, EU:C:2010:3, punt 32, en 8 mei 2019, PI, C‑230/18, EU:C:2019:383, punt 43).

27      In casu heeft WA, die vader is van twee kinderen, op grond van artikel 60, lid 1, LGSS gevraagd om de aan de orde zijnde pensioentoeslag toegekend te krijgen als aanvulling op zijn op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid.

28      In herinnering moet worden geroepen dat het begrip „beloning” in de zin van artikel 157, lid 2, VWEU de pensioenen omvat die worden bepaald door de arbeidsverhouding die de werknemer verbindt met zijn werkgever, maar niet die welke worden verleend krachtens een wettelijke regeling die wordt gefinancierd door werknemers, werkgevers en eventueel de overheid, wier bijdragen niet zozeer worden bepaald door de arbeidsverhouding als wel door overwegingen van sociaal beleid. Onder dit begrip kan men dus niet regelingen of uitkeringen van sociale zekerheid, zoals ouderdomspensioenen, brengen die zonder enig overleg binnen de betrokken onderneming of bedrijfstak rechtstreeks bij wet worden vastgesteld en die verplicht van toepassing zijn op algemene categorieën van werknemers (zie arrest van 22 november 2012, Elbal Moreno, C‑385/11, EU:C:2012:746, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid zoals dat van WA, op basis waarvan de aan de orde zijnde pensioentoeslag wordt berekend, is een pensioen dat – in de zin van de in het vorige punt van dit arrest genoemde rechtspraak – niet zozeer wordt bepaald door de arbeidsverhouding tussen de werknemer en de werkgever als wel door sociale overwegingen.

30      Bovendien is in artikel 60, lid 1, LGSS bepaald dat de aan de orde zijnde pensioentoeslag in alle opzichten de juridische status van een op premie- of bijdragebetaling berustend staatspensioen heeft.

31      Het is juist dat overwegingen van sociaal beleid, overwegingen betreffende de organisatie van de staat, overwegingen van ethische of zelfs van budgettaire aard, die een rol hebben of kunnen hebben gespeeld toen de nationale wetgever een regeling vaststelde, niet beslissend kunnen zijn indien het pensioen slechts geldt voor een bijzondere categorie van werknemers, indien het rechtstreeks afhankelijk is van het aantal dienstjaren en indien het bedrag ervan wordt berekend op basis van het laatste loon (arresten van 28 september 1994, Beune, C‑7/93, EU:C:1994:350, punt 45, en 22 november 2012, Elbal Moreno, C‑385/11, EU:C:2012:746, punt 23).

32      In dit verband blijkt, zoals het INSS stelt, niet te zijn voldaan aan de eerste van die drie voorwaarden, aangezien het dossier waarover het Hof beschikt, geen aanwijzingen bevat dat een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid zoals aan de orde in het hoofdgeding, slechts voor een bijzondere categorie van werknemers geldt.

33      Bijgevolg valt een dergelijk op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid noch onder het begrip „beloning” in de zin van artikel 157, leden 1 en 2, VWEU noch onder richtlijn 2006/54 (zie in die zin arresten van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 14; 22 november 2012, Elbal Moreno, C‑385/11, EU:C:2012:746, punt 25, en 14 juli 2016, Ornano, C‑335/15, EU:C:2016:564, punt 38).

34      Bovendien volgt uit artikel 1, tweede alinea, onder c), van richtlijn 2006/54, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, onder f), van die richtlijn, dat deze richtlijn niet van toepassing is op wettelijke regelingen die onder richtlijn 79/7 vallen.

35      De aan de orde zijnde pensioentoeslag valt echter onder laatstgenoemde richtlijn, aangezien hij deel uitmaakt van een wettelijke regeling die bescherming biedt tegen een van de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 genoemde eventualiteiten, te weten invaliditeit, en rechtstreeks en daadwerkelijk verband houdt met de bescherming tegen die eventualiteit (zie in die zin arresten van 16 december 1999, Taylor, C‑382/98, EU:C:1999:623, punt 14, en 22 november 2012, Elbal Moreno, C‑385/11, EU:C:2012:746, punt 26).

36      Met deze pensioentoeslag wordt namelijk beoogd vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en die een invaliditeitspensioen ontvangen, te beschermen door ervoor te zorgen dat zij over de middelen beschikken die met name voor hun behoeften nodig zijn.

37      Derhalve moet de gestelde vraag in die zin worden opgevat dat zij er in wezen op is gericht te vernemen of richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling die, vanwege de demografische bijdrage van vrouwen aan de sociale zekerheid, voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en die een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen krachtens een regeling uit hoofde van het nationale socialezekerheidsstelsel, terwijl mannen die zich in dezelfde situatie bevinden geen recht hebben op een dergelijke pensioentoeslag.

 Ten gronde

38      Ingevolge artikel 4, lid 1, derde streepje, van richtlijn 79/7 houdt het beginsel van gelijke behandeling in dat bij de berekening van de prestaties iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten.

39      Het hoofdgeding betreft de berekening van het totale bedrag aan pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid van een man met twee kinderen die aanspraak maakt op de aan de orde zijnde pensioentoeslag.

40      Volgens artikel 60, lid 1, LGSS wordt aan vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en die een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen krachtens een regeling uit hoofde van het socialezekerheidsstelsel, vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid, de aan de orde zijnde pensioentoeslag toegekend. Mannen daarentegen komen, wanneer zij in dezelfde situatie verkeren, niet voor deze pensioentoeslag in aanmerking.

41      Hieruit volgt dat deze nationale regeling mannen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben, minder gunstig behandelt. Een dergelijke minder gunstige behandeling op grond van geslacht kan directe discriminatie in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 opleveren.

42      Volgens vaste rechtspraak van het Hof is er sprake van discriminatie wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties (arresten van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 16, en 8 mei 2019, Praxair MRC, C‑486/18, EU:C:2019:379, punt 73).

43      Onderzocht moet dus worden of het verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen dat besloten ligt in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, betrekking heeft op groepen personen in vergelijkbare situaties.

44      Dienaangaande verlangt het vereiste dat situaties vergelijkbaar moeten zijn, niet dat de situaties identiek zijn, maar alleen dat zij soortgelijk zijn [arrest van 26 juni 2018, MB (Geslachtsverandering en ouderdomspensioen), C‑451/16, EU:C:2018:492, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

45      De vergelijkbaarheid van situaties moet niet algemeen en abstract worden beoordeeld, maar specifiek en concreet aan de hand van alle elementen waardoor de situaties worden gekenmerkt, en met name in het licht van het voorwerp en het doel van de nationale regeling die het betrokken onderscheid invoert en, eventueel, de beginselen en de doelstellingen van het gebied waarvan die nationale regeling deel uitmaakt [arrest van 26 juni 2018, MB (Geslachtsverandering en ouderdomspensioen), C‑451/16, EU:C:2018:492, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

46      Wat het doel van artikel 60, lid 1, LGSS betreft, namelijk het belonen van de demografische bijdrage van vrouwen aan de sociale zekerheid, moet worden opgemerkt dat de demografische bijdrage van mannen even noodzakelijk is als die van vrouwen.

47      Bijgevolg is de demografische bijdrage aan de sociale zekerheid op zich niet voldoende om te rechtvaardigen dat mannen en vrouwen zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden voor het toekennen van de aan de orde zijnde pensioentoeslag.

48      In antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof heeft de Spaanse regering echter benadrukt dat met deze pensioentoeslag niet alleen wordt beoogd om vrouwen die ten minste twee kinderen hebben, te belonen voor hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid. De toeslag is ook opgevat als maatregel om het verschil in pensioenbedragen tussen mannen en vrouwen te verminderen, welk verschil voortvloeit uit verschillen in loopbaan. Het beoogde doel is te zorgen voor een eerlijk pensioen voor vrouwen die minder premies of bijdragen hebben betaald, en dus minder pensioen krijgen, als gevolg van de onderbreking of verkorting van hun loopbaan doordat zij minstens twee kinderen hebben.

49      Daarnaast stelt het INSS in zijn schriftelijke opmerkingen dat de aan de orde zijnde pensioentoeslag gerechtvaardigd is om redenen van sociaal beleid. Het INSS verstrekt daartoe een grote hoeveelheid statistische gegevens die een verschil laten zien tussen de pensioenbedragen voor mannen en die voor vrouwen, alsook tussen de pensioenbedragen voor vrouwen zonder kinderen of vrouwen met één kind en die voor vrouwen die ten minste twee kinderen hebben.

50      In dit verband zij er wat de doelstelling betreft om het verschil in pensioenbedragen tussen vrouwen en mannen te verkleinen door de aan de orde zijnde pensioentoeslag toe te kennen, op gewezen dat artikel 60, lid 1, LGSS in ieder geval deels bedoeld is om vrouwen in hun hoedanigheid van ouder te beschermen.

51      Zowel mannen als vrouwen kunnen echter deze hoedanigheid hebben, en de situatie van een vader kan vergelijkbaar zijn met die van een moeder wat de opvoeding van kinderen betreft (zie in die zin arresten van 29 november 2001, Griesmar, C‑366/99, EU:C:2001:648, punt 56, en 26 maart 2009, Commissie/Griekenland, C‑559/07, niet gepubliceerd, EU:C:2009:198, punt 69).

52      Met name de omstandigheid dat vrouwen in hun loopbaan meer nadelen ondervinden als gevolg van de opvoeding van de kinderen, omdat zij in het algemeen zorgen voor deze opvoeding, sluit niet uit dat hun situatie vergelijkbaar kan zijn met die van mannen die de opvoeding van hun kinderen op zich hebben genomen en daardoor in hun loopbaan met dezelfde nadelen werden geconfronteerd (zie in die zin arrest van 29 november 2001, Griesmar, C‑366/99, EU:C:2001:648, punt 56).

53      In die omstandigheden zijn, zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft opgemerkt, statistische gegevens waaruit structurele verschillen in pensioenbedragen tussen vrouwen en mannen blijken, niet voldoende ter onderbouwing van de conclusie dat, wat de aan de orde zijnde pensioentoeslag betreft, vrouwen en mannen als ouder niet in een vergelijkbare situatie verkeren.

54      Volgens de rechtspraak van het Hof is een uitzondering op het in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 geformuleerde verbod van elke rechtstreeks op het geslacht gebaseerde discriminatie, alleen mogelijk in de gevallen die in de bepalingen van die richtlijn uitputtend worden genoemd [zie in die zin arresten van 3 september 2014, X, C‑318/13, EU:C:2014:2133, punten 34 en 35, en 26 juni 2018, MB (Geslachtsverandering en ouderdomspensioen), C‑451/16, EU:C:2018:492, punt 50].

55      Wat deze uitzonderingsgronden betreft, zij er in de eerste plaats op gewezen dat het beginsel van gelijke behandeling krachtens artikel 4, lid 2, van richtlijn 79/7 geen afbreuk doet aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap.

56      Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 79/7, door de lidstaten het recht toe te kennen bepalingen betreffende die bescherming te handhaven of in te voeren, erkent dat het gelet op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen gerechtvaardigd is de biologische gesteldheid van de vrouw tijdens en na de zwangerschap, alsook de bijzondere relatie tussen moeder en kind tijdens de periode na de zwangerschap en de bevalling te beschermen (zie in die zin, met betrekking tot richtlijn 76/207, arresten van 12 juli 1984, Hofmann, 184/83, EU:C:1984:273, punt 25, en 19 september 2013, Betriu Montull, C‑5/12, EU:C:2013:571, punt 62).

57      In dit geval bevat artikel 60, lid 1, LGSS echter geen enkel element dat een verband legt tussen de toekenning van de aan de orde zijnde pensioentoeslag en het opnemen van zwangerschapsverlof of de nadelen die een vrouw in haar loopbaan ondervindt wegens afwezigheid van het werk tijdens de periode na de bevalling.

58      In het bijzonder wordt deze toeslag ook toegekend aan vrouwen die kinderen hebben geadopteerd, wat erop wijst dat de nationale wetgever voor de toepassing van artikel 60, lid 1, LGSS niet alleen de bescherming van de biologische gesteldheid van vrouwen die bevallen zijn, voor ogen had.

59      Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt, vereist deze bepaling bovendien niet dat vrouwen daadwerkelijk met werken zijn gestopt op het moment dat zij kinderen krijgen, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarde betreffende het opnemen van zwangerschapsverlof. Dit is met name het geval wanneer een vrouw is bevallen voordat zij de arbeidsmarkt betreedt.

60      Vastgesteld moet dus worden dat een pensioentoeslag als aan de orde in het hoofdgeding niet onder de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 79/7 neergelegde uitzondering op het discriminatieverbod valt.

61      In de tweede plaats doet richtlijn 79/7 volgens artikel 7, lid 1, onder b), van deze richtlijn geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingssfeer uit te sluiten de voordelen die op het gebied van ouderdomsverzekering zijn toegekend aan hen die kinderen hebben opgevoed en het verkrijgen van rechten op prestaties na tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van kinderen.

62      In dit verband moet erop worden gewezen dat artikel 60, lid 1, LGSS de toekenning van de aan de orde zijnde pensioentoeslag geenszins afhankelijk maakt van de opvoeding van kinderen of de voorwaarde dat er sprake is van tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van kinderen, maar alleen van de voorwaarde dat de betrokken vrouwen ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen wegens pensionering, weduwschap of duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen krachtens een regeling uit hoofde van het socialezekerheidsstelsel.

63      Bijgevolg is artikel 7, lid 1, onder b), van richtlijn 79/7 niet van toepassing op een uitkering zoals de aan de orde zijnde pensioentoeslag.

64      Hieraan moet ten slotte worden toegevoegd dat overeenkomstig artikel 157, lid 4, VWEU het beginsel van gelijke behandeling niet belet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

65      Deze bepaling kan echter niet van toepassing zijn op een nationale regeling zoals artikel 60, lid 1, LGSS, aangezien de aan de orde zijnde pensioentoeslag vrouwen enkel een aanvulling toekent op het moment dat het pensioen toegekend wordt, onder meer in het geval van duurzame arbeidsongeschiktheid, zonder de problemen op te lossen waarmee zij tijdens hun beroepsloopbaan kunnen worden geconfronteerd, en aangezien deze toeslag de nadelen waarmee vrouwen te maken krijgen niet kan ondervangen door hen bij te staan in die loopbaan, en dus ook niet specifiek tot een volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen in hun beroepsleven kan leiden (zie in die zin arresten van 29 november 2001, Griesmar, C‑366/99, EU:C:2001:648, punt 65, en 17 juli 2014, Leone, C‑173/13, EU:C:2014:2090, punt 101).

66      Vastgesteld moet dus worden dat een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding directe discriminatie op grond van geslacht oplevert en dus verboden is krachtens richtlijn 79/7.

67      Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen krachtens een regeling uit hoofde van het nationale socialezekerheidsstelsel, terwijl mannen in dezelfde situatie geen recht hebben op een dergelijke pensioentoeslag.

 Kosten

68      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die voorziet in het recht op een pensioentoeslag voor vrouwen die ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen hebben en een op premie- of bijdragebetaling berustend pensioen voor duurzame arbeidsongeschiktheid ontvangen krachtens een regeling uit hoofde van het nationale socialezekerheidsstelsel, terwijl mannen in dezelfde situatie geen recht hebben op een dergelijke pensioentoeslag.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.