Language of document : ECLI:EU:C:2017:376

Advies 2/15

Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU

„Advies krachtens artikel 218, lid 11, VWEU – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore – ‚Nieuw type’ overeenkomst waarover na de inwerkingtreding van het VEU en het VWEU is onderhandeld –Bevoegdheid tot sluiting van de overeenkomst – Artikel 3, lid 1, onder e), VWEU – Gemeenschappelijke handelspolitiek – Artikel 207, lid 1, VWEU – Handel in goederen en diensten – Directe buitenlandse investeringen – Overheidsopdrachten – Handelsaspecten van intellectuele eigendom – Mededinging – Handel met derde landen en duurzame ontwikkeling – Sociale bescherming van werknemers – Milieubescherming – Artikel 207, lid 5, VWEU – Diensten op het gebied van vervoer – Artikel 3, lid 2, VWEU – Internationale overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Regels van afgeleid Unierecht inzake het vrij verrichten van vervoersdiensten – Andere dan directe buitenlandse investeringen – Artikel 216 VWEU – Overeenkomst die noodzakelijk is ter verwezenlijking van een van de doelstellingen van de Verdragen – Vrij kapitaal‑ en betalingsverkeer tussen lidstaten en derde staten – Opeenvolging van verdragen inzake investeringen – Vervanging van de investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en de Republiek Singapore – Institutionele bepalingen van de overeenkomst – Beslechting van geschillen tussen investeerders en staten – Beslechting van geschillen tussen de partijen”

Samenvatting – Advies van het Hof (Voltallige zitting) van 16 mei 2017

1.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Bevoegdheid om overeenkomsten betreffende de handel in goederen en diensten te sluiten – Omvang – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Bepalingen die tot doel hebben de handel in goederen te vergemakkelijken of handelspolitieke beschermingsmaatregelen toe te staan – Daaronder begrepen

[Art. 3, lid 1, e), VWEU en 207, lid 1, VWEU]

2.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Omvang – Onderwerping van de overeenkomsten op het gebied van vervoer aan de regeling inzake het gemeenschappelijke vervoersbeleid – Doel

[Art. 3, lid 1, e), VWEU en 207, lid 5, VWEU]

3.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Omvang – Onderwerping van de overeenkomsten op het gebied van vervoer aan de regeling inzake het gemeenschappelijke vervoersbeleid – Niet-toepasselijkheid in geval van een overeenkomst betreffende diensten die niet inherent verbonden zijn aan een vervoersdienst – Verbintenissen inzake reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen en inzake de wijze van deelneming aan overheidsopdrachten voor het verlenen van vervoersdiensten – Geen inherente band met een vervoersdienst – Exclusieve bevoegdheid van de Unie

[Art. 3, lid 1, e), VWEU en 207, lid 5, VWEU; richtlijn 2006/123 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 33]

4.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Bevoegdheid om overeenkomsten betreffende directe buitenlandse investeringen te sluiten – Omvang – Grenzen

[Art. 3, lid 1, e), VWEU en 207, lid 1, VWEU]

5.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Bevoegdheid om overeenkomsten betreffende directe buitenlandse investeringen te sluiten – Omvang – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Normen inzake de bescherming van directe investeringen – Daaronder begrepen

(Art. 207, lid 1, VWEU)

6.        Europese Unie – Eigendomsregelingen – Neutraliteitsbeginsel – Toepassing van de fundamentele regels van het Verdrag – Sluiting van een internationale overeenkomst houdende beperking van de mogelijkheid voor de lidstaten om investeringen van staatsburgers van een derde staat te nationaliseren of te onteigenen – Schending van het neutraliteitsbeginsel – Geen

(Art. 345 VWEU)

7.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Bevoegdheid om overeenkomsten betreffende de handelsaspecten van intellectuele eigendom te sluiten – Omvang – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Bepalingen die de bestaande internationale verplichtingen in herinnering brengen en een niveau van bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten verzekeren – Daaronder begrepen

(Art. 207, lid 1, VWEU)

8.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Bevoegdheid om op het eenvormig maken van de liberaliseringsmaatregelen gerichte overeenkomsten te sluiten – Omvang – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Bepalingen betreffende de strijd tegen de mededinging verstorende activiteiten en tegen concentraties – Daaronder begrepen

(Art. 207, lid 1, VWEU)

9.        Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Verplichting om de bevoegdheid met inachtneming van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie uit te oefenen – Omvang

(Art. 3, lid 5, VEU en 21, leden 1‑3, VEU; art. 9 VWEU, 11 VWEU, 205 VWEU en 207, lid 1, VWEU)

10.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Verplichting om de bevoegdheid met inachtneming van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie uit te oefenen – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Verbintenissen inzake de nakoming van de internationale verplichtingen inzake sociale bescherming van werknemers en milieubescherming – Bestaan van een specifiek verband met het internationale handelsverkeer tussen de partijen

[Art. 3, lid 1, e), VWEU en 207, lid 1, VWEU]

11.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Omvang – Uitoefening om het niveau van sociale bescherming en milieubescherming van de partijen te regelen – Daarvan uitgesloten

[Art. 3, lid 1, d) en e), en lid 2, VWEU, 4, lid 2, b) en e), VWEU en 207, lid 6, VWEU]

12.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Exclusieve bevoegdheid voor een overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Verbintenissen inzake het verlenen van diensten op het gebied van zeevervoer, vervoer per spoor en vervoer over de weg – Aantasting van de regels van de verordeningen nr. 4055/86, nr. 1071/2009, nr. 1072/2009 en nr. 1073/2009 en van richtlijn 2012/34

(Art. 3, lid 2, VWEU en 216 VWEU; verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1071/2009, nr. 1072/2009 en nr. 1073/2009; verordening nr. 4055/86 van de Raad; richtlijn 2012/34 van het Europees Parlement en de Raad)

13.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Exclusieve bevoegdheid voor een overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Noodzaak van tegenspraak tussen de gemeenschappelijke regels en de voorgenomen overeenkomst – Geen

(Art. 3, lid 2, VWEU en 216 VWEU)

14.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Exclusieve bevoegdheid voor een overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Noodzaak van onderzoek naar het gevaar van aantasting door bepalingen met een beperkte draagwijdte van de voorgenomen overeenkomst – Geen

(Art. 3, lid 2, VWEU en 216 VWEU)

15.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Exclusieve bevoegdheid voor een overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Invloed van de als bijlage aan het VEU en het VWEU gehechte protocollen nr. 21 en nr. 22 over de positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken op een overeenkomst die geen betrekking heeft op de in die protocollen bedoelde materies – Geen

(Art. 3, lid 2, VWEU en 216 VWEU; als bijlage aan het VEU en VWEU gehechte protocollen nr. 21 en nr. 22)

16.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Exclusieve bevoegdheid voor een overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Bepalingen betreffende het verloop van de procedures van plaatsing van overheidsopdrachten – Aantasting van de regels van de richtlijnen 2014/24 en 2014/25

(Art. 3, lid 2, VWEU en 216 VWEU; richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2014/24 en 2014/25)

17.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Exclusieve bevoegdheid voor een overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Begrip gemeenschappelijke regels – Regels van primair Unierecht – Daarvan uitgesloten – Overeenkomsten gesloten door de Unie – Daarvan uitgesloten

(Art. 3, lid 2, VWEU en 216 VWEU)

18.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Exclusieve bevoegdheid voor een overeenkomst die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen – Omvang – Overeenkomst betreffende andere dan directe buitenlandse investeringen – Daarvan uitgesloten

[Art. 3, lid 2, VWEU, 4, leden 1 en 2, a), VWEU, 63 VWEU et 216, lid 1, VWEU]

19.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Bevoegdheid om overeenkomsten betreffende directe buitenlandse investeringen te sluiten – Omvang – Overeenkomst die een bepaling bevat volgens welke de eerder tussen de lidstaten en een derde staat gesloten bilaterale investeringsovereenkomsten vervallen – Daaronder begrepen

(Art. 2, lid 1, VWEU en 207, lid 1, VWEU; verordening nr. 1219/2012 van het Europees Parlement en de Raad)

20.      Internationale overeenkomsten – Overeenkomsten van de lidstaten – Overeenkomsten voorafgaand aan het EG-Verdrag of aan de toetreding van een lidstaat – Eerbiediging en nakoming van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen

(Art. 351 VWEU)

21.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Bevoegdheid om institutionele bepalingen op te nemen in een overeenkomst – Omvang – Vaststelling van een regeling voor de beslechting van geschillen op grond waarvan een staatsburger van een derde staat een geschil aan de rechterlijke instanties van een lidstaat kan onttrekken – Daarvan uitgesloten – Gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten

22.      Internationale overeenkomsten – Bevoegdheden van de Unie en van de lidstaten –Bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van administratieve en gerechtelijke procedures – Vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore – Verbintenissen van de Unie en van de lidstaten om het beginsel van behoorlijk bestuur en het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming te eerbiedigen – Aantasting van de nationale bevoegdheden – Geen

23.      Internationale overeenkomsten – Sluiting – Bevoegdheid van de Unie – Omvang –Oprichting van een rechterlijke instantie of van een andere entiteit die bevoegd is om uitspraak te doen over de bepalingen van de overeenkomst – Daaronder begrepen

1.      Uit artikel 207, lid 1, VWEU en in het bijzonder uit de tweede zin ervan, volgens welke de gemeenschappelijke handelspolitiek in het kader van het externe optreden van de Unie wordt gevoerd, blijkt dat die politiek betrekking heeft op het handelsverkeer met derde staten. Een Uniehandeling valt binnen deze politiek wanneer zij specifiek ziet op dit handelsverkeer doordat zij in wezen tot doel heeft dit verkeer te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen en daarop een rechtstreeks en onmiddellijk effect heeft. Hieruit volgt dat alleen die onderdelen van de voorgenomen overeenkomst die specifiek verband houden met het handelsverkeer tussen de Unie en de betrokken derde staat, onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen.

Hoofdstuk 2 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore, waarin wordt bepaald dat elk van beide partijen goederen van de andere partij op niet-discriminerende wijze moet behandelen en haar invoer‑ en uitvoerrechten moet verlagen of afschaffen, naargelang van de specifieke verbintenissen die in de bijlage bij dat hoofdstuk zijn opgenomen, valt onder deze politiek en dus onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e), VWEU. In dat hoofdstuk wordt ook bepaald dat de partijen geen niet-tarifaire invoer‑ en uitvoerbeperkingen voor goederen mogen invoeren of handhaven. Dit hoofdstuk bevat aldus tarief‑ en handelsverbintenissen betreffende de handel in goederen in de zin van artikel 207, lid 1, VWEU. Hetzelfde geldt voor hoofdstuk 3 van die overeenkomst, waarin wordt gepreciseerd op welke wijze elk van de partijen antidumpingmaatregelen, compenserende maatregelen en vrijwaringsmaatregelen mag vaststellen met betrekking tot importen uit de andere partij, wanneer is voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie. Dit hoofdstuk heeft dus betrekking op handelspolitieke beschermingsmaatregelen in de zin van artikel 207, lid 1, VWEU.

Uit de hoofdstukken 4 en 5 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore blijkt enerzijds dat de door een partij uitgevoerde producten moeten voldoen aan de technische en sanitaire normen van de partij die deze invoert, en anderzijds dat de door deze laatste partij ingevoerde producten niet mogen worden onderworpen aan normen die discriminerend of onevenredig zijn ten opzichte van die welke die partij op haar eigen producten toepast. Deze hoofdstukken hebben dus specifiek tot doel het goederenverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore te vergemakkelijken. In hoofdstuk 6 van die overeenkomst wordt bepaald dat dat de douanewetgeving van de partijen niet discriminerend mag zijn, en dat de vergoedingen en heffingen die worden opgelegd voor de diensten die worden geleverd naar aanleiding van de invoer of de uitvoer van goederen, de geschatte kosten van die diensten niet te boven mogen gaan. Dit hoofdstuk heeft dus voornamelijk tot doel de handel in goederen tussen de partijen te regelen en te vergemakkelijken.

Hoofdstuk 7 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore heeft tot doel, de markttoegang in de sector van de energieopwekking uit duurzame, niet-fossiele bronnen te regelen en te vergemakkelijken zonder milieunormen vast te stellen. Aangezien dit hoofdstuk aldus ertoe strekt, de markt van elk van beide partijen open te stellen, kan het ook een rechtstreeks en onmiddellijk effect hebben op de handel in goederen en diensten tussen de Unie en de Republiek Singapore in deze sector. Het valt bijgevolg krachtens artikel 3, lid 1, onder e), VWEU onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.

(zie punten 35‑37, 40‑47, 72‑74)

2.      De bevoegdheid van de Unie om een overeenkomst over onder meer de levering van diensten op vervoersgebied goed te keuren kan niet louter worden gestoeld op artikel 3, lid 1, onder e), VWEU. Dit gebied wordt immers door artikel 207, lid 5, VWEU, volgens hetwelk op de onderhandelingen over en de sluiting van internationale akkoorden betreffende vervoer de bepalingen van deel III, titel VI, van het VWEU van toepassing zijn, uitgesloten van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Die titel heeft betrekking op het gemeenschappelijke vervoersbeleid.

In dit verband beoogt artikel 207, lid 5, VWEU, dat in wezen overeenstemt met artikel 133, lid 6, derde alinea, EG, met betrekking tot de internationale handel in vervoersdiensten een principiële parallellie te handhaven tussen de interne bevoegdheid van de Unie, die wordt uitgeoefend door de eenzijdige vaststelling van Unierechtelijke regels, en de externe bevoegdheid van de Unie, die wordt uitgeoefend door de sluiting van internationale akkoorden, waarbij beide bevoegdheden, zoals voorheen, verankerd blijven in de Verdragstitel die in het bijzonder betrekking heeft op het gemeenschappelijke vervoersbeleid.

(zie punten 56‑59)

3.      In het kader van de uitlegging van artikel 207, lid 5, VWEU, dat de internationale akkoorden betreffende vervoer uitsluit van de gemeenschappelijke handelspolitiek, moet rekening worden gehouden met het begrip diensten op het gebied van het vervoer, dat niet alleen vervoersdiensten als zodanig omvat, maar ook andere diensten, op voorwaarde echter dat deze laatste inherent verbonden zijn aan de fysieke activiteit van het verplaatsen van personen of goederen van de ene naar de andere plaats door middel van een vervoermiddel.

In dit verband zijn, wat de in hoofdstuk 8 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore vervatte verbintenissen betreft, noch de reparatie en het onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld, noch de verkoop, de marketing en de boeking van luchtvervoersdiensten, ongeacht of zij worden verstrekt door reisbureaus of door andere commerciële dienstverrichters, inherent verbonden aan vervoersdiensten in bovengenoemde zin. Ten eerste staat de reparatie en het onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld, immers hoogstens in een ver verband met de verplaatsing van personen of goederen van de ene plaats naar de andere. Wat ten tweede de verkoop, de marketing of de boeking van luchtvervoersdiensten betreft, blijkt uit overweging 33 van richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt dat de diensten die door deze richtlijn worden bestreken, ook de activiteiten van reisbureaus omvatten, die de voornaamste dienstverleners op dit gebied zijn. Aangezien de reparatie en het onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld, de verkoop of de marketing van luchtvervoerdiensten en geautomatiseerde boekingssystemen dus niet onder artikel 207, lid 5, VWEU vallen, behoren zij tot de diensten die worden bestreken door artikel 207, lid 1, VWEU.

Hoofdstuk 10 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore heeft specifiek tot doel, vast te stellen op welke wijze de ondernemingen van elk van beide partijen kunnen deelnemen aan aanbestedingsprocedures die door de overheid van de andere partij worden georganiseerd. Aangezien de betrokken regels zijn gebaseerd op overwegingen in verband met niet-discriminerende toegang, transparantie en efficiëntie, kunnen zij een rechtsreeks en onmiddellijk effect hebben op de handel in goederen en diensten tussen de partijen. Hoofdstuk 10 van die overeenkomst valt dus krachtens artikel 3, lid 1, onder e), VWEU onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, zij het onder voorbehoud van overheidsopdrachten voor het verlenen van diensten op het gebied van internationaal zeevervoer, vervoer per spoor, vervoer over de weg en vervoer over de binnenwateren, en betreffende overheidsopdrachten voor het verlenen van diensten die inherent verbonden zijn aan deze vervoersdiensten, zoals die worden opgesomd in de punten 11 en 12 van de aanhangsels 8‑A‑1 en 8‑B‑1 en de punten 16 en 17 van de aanhangsels 8‑A‑2 en 8‑A‑3 van de bijlagen bij hoofdstuk 8 van die overeenkomst.

(zie punten 61, 66‑68, 76, 77)

4.      Artikel 207, lid 1, VWEU bepaalt dat de handelingen van de Unie op het gebied van directe buitenlandse investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen. Hieruit volgt dat de Unie krachtens artikel 3, lid 1, onder e), VWEU een exclusieve bevoegdheid heeft tot goedkeuring van verbintenissen ten aanzien van een derde staat die betrekking hebben op investeringen door natuurlijke of rechtspersonen van die derde staat in de Unie en omgekeerd de mogelijkheid bieden daadwerkelijk deel te hebben in het bestuur van of de zeggenschap over een vennootschap die een economische activiteit uitoefent.

Het feit dat de opstellers van het VWEU in artikel 207, lid 1, VWEU de uitdrukking „directe buitenlandse investeringen” gebruiken, toont ondubbelzinnig aan dat zij geen andere buitenlandse investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek hebben willen laten vallen. Bijgevolg vallen verbintenissen ten aanzien van derde staten betreffende deze andere investeringen niet onder de exclusieve bevoegdheid die de Unie ontleent aan artikel 3, lid 1, onder e), VWEU.

Deze afbakening van de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek ten aanzien van buitenlandse investeringen vloeit voort uit het feit dat elke handeling van de Unie die de deelneming door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van een derde staat in het bestuur van of de zeggenschap over een vennootschap die een economische activiteit uitoefent, in de Unie bevordert, vergemakkelijkt of regelt, en omgekeerd, een rechtstreeks en onmiddellijk effect op het handelsverkeer tussen die derde staat en de Unie kan hebben, terwijl er geen sprake is van een dergelijk specifiek verband met het handelsverkeer wanneer de investeringen niet leiden tot een dergelijke deelneming.

(zie punten 81‑84)

5.      De in het kader van hoofdstuk 9 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Unie en de Republiek Singapore overeengekomen regels inzake de bescherming van directe investeringen vallen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek wanneer zij specifiek verband houden met het handelsverkeer tussen de Unie en die derde staat. Artikel 207, lid 1, VWEU verwijst immers in het algemeen naar de handelingen van de Unie op het gebied van directe buitenlandse investeringen, zonder een onderscheid te maken tussen handelingen die betrekking hebben op de toelating van deze investeringen, en handelingen ter bescherming ervan.

In dit verband draagt het in dit hoofdstuk 9 vervatte geheel van verbintenissen om „geen minder gunstige behandeling te verlenen” en van verboden van willekeurige behandeling, die met name betrekking hebben op de exploitatie, de verhoging en de verkoop door natuurlijke personen en rechtspersonen uit elk van beide partijen van hun deelnemingen in vennootschappen die economische activiteiten uitoefenen en gevestigd zijn op het grondgebied van de andere partij, bij tot de rechtszekerheid van de investeerders. De invoering van een dergelijk wettelijk kader heeft tot doel, het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore te bevorderen, te vergemakkelijken en te regelen. Voorts kunnen de bepalingen van afdeling A van hoofdstuk 9 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore, voor zover zij directe investeringen betreffen, een rechtstreeks en onmiddellijk effect hebben op dat handelsverkeer, aangezien zij betrekking hebben op de wijze waarop de deelneming van ondernemers van een partij aan het beheer van of de zeggenschap over vennootschappen die economische activiteiten op het grondgebied van de andere partij uitoefenen, wordt behandeld.

(zie punten 87, 94, 95)

6.      Artikel 345 VWEU brengt de neutraliteit van de Unie ten opzichte van de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten tot uitdrukking, maar heeft niet tot gevolg dat deze regeling aan de fundamentele regels van de Unie wordt onttrokken. Artikel 9.6 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore, dat bepaalt dat geen van beide partijen investeringen van onder de overeenkomst vallende investeerders van de andere partij mag nationaliseren, onteigenen of onderwerpen aan maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening, behalve wanneer de onteigening ten algemenen nutte geschiedt, bevat geen verbintenissen betreffende de eigendomsregeling in de lidstaten. Het brengt louter tot uitdrukking dat de lidstaten weliswaar vrij blijven om hun bevoegdheden op het gebied van het eigendomsrecht uit te oefenen en dienovereenkomstig hun eigen eigendomsregeling te wijzigen, maar zich niettemin niet kunnen onttrekken aan de verplichting om de algemene beginselen en fundamentele rechten in acht te nemen.

(zie punten 91, 107)

7.      Volgens artikel 207, lid 1, VWEU omvat de gemeenschappelijke handelspolitiek de handelsaspecten van intellectuele eigendom. De door de Unie aangegane internationale verbintenissen op het gebied van de intellectuele eigendom vallen onder deze handelsaspecten wanneer zij specifiek verband houden met het internationale handelsverkeer doordat zij in wezen tot doel hebben deze handel te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen en daarop een rechtstreeks en onmiddellijk effect hebben.

Wat de in hoofdstuk 11 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore genoemde verbintenissen inzake intellectuele eigendom betreft, heeft het geheel van bepalingen betreffende de auteursrechten en de naburige rechten, merken, geografische aanduidingen, modellen, octrooien, testgegevens en kwekersrechten, die enerzijds verwijzen naar de bestaande multilaterale internationale verplichtingen en anderzijds bilaterale verbintenissen bevatten, in wezen tot doel, ondernemers uit de Unie en uit Singapore overeenkomstig artikel 11.1, lid 1, onder b), van deze overeenkomst een toereikend beschermingsniveau voor hun intellectuele-eigendomsrechten te garanderen. Deze bepalingen zorgen ervoor dat ondernemers uit de Unie en uit Singapore op het grondgebied van de andere partij een enigszins homogene bescherming genieten wat hun intellectuele-eigendomsrechten betreft, en dragen er aldus toe bij dat zij op voet van gelijkheid deelnemen aan het vrije verkeer van goederen en diensten tussen de Unie en de Republiek Singapore. Hetzelfde geldt voor de artikelen 11.36 tot en met 11.47 van die overeenkomst, die voorschrijven dat elk van beide partijen moet voorzien in bepaalde soorten procedures en civielprocesrechtelijke maatregelen die de belanghebbenden de mogelijkheid bieden hun intellectuele-eigendomsrechten geldend te maken en deze rechten te doen naleven, en voor de artikelen 11.48 tot en met 11.50, die bepalen dat elk van beide partijen methoden moet vaststellen voor de identificatie van nagemaakte of onrechtmatig gereproduceerde goederen door de douanediensten, en de houders van intellectuele-eigendomsrechten de mogelijkheid moet bieden om de vrijgave van goederen waarvan zij vermoeden dat zij zijn nagemaakt of onrechtmatig zijn gereproduceerd, te laten schorsen.

Hieruit volgt dat de bepalingen van hoofdstuk 11 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore daadwerkelijk gericht zijn op het bevorderen van de productie en de verhandeling van innovatieve en creatieve producten en de verrichting van diensten tussen de partijen en op het vergroten van de voordelen van handel en investeringen, zoals in artikel 11, lid 1, van deze overeenkomst is bepaald. Dit hoofdstuk houdt geen verband met de harmonisering van de wetgevingen van de lidstaten van de Unie, maar heeft tot doel de liberalisering van het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore te regelen. Hoofdstuk 11 van die overeenkomst heeft dus betrekking op handelsaspecten van intellectuele eigendom in de zin van artikel 207, lid 1, VWEU.

(zie punten 111‑113, 121‑126, 128)

8.      De artikelen 12.1 en 12.2 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore zijn ondubbelzinnig gericht op de liberalisering van het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore. Zij hebben immers specifiek betrekking op de strijd tegen de mededinging verstorende activiteiten en tegen concentraties die tot doel of tot gevolg hebben dat verhinderd wordt dat de Unie en deze derde staat onder gezonde concurrentievoorwaarden handel drijven met elkaar. Deze bepalingen vallen dus onder de gemeenschappelijke handelspolitiek en betreffen niet de interne markt. Hoofdstuk 12 van deze overeenkomst bevat tevens bepalingen inzake subsidies. Deze verwijzen naar de verplichtingen van de partijen uit hoofde van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, die is neergelegd in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, en bepalen welke subsidies in verband met de handel in goederen en diensten tussen de Unie en de Republiek Singapore verboden zijn, en gebieden de partijen om naar beste vermogen ernaar te streven de gevolgen van de niet-verboden subsidies voor de handel met de andere partij ongedaan te maken of op te heffen.

(zie punten 134, 135, 137)

9.      Het VWEU verschilt aanzienlijk van het voordien geldende EG-Verdrag, doordat het nieuwe aspecten van de hedendaagse internationale handel onder de gemeenschappelijke handelspolitiek brengt. De uitbreiding van het door de gemeenschappelijke handelspolitiek bestreken gebied door het VWEU vormt een significante ontwikkeling van het primaire recht van de Unie. Deze ontwikkeling wordt onder andere gekenmerkt door de in artikel 207, lid 1, tweede zin, VWEU, neergelegde regel dat de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie. Deze beginselen en doelstellingen worden in artikel 21, leden 1 en 2, VEU nader beschreven en hebben met name betrekking op duurzame ontwikkeling ter bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en op het duurzame beheer van de mondiale natuurlijke rijkdommen, zoals in lid 2, onder f), van artikel 21 is aangegeven.

De verplichting voor de Unie om deze doelstellingen en beginselen te integreren in haar gemeenschappelijke handelspolitiek vloeit voort uit artikel 207, lid 1, tweede zin, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 21, lid 3, VEU en artikel 205 VWEU. Voorts moet rekening worden gehouden met de artikelen 9 en 11 VWEU. Bovendien moet de Unie krachtens artikel 3, lid 5, VEU in de betrekkingen met de rest van de wereld bijdragen tot de vrije en eerlijke handel. Hieruit volgt dat het doel van duurzame ontwikkeling thans integrerend deel uitmaakt van de gemeenschappelijke handelspolitiek.

(zie punten 141‑143, 146, 147)

10.    Hoofdstuk 13 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore valt onder de gemeenschappelijke handelspolitiek en dus onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e), VWEU. Krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk verbinden de Unie en de Republiek Singapore zich immers in wezen ertoe te verzekeren dat het handelsverkeer tussen hen plaatsvindt met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten inzake sociale bescherming van werknemers en inzake milieubescherming waarbij zij partij zijn. Dit hoofdstuk 13 heeft geen betrekking op de draagwijdte van de internationale overeenkomsten waarnaar het verwijst, of op de bevoegdheden van de Unie of de lidstaten met betrekking tot die overeenkomsten. Het houdt daarentegen specifiek verband met het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore. Hoofdstuk 13 regelt dat handelsverkeer immers door ervoor te zorgen dat het plaatsvindt met inachtneming van deze overeenkomsten en dat geen van de maatregelen die bij die overeenkomsten is vastgesteld, op zodanige wijze wordt toegepast dat een willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van dat handelsverkeer in het leven wordt geroepen.

Dit hoofdstuk kan ook een rechtstreeks en onmiddellijk effect op dat handelsverkeer hebben. Wat in het bijzonder de verbintenissen ter bestrijding van de handel in illegaal gekapt hout en producten daarvan en van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij, bedoeld in de artikelen 13.7, onder b), en 13.8, onder b), van die overeenkomst, betreft, verbinden de partijen zich in die overeenkomst ertoe, documentatie-, controle‑ en certificeringsregelingen vast te stellen of te bevorderen. Dergelijke regelingen kunnen een rechtstreekse invloed hebben op de handel in de betrokken producten. Voorts vloeit de specificiteit van het uit de bepalingen van hoofdstuk 13 van die overeenkomst voortvloeiende verband met het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore ook voort uit het feit dat een schending van de in dat hoofdstuk opgenomen bepalingen inzake de sociale bescherming van werknemers en inzake milieubescherming, overeenkomstig de regel van internationaal gewoonterecht die is gecodificeerd in artikel 60, lid 1, van het Verdrag inzake het verdragenrecht, dat van toepassing is in het kader van de betrekkingen tussen de Unie en derde staten, de andere partij het recht verleent om de liberalisering van dat handelsverkeer waarin de andere bepalingen van deze overeenkomst voorzien, stop te zetten of te schorsen.

(zie punten 152, 155‑157, 160, 161, 167)

11.    De exclusieve bevoegdheid van de Unie zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e), VWEU niet kan worden uitgeoefend om het niveau van sociale bescherming en milieubescherming op het respectieve grondgebied van de partijen bij een door de Unie met een derde staat gesloten internationale overeenkomst te regelen. Voor de vaststelling van een dergelijke regeling geldt de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten zoals met name is vastgelegd in artikel 3, lid 1, onder d), artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, onder b) en e), VWEU. Artikel 3, lid 1, onder e), VWEU primeert immers niet op deze andere bepalingen van het VWEU, en voorts bepaalt artikel 207, lid 6, VWEU dat de uitoefening van de bevoegdheden op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek de afbakening van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten onverlet laat.

(zie punt 164)

12.    Artikel 216 VWEU verleent de Unie de bevoegdheid om met name een internationale overeenkomst te sluiten die gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen. Het risico van aantasting of wijziging van de strekking van de gemeenschappelijk regels bestaat wanneer de in een internationale overeenkomst besloten liggende verbintenissen binnen de werkingssfeer van die regels vallen. Voor de vaststelling dat er een dergelijk risico is, hoeven het door de internationale verbintenissen bestreken gebied en het door de Unieregeling bestreken gebied elkaar niet volledig te dekken. Dergelijke verbintenissen kunnen de strekking van de gemeenschappelijke regels van de Unie ook aantasten of wijzigen wanneer die verbintenissen behoren tot een gebied dat al grotendeels wordt bestreken door dergelijke regels.

De in hoofdstuk 8 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore vervatte verbintenissen inzake de verrichting van zeevervoersdiensten vallen grotendeels onder de gemeenschappelijke regels van verordening nr. 4055/86 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen. De in die overeenkomst vervatte verbintenissen tasten de strekking van deze bij verordening nr. 4055/86 vastgestelde gemeenschappelijke regels aanzienlijk aan, of wijzigen deze zelfs aanzienlijk, voor zover het gaat om zeevervoersdiensten tussen de Unie en de Republiek Singapore. Uit artikel 8.56, lid 3, van deze overeenkomst blijkt immers dat verleners van zeevervoersdiensten uit de Unie en staatsburgers van een lidstaat die een in Singapore gevestigde scheepvaartmaatschappij controleren, vrije toegang zullen hebben tot het verkeer naar en van deze derde staat, zonder dat wordt vereist dat hun schepen de vlag van een lidstaat voeren. Deze regeling verschilt aanzienlijk van die welke is vastgesteld in verordening nr. 4055/86. De bevoegdheid van de Unie tot goedkeuring van deze verbintenissen is dus krachtens artikel 3, lid 2, VWEU exclusief.

Hetzelfde geldt voor de verbintenissen inzake van spoorvervoersdiensten tussen de Unie en de Republiek Singapore. De niet minder gunstige voorwaarden waaronder dienstverleners uit Singapore overeenkomstig deze verbintenissen toegang krijgen tot de spoorwegnetten en ‑activiteiten in de Unie en zich daar kunnen vestigen, stemmen immers overeen met de punten die aan bod komen in de regels inzake één Europese spoorwegruimte van richtlijn 2012/34 tot instelling van één Europese spoorwegruimte. De verbintenissen inzake vervoer over de weg behoren eveneens tot een gebied dat grotendeels door gemeenschappelijke regels van de Unie wordt bestreken. De niet minder gunstige voorwaarden waaronder dienstverleners uit Singapore overeenkomstig deze verbintenissen wegvervoersdiensten in de Unie kunnen verrichten, stemmen immers in grote mate overeen met de punten die aan bod komen in de gemeenschappelijke regels die zijn vastgesteld in de verordeningen nr. 1071/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen, nr. 1072/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg en nr. 1073/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar‑ en autobusdiensten.

(zie punten 171, 180‑182, 189, 190, 193, 195, 198, 206, 207)

13.    Een overeenkomst tussen de Unie en een derde staat die bepaalt dat op de door deze overeenkomst bestreken internationale betrekkingen regels van toepassing zijn die de gemeenschappelijke regels van de Unie die gelden voor intracommunautaire situaties, in ruime mate zullen overlappen, moet worden geacht de strekking van deze gemeenschappelijke regels te kunnen aantasten of wijzigen. De zin, de strekking en de doeltreffendheid van deze regels kunnen immers worden beïnvloed, ook al is deze overeenkomst niet in tegenspraak met deze gemeenschappelijke regels.

(zie punt 201)

14.    Bij het onderzoek naar de aard van de bevoegdheid tot sluiting van een internationale overeenkomst moet geen rekening worden gehouden met bepalingen van deze overeenkomst die een uiterst beperkte draagwijdte hebben.

(zie punt 217)

15.    In het kader van het onderzoek naar de bevoegdheid van de Unie ter zake van verbintenissen die vervat liggen in een voorgenomen internationale overeenkomst inzake vervoer, is het als bijlage aan het VEU en VWEU gehechte protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht niet relevant wanneer de voorgenomen overeenkomst geen betrekking heeft op de aspecten die door het derde deel, titel V, van het VWEU worden geregeld. Hetzelfde geldt voor het als bijlage aan het VEU en het VWEU gehechte protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken. Enerzijds worden de gemeenschappelijke handelspolitiek en het gemeenschappelijke vervoersbeleid immers niet door protocol nr. 21 bestreken. Anderzijds bepalen het doel en de inhoud van de betrokken handeling welke protocollen eventueel van toepassing zijn, en niet omgekeerd.

(zie punt 218)

16.    Hoofdstuk 10 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore omvat een geheel van regels die een kader beogen te vormen voor de gunning van overheidsopdrachten in de Unie en in Singapore, teneinde te verzekeren dat de beginselen van non-discriminatie en transparantie in het kader van de procedures voor de gunning van deze opdrachten in acht worden genomen. Richtlijn 2014/24 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en richtlijn 2014/25 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en postdiensten stellen een aantal gemeenschappelijke regels vast die in wezen beogen te garanderen dat de gunning van overheidsopdrachten, onder meer in de vervoerssector in de Unie, aan die beginselen voldoet, zoals is gepreciseerd in overweging 1 en artikel 18 van richtlijn 2014/24 en in overweging 2 en artikel 36 van richtlijn 2014/25.

Zodra die overeenkomst in werking treedt, zal de toegang van dienstverleners uit Singapore tot overheidsopdrachten inzake het verlenen van vervoersdiensten in de Unie dus worden bestreken door verbintenissen die dezelfde aspecten betreffen als de richtlijnen 2014/24 en 2014/25. De Unie heeft dus krachtens artikel 3, lid 2, VWEU een exclusieve externe bevoegdheid ten aanzien van de in hoofdstuk 10 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore vervatte internationale verbintenissen inzake overheidsopdrachten voor het verlenen van vervoersdiensten, aangezien deze verbintenissen behoren tot een gebied dat al grotendeels wordt bestreken door gemeenschappelijke regels van de Unie en de strekking daarvan kunnen aantasten of wijzigen.

(zie punten 221‑224)

17.    De bepalingen van afgeleid recht die de Unie geleidelijk tot stand heeft gebracht, vormen gemeenschappelijke regels waarvan de strekking kan worden aangetast of gewijzigd door verbintenissen die vervat liggen in een door de Unie gesloten internationale overeenkomst. Wanneer de Unie aldus haar interne bevoegdheid heeft uitgeoefend, moet zij over een parallelle exclusieve externe bevoegdheid beschikken om te vermijden dat de lidstaten internationale verbintenissen aangaan die deze gemeenschappelijke regels kunnen aantasten of de strekking daarvan kunnen wijzigen. Indien de draagwijdte van de regel inzake exclusieve externe bevoegdheid, die thans is neergelegd in artikel 3, lid 2, laatste zinsdeel, VWEU, werd uitgebreid tot een geval dat geen betrekking heeft op regels van afgeleid recht die de Unie heeft vastgesteld in het kader van de uitoefening van een haar door de Verdragen verleende interne bevoegdheid, maar op een regel van primair recht van de Unie die door de auteurs van deze Verdragen is vastgesteld, zou worden voorbijgegaan aan de ratio van deze regel.

(zie punten 233, 234)

18.    In de huidige stand van het Unierecht is er geen wetgevingshandeling van de Unie in de zin van artikel 3, lid 2, VWEU die voorziet in de sluiting van een internationale overeenkomst inzake andere dan directe buitenlandse investeringen. Voorts is de sluiting van een dergelijke overeenkomst niet noodzakelijk om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen in de zin van die bepaling. Hieruit volgt dat de Unie geen exclusieve bevoegdheid heeft om een internationale overeenkomst te sluiten voor zover deze betrekking heeft op de bescherming van andere dan directe buitenlandse investeringen.

Daarentegen kan de sluiting door de Unie van een internationale overeenkomst die verband houdt met dergelijke investeringen nodig blijken om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken in de zin van artikel 216, lid 1, VWEU. Meer bepaald kan het vrije kapitaal‑ en betalingsverkeer tussen de lidstaten en derde staten waarin artikel 63 VWEU voorziet, niet formeel worden tegengeworpen aan de derde staten, zodat de sluiting van internationale overeenkomsten die ertoe bijdragen dat dit vrije verkeer op een wederkerige basis wordt ingevoerd, kan worden geacht noodzakelijk te zijn om dit vrije verkeer, dat een van de doelstellingen is van titel IV (het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal) van het derde deel (het beleid en intern optreden van de Unie) van het VWEU, ten volle te realiseren. Titel IV valt krachtens artikel 4, lid 2, onder a), VWEU – dat betrekking heeft op de interne markt – onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. De door artikel 216, lid 1, VWEU aan de Unie verleende bevoegdheid is eveneens gedeeld, aangezien artikel 4, lid 1, VWEU bepaalt dat de Unie een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid heeft in de gevallen waarin haar in de Verdragen een bevoegdheid wordt toegedeeld die buiten de in de artikelen 3 en 6 VWEU bedoelde gebieden valt.

(zie punten 236‑242)

19.    De omstandigheid dat de Unie en een derde staat in een internationale overeenkomst een bepaling hebben opgenomen waaruit uitdrukkelijk blijkt dat de bilaterale investeringsovereenkomsten tussen de lidstaten van de Unie en deze derde staat uitdoven en dus geen rechten en verplichtingen meer doen ontstaan zodra deze overeenkomst, die op het niveau van de Unie met deze derde staat is gesloten, in werking treedt, kan niet worden geacht afbreuk te doen aan een bevoegdheid van de lidstaten, voor zover deze bepaling betrekking heeft op een gebied waarvoor de Unie een exclusieve bevoegdheid heeft. Wanneer de Unie met een derde staat onderhandelt over een overeenkomst en een overeenkomst sluit betreffende een gebied waarvoor zij een exclusieve bevoegdheid heeft verworven, treedt zij immers in de plaats van haar lidstaten. Dienaangaande kan de Unie de lidstaten ten aanzien van hun internationale verbintenissen opvolgen wanneer de lidstaten via een van de oprichtingsverdragen hun bevoegdheid tot het aangaan van deze verbintenissen aan de Unie hebben overgedragen en deze laatste deze bevoegdheid uitoefent.

Hieruit volgt dat, wat de exclusieve bevoegdheid van de Unie inzake directe buitenlandse investeringen betreft, de Unie sinds 1 december 2009, de datum van inwerkingtreding van het VWEU, waarbij aan de Unie deze bevoegdheid is verleend, bevoegd is om, alleen, goedkeuring te verlenen aan een bepaling van een overeenkomst tussen haar en een derde staat die bepaalt dat de verbintenissen inzake directe investeringen die zijn vervat in bilaterale overeenkomsten die eerder zijn gesloten tussen lidstaten van de Unie en die derde staat, vanaf de inwerkingtreding van deze door de Unie gesloten overeenkomst moeten worden geacht hierdoor te zijn vervangen. Dienaangaande is het de lidstaten krachtens artikel 2, lid 1, VWEU verboden om op de gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, handelingen vast te stellen die rechtsgevolgen sorteren, tenzij zij daartoe door de Unie zijn gemachtigd. Verordening nr. 1219/2012 tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen machtigt de lidstaten weliswaar onder strikte voorwaarden om bilaterale overeenkomsten inzake directe investeringen met een derde staat te handhaven of zelfs te sluiten zolang er geen overeenkomst inzake directe investeringen tussen de Unie en die derde staat bestaat, maar zodra een dergelijke overeenkomst tussen de Unie en die derde staat in werking treedt, komt deze machtiging te vervallen.

Bijgevolg kan het betoog dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om na de inwerkingtreding van verbintenissen inzake directe buitenlandse investeringen die vervat zijn in een door de Unie gesloten overeenkomst, handelingen vast te stellen die bepalen wat er dient te gebeuren met de verbintenissen die zij op dit gebied zijn aangegaan in bilaterale overeenkomsten die zij eerder met dezelfde derde staat hebben gesloten, niet worden aanvaard.

(zie punten 247‑251)

20.    Artikel 351 VWEU strekt ertoe, de lidstaten de mogelijkheid te bieden de rechten te eerbiedigen die derde staten overeenkomstig het internationale recht aan de vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten overeenkomsten ontlenen.

(zie punt 254)

21.    De bevoegdheid van de Unie om internationale verbintenissen aan te gaan omvat de bevoegdheid om naast deze verbintenissen institutionele bepalingen vast te stellen. De opname van deze bepalingen in de overeenkomst heeft geen invloed op de aard van de bevoegdheid om deze overeenkomst te sluiten. Deze bepalingen zijn immers ondersteunend en vallen dus onder dezelfde bevoegdheid als de materiële bepalingen waar zij bij horen.

Dit ligt echter anders voor bepalingen houdende vaststelling van een regeling voor de beslechting van geschillen tussen een eiser-staatsburger van de ene partij bij de overeenkomst en de andere partij bij de overeenkomst betreffende een behandeling waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen van de overeenkomst vormt die verlies of schade voor die eiser of diens plaatselijk gevestigde onderneming meebrengt. Voor zover een investeerder als eiser kan besluiten om een geschil aan een arbitrageprocedure te onderwerpen, zonder dat de betrokken lidstaat zich daartegen kan verzetten, kan een dergelijke regeling, waarbij geschillen aan de rechterlijke bevoegdheid van de lidstaten worden onttrokken, immers niet louter ondersteunend zijn en dus niet zonder instemming van de lidstaten worden ingevoerd. De goedkeuring van een dergelijke regeling valt niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, maar onder de gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten.

(zie punten 276, 285, 291‑293)

22.    De in hoofdstuk 14 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore vervat liggende verbintenissen, volgens welke de autoriteiten in de Unie, daaronder begrepen die van de lidstaten, verplicht zijn om het beginsel van behoorlijk bestuur en het beginsel van doeltreffende rechterlijke bescherming te eerbiedigen, kunnen niet worden geacht afbreuk te doen aan de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. De in dat hoofdstuk vervat liggende regels bevatten immers geen verbintenissen betreffende de bestuurlijke of gerechtelijke organisatie van de lidstaten, maar brengen het feit tot uitdrukking dat zowel de Unie als de lidstaten bij de toepassing van deze overeenkomst de algemene beginselen en fundamentele rechten van de Unie, zoals die van behoorlijk bestuur en effectieve rechterlijke bescherming, in acht moeten nemen.

(zie punt 284)

23.    De bevoegdheid van de Unie om internationale betrekkingen aan te knopen en haar bekwaamheid om internationale overeenkomsten te sluiten impliceren noodzakelijkerwijs dat het de Unie vrijstaat zich te onderwerpen aan de beslissingen van een bij dergelijke overeenkomsten ingesteld of aangewezen gerecht over de uitlegging en de toepassing van de bepalingen ervan. Zo omvat de bevoegdheid van de Unie om internationale overeenkomsten te sluiten ook noodzakelijkerwijs de mogelijkheid om zich te onderwerpen aan de beslissingen van een orgaan dat weliswaar formeel geen rechterlijke instantie is, maar in wezen rechterlijke functies uitoefent, zoals het Orgaan voor geschillenbeslechting dat is opgericht in het kader van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie.

(zie punten 298, 299)