Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 7 december 2023 door Anheuser-Busch Inbev en Ampar tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer - uitgebreid) van 20 september 2023 in de gevoegde zaken T-278/16 en T-370/16, Atlas Copco Airpower e.a. / Commissie

(Zaak C-756/23 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Anheuser-Busch Inbev en Ampar (vertegenwoordigers: A. von Bonin, Rechtsanwalt, O. Brouwer, A. Haelterman, A. Pliego Selie en T. van Helfteren, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

de zaak zelf af te doen en het besluit van de Commissie (EU) 2016/1699 van 11 januari 2016 betreffende de staatssteunregeling inzake vrijstelling van overwinst SA.37667 (2015/C) (ex 2015/NN) door België ten uitvoer gelegd1 (hierna: „bestreden besluit”) nietig te verklaren of, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor afdoening in overeenstemming met het arrest van het Hof, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor het Gerecht, met inbegrip van de kosten van eventuele interveniërende partijen.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes voeren vier middelen van de hogere voorziening aan.

Ten eerste: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft het bewijs verkeerd opgevat bij het bepalen van de referentieregeling overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU:

bij het bepalen van de referentieregeling heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en in het bestreden besluit is dienaangaande het recht verkeerd toegepast doordat daaraan een onjuiste uitlegging van de betekenis en de werkingssfeer van artikel 185, § 2, onder b), van het Belgische Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 („Wetboek Inkomstenbelasting 92”) ten grondslag ligt;

het Gerecht heeft het bewijs verkeerd opgevat.

Ten tweede: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het stelsel een voordeel verleende in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Ten derde: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het stelsel selectief werd toegepast op bepaalde ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Ten vierde: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de steun kon worden teruggevorderd van alle entiteiten van een multinationale groep.

____________

1 PB 2016 L 260, blz. 61.