Language of document : ECLI:EU:T:2011:575

Zaak T‑508/08

Bang & Olufsen A/S

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk – Afbeelding van luidspreker – Uitvoering door BHIM van arrest tot vernietiging van beslissing van zijn kamers van beroep – Artikel 63, lid 6, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 65, lid 6, van verordening (EG) nr. 207/2009] – Absolute weigeringsgrond – Teken dat uitsluitend bestaat uit vorm die wezenlijke waarde aan waar geeft – Artikel 7, lid 1, sub e‑iii, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 1, sub e‑iii, van verordening nr. 207/2009)”

Samenvatting van het arrest

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep voor rechter van Unie – Uitvoering van arrest houdende vernietiging van beslissing van kamer van beroep – Nieuw onderzoek van beroep – Ambtshalve onderzoek van feiten

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, 38, lid 3, 63, lid 6, en 74, lid 1; verordening nr. 216/96 van de Commissie, art. 1 quinquies, lid 1)

2.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Tekens die uitsluitend bestaan uit vorm die wezenlijke waarde aan waar geeft – Uitzondering – Verkrijging van onderscheidend vermogen door gebruik

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, leden 1, sub b tot en met e, en 3)

3.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Tekens die uitsluitend bestaan uit vorm die wezenlijke waarde aan waar geeft

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub e‑iii)

1.      Het Gerecht kan geen bevelen richten tot het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) en dit Bureau dient de consequenties te trekken die naargelang het geval uit het dictum en de motivering van de arresten van het Gerecht voortvloeien.

In dat kader bepaalt artikel 1 quinquies, lid 1, van verordening nr. 216/96 houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), zoals gewijzigd, met betrekking tot de verwijzing van een zaak na een arrest van de Unierechter dat als in toepassing van artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk de maatregelen ter uitvoering van een arrest van de Unierechter waarbij de uitspraak van een kamer van beroep of van de grote kamer van het Bureau volledig of gedeeltelijk wordt vernietigd, impliceren dat de kamers van beroep de zaak waarop de uitspraak betrekking heeft, opnieuw moeten onderzoeken, het presidium beslist of de zaak wordt terugverwezen naar de kamer die de uitspraak heeft gedaan, dan wel wordt verwezen naar een andere kamer of naar de grote kamer van het Bureau.

Gesteld dat het Gerecht, anders dan het Bureau, oordeelt dat een teken waarvoor een gemeenschapsmerkaanvraag is ingediend, niet onder een van de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 valt, leidt de vernietiging door het Gerecht van de beslissing van het BHIM waarbij de inschrijving van dat merk wordt geweigerd, noodzakelijkerwijs ertoe dat het Bureau, dat de consequenties dient te trekken die uit het dictum en de motivering van het arrest van het Gerecht voortvloeien, de procedure van onderzoek van de betrokken merkaanvraag opnieuw opent en deze aanvraag afwijst wanneer het van oordeel is dat voor het betrokken teken een andere in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond geldt.

Overeenkomstig artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 moet het Bureau immers bij het onderzoek naar absolute weigeringsgronden de relevante feiten op basis waarvan het een absolute weigeringsgrond zou kunnen toepassen, ambtshalve onderzoeken. Wanneer het Bureau vaststelt dat op grond van bepaalde feiten een absolute weigeringsgrond kan worden toegepast, dient het de aanvrager daarvan in kennis te stellen, zodat deze overeenkomstig artikel 38, lid 3, van verordening nr. 40/94 zijn aanvraag kan intrekken of wijzigen of zijn opmerkingen kenbaar kan maken.

(cf. punten 31‑34)

2.      Een teken waarvoor artikel 7, lid 1, sub e, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk geldt, kan nooit onderscheidend vermogen verkrijgen in de zin van artikel 7, lid 3, van deze verordening door het gebruik dat daarvan is gemaakt, terwijl deze mogelijkheid volgens laatstgenoemde bepaling bestaat voor de tekens waarop de weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 en van artikel 7, lid 1, sub c en d, van deze verordening betrekking hebben.

Bijgevolg is, wanneer de toetsing van een teken aan artikel 7, lid 1, sub e, van verordening nr. 40/94 tot de vaststelling leidt dat van een van de in deze bepaling vermelde gevallen sprake is, toetsing van dit teken aan artikel 7, lid 3, van deze verordening niet langer noodzakelijk, aangezien de onmogelijkheid om dit teken in te schrijven dan duidelijk is. Dit verklaart het belang bij een voorafgaande toetsing van het teken aan artikel 7, lid 1, sub e, van verordening nr. 40/94 wanneer diverse in artikel 7, lid 1, bepaalde absolute weigeringsgronden zouden kunnen worden toegepast, maar dit kan niet betekenen dat de verplichting bestaat om dat teken vooraf aan artikel 7, lid 1, sub e, van verordening nr. 40/94 te toetsen.

(cf. punten 43‑44)

3.      Bestaat uitsluitend uit de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft in de zin van artikel 7, lid 1, sub e‑iii, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, een driedimensionaal merk dat bestaat in de vorm van een luidspreker die is samengesteld uit een verticale kolom in de vorm van een „potlood”, waaraan een lang rechthoekig paneel is bevestigd aan slechts één zijde, waarbij de punt van het „potlood” een vlakke basis raakt, waarvan inschrijving is aangevraagd voor „Elektrische en elektronische apparaten en instrumenten voor het analoog, digitaal of optisch ontvangen, het bewerken, weergeven, regelen of verdelen van geluidssignalen, luidsprekers” en voor „Hifimeubelen”, die respectievelijk behoren tot de klassen 9 en 20 in de zin van de Overeenkomst van Nice.

Het design is voor deze waar een voor de keuze van de consument zeer belangrijk criterium, zelfs indien de consument ook andere kenmerken van de waar in aanmerking neemt. De vorm getuigt namelijk van een zeer bijzonder design dat een wezenlijk element van de merkstrategie van de houder is en de aantrekkelijkheid van de waar, dat wil zeggen de waarde ervan, verhoogt.

Het feit dat de vorm wordt geacht een wezenlijke waarde aan de waar te geven, sluit niet uit dat andere kenmerken van de waar, zoals in casu de technische kwaliteiten, ook een belangrijke waarde aan de aan de orde zijnde waar kunnen geven.

(cf. punten 73‑74, 76‑77)