Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2013 door Carla Faita tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 16 september 2013 in zaak F-92/11, Faita / EESC

(Zaak T-619/13 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirerende partij: Carla Faita (Brussel, België) (vertegenwoordigers: D. Abreu Caldas, M. Abreu Caldas en J.-N. Louis, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

vast te stellen en te verklaren:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 16 september 2013 in zaak F-92/11 (Faita/EESC) wordt vernietigd;

het EESC wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 15 000 EUR aan de rekwirerende partij ter vergoeding van de immateriële schade die zij als gevolg van de niet-nakoming van de zorgplicht van het TABG heeft geleden;

het EESC wordt verwezen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij twee middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting met betrekking tot het doel van de precontentieuze procedure en het beginsel van behoorlijk bestuur, daar het GVA niet het feit heeft bestraft dat de afwijzing van de klacht een motivering bevatte die woord voor woord gelijk was aan die van de afwijzing van het verzoek waartegen de klacht was ingediend, en dit ondanks het feit dat de klacht andere argumenten bevatte dan het verzoek (betreffende de punten 44 en 65 tot en met 67 van het bestreden arrest).

Tweede middel, ontleend aan schending van de rechten van de verdediging, aangezien de rekwirerende partij niet de gelegenheid heeft gehad om tijdens de procedure voor het GVA het woord te voeren toen het oordeelde dat het TABG zich in zijn besluit tot afwijzing van het verzoek van de rekwirerende partij impliciet zou hebben gebaseerd op een vijfde grond, alsmede aan een verkeerde rechtsopvatting, aangezien het GVA bij zijn controle van de wettigheid van de uitvoering van artikel 24 van het Ambtenarenstatuut de voorwaarden van artikel 12 bis, lid 3, van het Ambtenarenstatuut zou hebben onderzocht (betreffende de punten 94 en volgende van het bestreden arrest).