Language of document : ECLI:EU:C:2022:508

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

30 juni 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Richtlijn 79/7/EEG – Artikel 4, lid 1 – Indirecte discriminatie op grond van geslacht – Nationale regeling op grond waarvan twee of meer uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid uit dezelfde socialezekerheidsregeling onverenigbaar zijn – Verenigbaarheid van die uitkeringen wanneer zij uit verschillende wettelijke socialezekerheidsregelingen voortvloeien – Vaststelling van indirecte discriminatie op grond van statistische gegevens – Bepaling van de te vergelijken benadeelde groepen – Rechtvaardiging”

In zaak C‑625/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social no 26 de Barcelona (arbeidsrechter, rechtbank nr. 26, Barcelona, Spanje) bij beslissing van 13 oktober 2020, ingekomen bij het Hof op 19 november 2020, in de procedure

KM

tegen

Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal (rapporteur), kamerpresident, J. Passer, F. Biltgen, N. Wahl en M. L. Arastey Sahún, rechters,

advocaat-generaal: L. Medina,

griffier: C. Di Bella, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 januari 2022,

gelet op de opmerkingen van:

–        KM, vertegenwoordigd door I. Armenteros Rodríguez, abogado,

–        Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), vertegenwoordigd door P. García Perea en A. R. Trillo García, letrados,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez de la Rúa Puig en M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Galindo Martín en A. Szmytkowska als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 februari 2022,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen KM en het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) (nationaal instituut voor de sociale zekerheid, Spanje) betreffende de weigering van het INSS om de verenigbaarheid te erkennen van twee uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid die aan KM zijn toegekend krachtens dezelfde socialezekerheidsregeling maar op grond van verschillende bijdragetijdvakken en verschillende letsels.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 1 van richtlijn 79/7 luidt als volgt:

„Deze richtlijn beoogt de geleidelijke tenuitvoerlegging, voor wat betreft de in artikel 3 genoemde gebieden van de sociale zekerheid en van de andere factoren van sociale bescherming, van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, hierna ‚beginsel van gelijke behandeling’ genoemd.”

4        Artikel 3, lid 1, onder a), van deze richtlijn bepaalt dat deze van toepassing is op de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen onder andere de eventualiteit „invaliditeit”.

5        Artikel 4, lid 1, van de richtlijn luidt:

„Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:

–        de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,

–        de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,

–        de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.”

6        Artikel 1 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23) bepaalt, onder andere, dat deze richtlijn bepalingen bevat die bedoeld zijn om het beginsel van gelijke behandeling toe te passen op socialezekerheidsregelingen.

7        Artikel 2, lid 1, onder f), van deze richtlijn definieert „ondernemings- of sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid” als regelingen die niet vallen onder richtlijn 79/7 en tot doel hebben aan de werknemers, werkzaam in loondienst of als zelfstandige, uit een onderneming, een groep ondernemingen, een tak van de economie of een één of meer bedrijfstakken omvattende sector, prestaties te verstrekken in aanvulling op de prestaties uit hoofde van de wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid of in de plaats daarvan, ongeacht of aansluiting bij deze regelingen verplicht is of vrijwillig.

 Spaans recht

8        Artikel 9, lid 1, van de Ley General de la Seguridad Social (algemene wet op de sociale zekerheid), in de geconsolideerde versie die is goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 8/2015 (koninklijk wetgevend besluit 8/2015) van 30 oktober 2015 (BOE nr. 261 van 31 oktober 2015, blz. 103291) (hierna: „LGSS”), bepaalt het volgende:

„Het socialezekerheidsstelsel bestaat uit de volgende onderdelen:

a)      de algemene regeling overeenkomstig titel II van deze wet;

b)      de in het hiernavolgende artikel bedoelde bijzondere regelingen.”

9        Artikel 10 LGSS luidt als volgt:

„1.      Bijzondere regelingen moeten worden ingesteld voor beroepsactiviteiten waarvoor dit vereist is vanwege hun aard, de bijzondere omstandigheden qua tijd en plaats waarin zij worden verricht of het type productieproces, teneinde ervoor te zorgen dat socialezekerheidsuitkeringen correct worden toegepast.

2.      Als bijzonder worden de regelingen voor de volgende groepen beschouwd:

a)      zelfstandigen.

[...]”

10      Artikel 163 LGSS, met als opschrift „Onverenigbaarheid van uitkeringen”, bepaalt in lid 1 het volgende:

„Uitkeringen die op grond van de algemene [socialezekerheidsregeling] worden toegekend aan dezelfde ontvanger zijn onverenigbaar met elkaar, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Indien er sprake is van onverenigbaarheid, moet de ontvanger die recht zou kunnen hebben op twee uitkeringen, kiezen voor één daarvan.”

11      De 26e overgangsbepaling van de LGSS, die van toepassing is op het hoofdgeding, luidt als volgt:

„1.      Arbeidsongeschiktheid wordt, ongeacht de oorzaak, ingedeeld volgens de volgende schaal:

a)      gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor het gewone beroep;

b)      volledige arbeidsongeschiktheid voor het gewone beroep;

c)      ongeschiktheid voor elke vorm van arbeid;

d)      handicap waarbij hulp van een derde nodig is.

2.      Bij een ongeval – al dan niet een arbeidsongeval – wordt onder gewoon beroep het beroep verstaan dat de werknemer uitoefende toen het ongeval zich voordeed. Bij ziekte – al dan niet een beroepsziekte – wordt onder gewoon beroep het beroep verstaan in het kader waarvan de werknemer zijn hoofdactiviteit uitvoerde gedurende de periode voorafgaand aan de aanvang van de arbeidsongeschiktheid volgens de regeling.

[...]

4.      Onder volledige arbeidsongeschiktheid voor het gewone beroep wordt de handicap verstaan die het onmogelijk maakt voor de werknemer om alle of de essentiële taken van dat gewone beroep uit te voeren, met dien verstande dat hij in staat is om een ander beroep uit te oefenen.

[...]”

12      Artikel 34 van Decreto 2530/1970 por el que se regula el régimen especial de la Seguridad Social de los trabajadores por cuenta propia o autónomos (besluit 2530/1970 betreffende de bijzondere socialezekerheidsregeling voor zelfstandigen) van 20 augustus 1970 (BOE nr. 221 van 15 september 1970, blz. 15148) bepaalt:

„De uitkeringen die op grond van deze bijzondere regeling aan de uitkeringsgerechtigden worden toegekend, zijn onverenigbaar met elkaar, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Eenieder die recht zou hebben op twee of meer uitkeringen, moet kiezen voor één daarvan.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      Bij besluit van 2 maart 1999 heeft het INSS verzoekster in het hoofdgeding, die was aangesloten bij de algemene socialezekerheidsregeling (hierna: „RGSS”), als gevolg van een niet-beroepsgerelateerde aandoening in verband met een ischemische beroerte volledig arbeidsongeschikt verklaard voor haar gewone beroep van administratief medewerker, en haar een uitkering krachtens de RGSS toegekend, berekend op basis van de bijdragen die waren betaald over het tijdvak van mei 1989 tot en met april 1994.

14      Bij besluit van 20 maart 2018 heeft het INSS verzoekster in het hoofdgeding, die ondertussen werkzaam was geworden als kinderopvangmedewerker, ook voor haar nieuwe gewone beroep volledig arbeidsongeschikt verklaard, vanwege een niet-beroepsgerelateerd ongeval waarbij zij haar dijbeen had gebroken, en haar de bijbehorende uitkering krachtens de RGSS toegekend, berekend op basis van de over het tijdvak van februari 2015 tot en met januari 2017 betaalde bijdragen. Het INSS heeft echter vastgesteld dat deze uitkering ingevolge artikel 163 LGSS onverenigbaar was met de reeds eerder toegekende uitkering, zodat verzoekster in het hoofdgeding slechts recht had op een van die uitkeringen.

15      Op 23 januari 2019 heeft het INSS verzoeksters bezwaar tegen dat laatste besluit afgewezen.

16      Op 12 maart 2019 heeft verzoekster in het hoofdgeding bij de verwijzende rechter beroep ingesteld, strekkende tot erkenning dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met haar beroep als kinderopvangmedewerker verenigbaar was met de uitkering in verband met haar voormalige beroep als administratief medewerker, zodat die twee uitkeringen konden worden gecumuleerd. Daartoe heeft zij in wezen aangevoerd dat artikel 163 LGSS, op grond waarvan het INSS heeft vastgesteld dat de twee uitkeringen onverenigbaar zijn, niet van toepassing is, omdat het leidt tot indirecte discriminatie op grond van geslacht en dus in strijd is met het Unierecht.

17      De verwijzende rechter verduidelijkt om te beginnen dat verzoekster in het hoofdgeding heeft aangetoond dat zij voldoende heeft bijgedragen om voor de twee betrokken uitkeringen in aanmerking te komen.

18      Deze rechter zet vervolgens uiteen dat het Spaanse socialezekerheidsstelsel bestaat uit meerdere regelingen. De belangrijkste daaronder zijn de RGSS, die in het algemeen werknemers in loondienst dekt, en de bijzondere regeling voor zelfstandigen (hierna: „RETA”), die in het algemeen zelfstandigen dekt. Beide regelingen bieden met name uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid aan uitkeringsgerechtigden die om gezondheidsredenen niet meer kunnen werken.

19      Volgens de verwijzende rechter staat artikel 163 LGSS weliswaar in de weg aan de cumulatie van twee krachtens de RGSS toegekende uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid, maar volgt uit de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) niettemin dat die bepaling, a contrario uitgelegd, toelaat dat deze twee uitkeringen worden gecumuleerd wanneer zij uit twee verschillende regelingen voortvloeien, te weten – doorgaans – de RGSS en de RETA, ook als het gaat om hetzelfde letsel. De reden voor deze uitlegging is dat elk van deze regelingen een eigen doel dient. Voor de RGSS is dat het bieden van compensatie voor de onmogelijkheid om een dienstbetrekking aan te gaan en voor de RETA het bieden van compensatie voor de onmogelijkheid om als zelfstandige te werken.

20      De verwijzende rechter neigt tot het oordeel dat de toepassing van deze regel leidt tot door artikel 4 van richtlijn 79/7 en artikel 5 van richtlijn 2006/54 verboden indirecte discriminatie op grond van geslacht, aangezien deze regel, ook al maakt hij geen onderscheid op grond van geslacht en is hij dus in dit opzicht schijnbaar neutraal, niettemin grotere gevolgen voor vrouwen kan hebben. Volgens de door het INSS verstrekte statistische gegevens voor de peildatum van 31 januari 2020 is bij degenen die zijn aangesloten bij de RGSS de man-vrouwverhouding tamelijk evenwichtig, maar is van de personen die zijn aangesloten bij de RETA slechts 36,15 % vrouw. Dit lage percentage geeft weer dat het voor vrouwen moeilijker is om als zelfstandige te werken, vanwege het feit dat de samenleving hen traditioneel de rol van huisvrouw heeft toebedeeld.

21      Aangezien cumulatie van uitkeringen alleen mogelijk is voor uitkeringen die uit hoofde van verschillende regelingen worden verkregen en het percentage bij de RETA aangesloten mannelijke werknemers duidelijk hoger is dan het percentage vrouwelijke werknemers, komen mannen dus gemakkelijker voor cumulatie in aanmerking dan vrouwen.

22      Tot slot is de verwijzende rechter van oordeel dat de argumenten van het INSS ter rechtvaardiging van de onverenigbaarheid van de twee in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkeringen niet overtuigend zijn. Zo betwijfelt hij de gegrondheid van het argument dat er slechts sprake kan zijn van één uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid ter compensatie van het inkomensverlies als gevolg van de onmogelijkheid om het gewone beroep uit te oefenen omdat er op enig gegeven moment slechts één gewoon beroep kan bestaan. Datzelfde argument zou dan moeten leiden tot een verbod van cumulatie van twee arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die krachtens verschillende regelingen zijn verkregen.

23      Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Social no 26 de Barcelona (arbeidsrechter, rechtbank nr. 26, Barcelona, Spanje) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is de Spaanse regeling inzake de verenigbaarheid van uitkeringen die is neergelegd in artikel 163, lid 1, [LGSS], zoals uitgelegd in de rechtspraak, volgens welke twee op basis van een en dezelfde socialezekerheidsregeling toegekende uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid niet kunnen worden gecumuleerd, terwijl dit bij uitkeringen die worden toegekend op basis van verschillende socialezekerheidsregelingen wel mogelijk is, ook al zijn de uitkeringen in beide gevallen gebaseerd op afzonderlijke bijdragen, in strijd met de Europese regeling die is vastgesteld in artikel 4 van richtlijn [79/7] en in artikel 5 van richtlijn [2006/54], gelet op het feit dat de Spaanse regeling kan leiden tot indirecte discriminatie op grond van geslacht of gender, gezien de verhouding tussen mannen en vrouwen in de verschillende Spaanse socialezekerheidsregelingen?

2)      Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, is de Spaanse regeling dan in strijd met voormelde Europese regeling, indien aan beide uitkeringen verschillende letsels ten grondslag liggen?”

24      Het Hof heeft verschillende vragen gesteld aan het INSS en de Spaanse regering, die daarop hebben geantwoord bij brieven van respectievelijk 3 en 7 december 2021.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

25      Ter verduidelijking van de strekking van de eerste vraag zij allereerst opgemerkt dat de verwijzende rechter zich afvraagt of de Spaanse socialezekerheidswetgeving verenigbaar is met artikel 4 van richtlijn 79/7 en artikel 5 van richtlijn 2006/54 wat betreft de voorwaarden waaronder overeenkomstig deze wetgeving, zoals uitgelegd door de Tribunal Supremo, twee uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid kunnen worden gecumuleerd in een situatie waarin de aangesloten werknemer voldoet aan de toekenningsvoorwaarden voor die uitkeringen op basis van tijdvakken van bijdragen aan verschillende regelingen.

26      Wat betreft de toepasselijkheid van de door de verwijzende rechter bedoelde richtlijnen blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid die verzoekster in het hoofdgeding wenst te cumuleren, worden toegekend in het kader van het socialezekerheidsstelsel waarin de LGSS voorziet en zijn bedoeld om de aangesloten personen te beschermen tegen inkomensverlies ten gevolge van de onmogelijkheid om hun gewone beroep uit te oefenen.

27      Een dergelijke uitkering valt onder richtlijn 79/7, aangezien zij deel uitmaakt van een wettelijke regeling die bescherming biedt tegen een van de in artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 genoemde eventualiteiten, te weten invaliditeit, en rechtstreeks en daadwerkelijk verband houdt met de bescherming tegen die eventualiteit [zie in die zin arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders), C‑450/18, EU:C:2019:1075, punt 35].

28      Het INSS, de Spaanse regering en de Europese Commissie benadrukken daarentegen dat richtlijn 2006/54 niet van toepassing is op het hoofdgeding. Uit artikel 1, tweede alinea, onder c), van richtlijn 2006/54, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, onder f), van die richtlijn, volgt namelijk dat deze richtlijn niet van toepassing is op wettelijke regelingen die onder richtlijn 79/7 vallen [arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders), C‑450/18, EU:C:2019:1075, punt 34].

29      In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die belet dat bij de sociale zekerheid aangesloten werknemers cumulatief twee uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid ontvangen, wanneer deze onder dezelfde socialezekerheidsregeling vallen, maar die cumulatie wel toelaat als deze uitkeringen onder verschillende socialezekerheidsregelingen vallen.

30      Het staat weliswaar vast dat het Unierecht de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten, in acht neemt en dat het elke lidstaat, bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Europese Unie, vrijstaat in zijn wetgeving de voorwaarden vast te stellen voor de toekenning van prestaties op het gebied van de sociale zekerheid, doch dit neemt niet weg dat de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht dienen te eerbiedigen (arrest van 14 april 2015, Cachaldora Fernández (C‑527/13, EU:C:2015:215, punt 25).

31      Het Unierecht staat er dus in beginsel niet aan in de weg dat een lidstaat in zijn socialezekerheidswetgeving uitsluit dat twee of meer uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid tegelijk kunnen worden genoten of dat die cumulatie onder bepaalde omstandigheden is toegestaan. Die wetgeving moet echter in overeenstemming zijn met richtlijn 79/7, en met name met artikel 4, lid 1, daarvan, krachtens hetwelk het beginsel van gelijke behandeling inhoudt dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect is uitgesloten met name met betrekking tot de berekening van de prestaties.

32      Wat dat betreft moet met de verwijzende rechter worden vastgesteld dat de in punt 29 van dit arrest bedoelde nationale regeling zonder onderscheid van toepassing is op mannelijke en vrouwelijke werknemers die zijn aangesloten bij verschillende Spaanse socialezekerheidsregelingen en in beginsel hebben voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van twee of meer uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid, zodat deze regeling geen directe discriminatie inhoudt.

33      Wat betreft de vraag of die nationale regeling leidt tot indirecte discriminatie, zij opgemerkt dat dit begrip voor de toepassing van richtlijn 79/7 aldus moet worden opgevat dat er sprake is van indirecte discriminatie op grond van geslacht wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van het ene geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (zie in die zin arrest van 8 mei 2019, Villar Láiz, C‑161/18, EU:C:2019:382, punt 37).

34      In casu neigt de verwijzende rechter tot het oordeel dat de nationale regeling in kwestie leidt tot indirecte discriminatie. Zoals in de punten 20 en 21 van dit arrest is uiteengezet, merkt deze rechter op dat, volgens de statistische gegevens waarover hij beschikt, bij degenen die bij de RGSS zijn aangesloten de verhouding tussen de twee geslachten tamelijk evenwichtig is, maar dat van de RETA-deelnemers slechts 36 % vrouw is, en dat deze twee regelingen het overgrote deel van bij de Spaanse sociale zekerheid aangesloten werknemers dekken. Mannen verkeren dus in een betere positie dan vrouwen om meerdere uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid te ontvangen uit verschillende regelingen, en die te kunnen cumuleren.

35      Wat dat betreft moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling een verschil in behandeling teweegbrengt tussen werknemers die recht hebben op meerdere uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid, op basis van een ogenschijnlijk neutraal criterium volgens hetwelk die werknemers die uitkeringen slechts mogen cumuleren wanneer zij onder verschillende socialezekerheidsregelingen vallen.

36      Dit verschil in behandeling werkt, wat de berekening van het totale uitkeringsbedrag betreft, duidelijk in het voordeel van werknemers die twee of meer uitkeringen uit verschillende socialezekerheidsregelingen kunnen cumuleren, en kan daarentegen werknemers benadelen die uitkeringen ontvangen uit hoofde van een en dezelfde socialezekerheidsregeling en deze niet kunnen cumuleren.

37      Het INSS en de Spaanse regering benadrukken dat de uitkeringen uit elk van deze socialezekerheidsregelingen met name verschillen in de wijze van bijdragebetaling en berekening alsook in de doelstellingen ervan, en betogen voorts dat uit die factoren blijkt dat werknemers die twee of meer uitkeringen kunnen cumuleren zich niet in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers die niet over die mogelijkheid beschikken. Die factoren lijken evenwel niet af te doen aan de vaststelling dat de mogelijkheid om twee of meer uitkeringen te cumuleren de betrokken werknemers in beginsel in staat stelt een uitkering te verkrijgen die in totaal hoger is dan de ene uitkering waarop zij anders recht zouden hebben gehad. Uit die factoren blijkt overigens evenmin dat hun situaties niet vergelijkbaar zijn, temeer omdat de uitkeringen krachtens de RGSS en de RETA beide zijn bedoeld als compensatie voor de inkomstenderving als gevolg van volledige ongeschiktheid van de werknemer om zijn gewone beroep uit te oefenen, hetgeen evenwel aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

38      In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat, om te beoordelen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling vrouwelijke werknemers specifiek benadeelt ten opzichte van mannelijke werknemers, het bestaan van een dergelijk specifiek nadeel met name kan worden vastgesteld wanneer wordt bewezen dat het percentage personen van het ene geslacht dat erdoor wordt getroffen aanzienlijk hoger is dan het percentage personen van het andere geslacht (zie in die zin arrest van 21 januari 2021, INSS, C‑843/19, EU:C:2021:55, punt 25).

39      Dat zou het geval kunnen zijn als komt vast te staan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling tot gevolg heeft dat het percentage vrouwelijke werknemers dat de mogelijkheid wordt ontnomen om twee of meer uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid te cumuleren aanzienlijk hoger is dan het percentage mannelijke werknemers.

40      Voor het geval dat de nationale rechter, zoals in het onderhavige geval, over statistische gegevens beschikt, heeft het Hof geoordeeld dat die rechter rekening dient te houden met alle werknemers die onderworpen zijn aan de nationale regeling die ten grondslag ligt aan het verschil in behandeling, alsook dat de beste vergelijkingsmethode erin bestaat een vergelijking te maken tussen enerzijds het percentage binnen de werkingssfeer van de betreffende regeling vallende vrouwelijke werknemers dat wel en het percentage vrouwelijke werknemers dat niet door het gestelde verschil in behandeling wordt geraakt, en anderzijds de overeenkomstige percentages voor de mannelijke werknemers die binnen de werkingssfeer van die regeling vallen (arrest van 21 januari 2021, INSS, C‑843/19, EU:C:2021:55, punt 26).

41      In dat verband staat het aan de nationale rechter om te beoordelen hoe betrouwbaar de aan hem overgelegde statistische gegevens zijn en of zij in aanmerking kunnen worden genomen, dat wil zeggen of zij – met name – niet de uitdrukking vormen van louter toevallige of conjuncturele verschijnselen, en of zij voldoende significant zijn (arrest van 21 januari 2021, INSS, C‑843/19, EU:C:2021:55, punt 27).

42      Uit het dossier waarover het Hof beschikt blijkt dat de partijen en de belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend het niet eens zijn over het soort gegevens dat moet worden gebruikt om volgens de in punt 40 van dit arrest bedoelde methode het percentage personen vast te stellen dat wordt getroffen door het verschil in behandeling. De standpunten lopen met name uiteen over de vraag of met de door de verwijzende rechter gebruikte gegevens, zoals bedoeld in punt 34 van dit arrest, betreffende de respectieve deelnamepercentages van mannelijke en vrouwelijke werknemers aan de RGSS en de RETA, het percentage getroffen personen kan worden vastgesteld. Het INSS en de Spaanse regering benadrukken met name dat de deelname aan een bepaalde regeling en de toekenning van het recht op een uitkering niet zijn gecorreleerd.

43      Wat betreft de relevantie van de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling niet van toepassing is op alle werknemers die zijn aangesloten bij de verschillende Spaanse socialezekerheidsregelingen, maar uitsluitend op hen die in beginsel voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van ten minste twee uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid, hetgeen in wezen ook de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 65 van haar conclusie.

44      Uitsluitend werknemers die onder deze laatste categorie vallen kunnen immers al dan niet aanspraak maken op twee of meer gecumuleerde uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid, afhankelijk van de vraag of zij onder een of meerdere socialezekerheidsregelingen vallen.

45      Om vast te stellen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling leidt tot indirecte discriminatie, mag dus geen rekening worden gehouden met de werknemers die twee of meer uitkeringen niet kunnen cumuleren om de enkele reden dat zij niet voldoen aan de toekenningsvoorwaarden voor elk van die uitkeringen, en die noodzakelijkerwijs behoren tot de werknemers die vallen onder de door de verwijzende rechter gehanteerde statistische gegevens betreffende de percentages van aansluiting bij de verschillende socialezekerheidsregelingen (zie naar analogie arrest van 21 januari 2021, INSS, C‑843/19, EU:C:2021:55, punt 30).

46      Om vast te stellen of een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, kan leiden tot met artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 strijdige indirecte discriminatie, moet dus om te beginnen het geheel van de aan die regeling onderworpen werknemers in aanmerking worden genomen, te weten alle werknemers die in beginsel aanspraak maken op meer dan één uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Vervolgens moet binnen de aldus bepaalde groep werknemers de verhouding worden vastgesteld tussen het percentage mannelijke werknemers die deze uitkeringen niet kunnen cumuleren, en het percentage mannelijke werknemers die dat wél kunnen, en moet diezelfde verhouding ook voor de vrouwelijke werknemers worden vastgesteld. Tot slot moeten die verhoudingen onderling worden vergeleken om te bepalen hoe significant het eventuele verschil tussen het percentage benadeelde mannelijke en het percentage benadeelde vrouwelijke werknemers is.

47      Deze methode is overigens neutraal ten aanzien van de door het INSS en de Spaanse regering benadrukte omstandigheid dat mannelijke werknemers meer risico lopen dan vrouwelijke werknemers om arbeidsongeschikt te worden en dus vaker aanspraak zullen maken op een uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Het enige doel van deze vergelijkingsmethode is namelijk vast te stellen of binnen de respectieve categorieën van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor wie dit risico zich reeds heeft verwezenlijkt, het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, naar verhouding aanzienlijk meer vrouwelijke dan mannelijke werknemers treft, zoals ook de advocaat-generaal in punt 66 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt.

48      Wat de juiste gegevens voor de uitvoering van die vergelijkingsmethode betreft, heeft het INSS op 3 december 2021 op verzoek van het Hof aanvullende statistische gegevens verstrekt, zoals omschreven in dat verzoek, aangaande het aantal mannelijke en vrouwelijke werknemers die ten minste tweemaal arbeidsongeschikt zijn bevonden en die op 10 november 2021 in beginsel aanspraak konden maken op een uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid op grond van ten minste twee socialezekerheidsregelingen of alleen op grond van de RGSS.

49      In dat verband zij eraan herinnerd dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling geldt voor alle werknemers die in beginsel hebben voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van ten minste twee arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Deze regeling kan dus negatieve gevolgen hebben voor alle werknemers die in het kader van dezelfde socialezekerheidsregeling aanspraak maken op ten minste twee arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ongeacht om welke regeling het gaat.

50      Het is juist dat aan de hand van de in punt 48 van dit arrest bedoelde gegevens een betrouwbare raming kan worden gemaakt van het totale aantal mannelijke en vrouwelijke werknemers dat op de peildatum door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling werd bevoordeeld, te weten de 7 723 mannelijke en 3 460 vrouwelijke werknemers die op die datum in beginsel ten minste twee uitkeringen vanwege volledige arbeidsongeschiktheid konden cumuleren.

51      Zoals de Commissie ter terechtzitting evenwel correct heeft opgemerkt, zijn deze gegevens voor de werknemers die de uitkeringen waarop zij aanspraak maken niet kunnen cumuleren, beperkt tot de 4 047 mannelijke en de 3 388 vrouwelijke werknemers die alleen bij de RGSS zijn aangesloten. Deze gegevens geven dus geen beeld van het totale aantal werknemers dat op de peildatum door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling werd benadeeld en kunnen dus op zichzelf niet volstaan om de percentages vast te stellen van de door deze regeling benadeelde mannelijke en vrouwelijke werknemers overeenkomstig hetgeen in de punten 40 en 46 van dit arrest is uiteengezet, met name wat betreft de werknemers die uitsluitend bij de RETA zijn aangesloten, op wie krachtens artikel 34 van besluit 2530/1970 betreffende de bijzondere socialezekerheidsregeling voor zelfstandigen dezelfde regel van toepassing is als die welke in artikel 163, lid 1, LGSS, is vastgesteld voor werknemers die bij de RGSS zijn aangesloten.

52      In deze context moet worden benadrukt dat, gezien het hoge aantal personen dat bij de RETA is aangesloten, het niet is uitgesloten dat de inaanmerkingneming van de cijfers betreffende de werknemers die in beginsel alleen op grond van deze regeling aanspraak maken op ten minste twee uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid, gevolgen kan hebben voor de berekening, op basis van alle relevante gegevens, van de respectieve percentages mannelijke en vrouwelijke werknemers die door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling worden benadeeld, volgens de in de punten 40 en 46 van dit arrest uiteengezette methode.

53      Ofschoon gegevens zoals bedoeld in punt 48 van dit arrest in beginsel relevant zijn om die percentages vast te stellen en daarmee te bepalen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling vrouwelijke werknemers in het bijzonder kan benadelen ten opzichte van mannelijke werknemers, moet erop worden gelet dat de uiteindelijk daarvoor gebruikte gegevens voldoende betrouwbaar en volledig zijn om die percentages correct te kunnen bepalen.

54      Het staat aan de verwijzende rechter om de nodige verificaties uit te voeren en in voorkomend geval te beoordelen of het eventuele verschil tussen het percentage mannelijke werknemers en het percentage vrouwelijke werknemers die zijn getroffen door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling significant is, waarbij verduidelijkt moet worden dat een minder groot, doch aanhoudend en vrij constant verschil over een langere periode tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers eveneens de schijn van indirecte discriminatie op grond van geslacht zou kunnen wekken (zie in die zin arrest van 9 februari 1999, Seymour-Smith en Perez, C‑167/97, EU:C:1999:60, punt 61).

55      Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat de beoordeling van de feiten die indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden toekomt aan de nationale rechter, overeenkomstig de nationale wetgeving of praktijk, die met name kan inhouden dat indirecte discriminatie op enigerlei wijze, met inbegrip van statistische gegevens, kan worden aangetoond (zie in die zin arrest van 3 oktober 2019, Schuch-Ghannadan, C‑274/18, EU:C:2019:828, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      In de derde plaats houdt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, indien de verwijzende rechter na die beoordeling tot de conclusie komt dat deze regeling vrouwelijke werknemers benadeelt ten opzichte van mannelijke werknemers, indirecte discriminatie op grond van geslacht in, hetgeen in strijd is met artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7, tenzij dit wordt gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets vandoen hebben met discriminatie op grond van geslacht. Dit is het geval wanneer die regeling beantwoordt aan een legitieme doelstelling van sociaal beleid alsook geschikt en noodzakelijk is voor het bereiken van dat doel, met dien verstande dat zij slechts kan worden geacht geschikt te zijn om de aangevoerde doelstelling te waarborgen indien zij er daadwerkelijk toe strekt die doelstelling coherent en stelselmatig te bereiken [arrest van 24 februari 2022, TGSS (Werkloosheid van huishoudelijk personeel), C‑389/20, EU:C:2022:120, punt 48].

57      Wat dat betreft heeft het Hof geoordeeld dat de lidstaten bij de keuze van de maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van hun sociaal beleid en werkgelegenheidsbeleid over een ruime beoordelingsmarge beschikken [arrest van 24 september 2020, YS (Bedrijfspensioenen van kaderpersoneel), C‑223/19, EU:C:2020:753, punt 57].

58      Hoewel het uiteindelijk toekomt aan de nationale rechter, die bij uitsluiting bevoegd is tot beoordeling van de feiten en tot uitlegging van de nationale wettelijke regeling, om uit te maken of en in hoeverre de wettelijke bepaling in kwestie door een dergelijke objectieve factor wordt gerechtvaardigd, is het Hof – dat de verwijzende rechter in het kader van een prejudiciële verwijzing een nuttig antwoord dient te verschaffen – bevoegd om op basis van het dossier van het hoofdgeding en van de ontvangen schriftelijke en mondelinge opmerkingen aanwijzingen te geven die de nationale rechter in staat stellen om uitspraak te doen [arrest van 24 september 2020, YS (Bedrijfspensioenen van kaderpersoneel), C‑223/19, EU:C:2020:753, punt 58].

59      In casu betogen het INSS en de Spaanse regering in wezen dat de nationale regeling gerechtvaardigd is gelet op de doelstelling om het socialezekerheidsstelsel levensvatbaar te houden. Ten eerste zetten zij uiteen dat de mogelijkheid om twee of meer uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid te cumuleren uit hoofde van één enkele regeling, die hetzelfde risico op verlies van inkomen uit arbeid dekt, aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de financiering van dat stelsel, en ten tweede dat de mogelijkheid om uitkeringen uit afzonderlijke regelingen te cumuleren een beperkt begrotingseffect heeft, alsook dat die uitkeringen bovendien verschillende risico’s dekken.

60      Wat betreft de vraag of het gaat om een legitieme doelstelling van sociaal beleid, kunnen budgettaire overwegingen weliswaar geen rechtvaardiging vormen voor discriminatie ten nadele van een van de geslachten, maar kunnen de doelstellingen die erin bestaan de duurzame financiering van de pensioenuitkeringen te waarborgen, gelet op de ruime beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken, worden beschouwd als legitieme doelstellingen van sociaal beleid die niets vandoen hebben met discriminatie op grond van geslacht (zie in die zin arrest van 21 januari 2021, INSS, C‑843/19, EU:C:2021:55, punt 38).

61      Wat betreft de mate waarin met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling het genoemde doel kan worden bereikt, lijkt een dergelijke regeling, die het ontvangen van meerdere uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid beperkt of uitsluit, met name in situaties waarin deze cumulatie de betrokkenen een hoger totaalbedrag zou opleveren dan het inkomensverlies die deze uitkeringen moeten compenseren, inderdaad geschikt om de middelen van het socialezekerheidsstelsel te beschermen en een rationele verdeling van die middelen te verzekeren.

62      De Commissie heeft evenwel aangevoerd, zonder op dat punt te zijn tegengesproken, dat, ongeacht of de werknemer uitkeringen uit één enkele regeling dan wel uit verschillende regelingen ontvangt, de daarmee samenhangende uitgaven ten laste blijven van de socialezekerheidsbegroting.

63      Voorts zij eraan herinnerd dat, zoals in de punten 36 en 37 van dit arrest is vastgesteld, ondanks de mogelijke verschillen tussen de uitkeringen uit verschillende socialezekerheidsregelingen wat betreft de wijze van berekening van het bedrag van deze uitkeringen en de wijze van betaling van de bijdragen, en ondanks het doel ervan, de mogelijkheid om meerdere uitkeringen uit verschillende regelingen te cumuleren de betrokken werknemers wel degelijk een financieel voordeel lijkt te verschaffen en tot hogere overheidsuitgaven lijkt te kunnen leiden.

64      Voor de gevolgen van de cumulatie van uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid lijkt het dus niet veel uit te maken of die cumulatie wordt toegekend voor uitkeringen uit één enkele regeling of voor uitkeringen uit meerdere regelingen, temeer wanneer, zoals in casu, de betrokken werknemer het recht op de twee uitkeringen heeft verworven in twee verschillende bijdragetijdvakken.

65      Hieruit volgt dat, onder voorbehoud van de verificatie door de verwijzende rechter, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling niet zodanig samenhangend en systematisch wordt uitgevoerd dat zij geschikt kan worden geacht om het gestelde doel te bereiken.

66      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die belet dat bij de sociale zekerheid aangesloten werknemers cumulatief twee uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid ontvangen wanneer deze onder dezelfde socialezekerheidsregeling vallen, maar die cumulatie wel toestaat wanneer deze uitkeringen onder verschillende socialezekerheidsregelingen vallen, aangezien een dergelijke nationale regeling vrouwelijke werknemers in het bijzonder kan benadelen ten opzichte van mannelijke werknemers, met name door een significant groter percentage mannelijke werknemers – vastgesteld aan de hand van het geheel van mannelijke werknemers op wie die regeling van toepassing is – dan het corresponderende percentage vrouwelijke werknemers voor cumulatie van deze uitkeringen in aanmerking te laten komen, zonder dat die regeling wordt gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets vandoen hebben met discriminatie op grond van geslacht.

 Tweede vraag

67      Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

68      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die belet dat bij de sociale zekerheid aangesloten werknemers cumulatief twee uitkeringen wegens volledige arbeidsongeschiktheid ontvangen wanneer deze onder dezelfde socialezekerheidsregeling vallen, maar deze cumulatie wel toelaat wanneer deze uitkeringen onder verschillende socialezekerheidsregelingen vallen, aangezien een dergelijke nationale regeling vrouwelijke werknemers in het bijzonder kan benadelen ten opzichte van mannelijke werknemers, met name door een significant groter percentage mannelijke werknemers – vastgesteld aan de hand van het geheel van mannelijke werknemers op wie die regeling van toepassing is – dan het corresponderende percentage vrouwelijke werknemers voor cumulatie van deze uitkeringen in aanmerking te laten komen, zonder dat die regeling wordt gerechtvaardigd door objectieve factoren die niets vandoen hebben met discriminatie op grond van geslacht.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.