Language of document : ECLI:EU:T:2002:295

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

5 december 2002 (1)

„Tijdelijke functionarissen - Uitvoering van arrest van Gerecht - Heropening van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 - Niet-inschrijving op lijst van geschikte kandidaten”

In zaak T-119/99,

Paul Edwin Hoyer, voormalig tijdelijk functionaris van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, woonachtig te Hoeilaart (België), vertegenwoordigd door G. van der Wal, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door G. Valsesia en C. Van der Hauwaert en nadien door F. Clotuche-Duvieusart en H. M. H. Speyart als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 van de Commissie, althans van het besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten van dat vergelijkend onderzoek te plaatsen, van welk besluit verzoeker in kennis is gesteld bij brief van 15 februari 1999,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, V. Tiili en P. Mengozzi, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2002,

het navolgende

Arrest

De feiten van het geding

1.
    Verzoeker is door de Commissie op 1 april 1984 voor de duur van twee jaar in dienst genomen als tijdelijk functionaris in de functie van tolk in de rang LA 7 bij de taalgroep Nederlands. Zijn arbeidsovereenkomst is verschillende malen verlengd en, bij brief van 10 mei 1988, voor onbepaalde tijd met ingang van 1 april 1988. In deze brief gaf de Commissie verzoeker te kennen dat hij zich diende aan te melden voor het eerstvolgende extern vergelijkend onderzoek voor tolken/adjunct-tolken dat voor hem zou openstaan en dat zijn arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd indien hij daarvoor niet zou slagen.

2.
    Op 26 juni 1989 heeft de Commissie de aankondiging van intern vergelijkend onderzoek aan de hand van een examen COM/LA/2/89 voor de vorming van een aanwervingsreserve van adjunct-tolken gepubliceerd, dat betrekking had op het tolken vanuit en naar alle officiële talen van de Europese Gemeenschappen. Dit vergelijkend onderzoek moest leiden tot de vaststelling van één lijst van geschiktekandidaten, zonder beperking tot een tevoren vastgesteld aantal geslaagden. Voor het examen moest elke kandidaat drie werktalen kiezen, waaronder zijn moedertaal.

3.
    Verzoeker heeft deelgenomen aan intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, waarvan het schriftelijk gedeelte plaatsvond op 25 november 1989 en het mondeling gedeelte op 6 december 1990.

4.
    Bij brief van 8 maart 1991 heeft de Commissie verzoeker meegedeeld dat de jury hem niet op de na afloop van dit vergelijkend onderzoek opgestelde lijst van geschikte kandidaten had geplaatst op grond dat hij niet het minimaal vereiste aantal punten had behaald.

5.
    Hierop heeft de Commissie verzoeker bij brief van 11 maart 1991 meegedeeld dat zijn contract met ingang van 14 juni 1991 zou worden beëindigd.

6.
    Naar aanleiding van het hiertegen door verzoeker ingestelde beroep heeft het Gerecht bij arrest van 17 maart 1994 (Hoyer/Commissie, T-43/91, JurAmbt. blz. I-A-91 en II-297; hierna: „arrest Hoyer I”) voornoemd besluit van de jury om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 te plaatsen, nietig verklaard. Het Gerecht was van oordeel dat de jury niet in staat was geweest een gelijke behandeling van alle kandidaten tijdens het gehele vergelijkend onderzoek te waarborgen. Meer in het bijzonder oordeelde het Gerecht, dat de jury niet in staat was geweest te waarborgen dat zij haar beoordeling van alle kandidaten objectief en gelijk had uitgebracht en dat de voor de beoordeling van alle kandidaten gebruikte criteria uniform waren en coherent waren toegepast, in de eerste plaats omdat de juryleden verschillende van de tijdens het mondeling examen gebruikte talen niet perfect beheersten, in de tweede plaats omdat een of meer juryleden tijdens deze examenonderdelen afwezig waren, in de derde plaats omdat de bijzitters elkaar afwisselden, wegens het grote aantal kandidaten, talencombinaties en teksten, met verschillende inhoud en uitgesproken door verschillende sprekers, en, in de vierde plaats, gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen het begin en het einde van het mondeling examen (punt 61 van het arrest). Het Gerecht heeft bovendien geoordeeld, dat de onbetwiste afwezigheid van de voorzitter van de jury tijdens de duur van enkele mondelinge examens en zijn vervanging door een plaatsvervangend voorzitter onder onregelmatige voorwaarden, een schending van wezenlijke vormvoorschriften opleverde (punten 58, 59 en 62 van het arrest).

7.
    Het Gerecht heeft evenwel verzoekers vordering om vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 in zijn geheel nietig te verklaren, afgewezen op grond van de navolgende overwegingen in punt 65 van het arrest Hoyer I:

„Zonder dat de overige middelen en argumenten van verzoeker behoeven te worden onderzocht, moet het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen,derhalve nietig worden verklaard. Hoewel verzoeker primair nietigverklaring van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 heeft gevorderd, worden zijn rechten afdoende beschermd indien het tot aanstelling bevoegd gezag voor hem een billijke oplossing zoekt; daarvoor is het niet nodig, de gehele uitslag van het vergelijkend onderzoek op losse schroeven te zetten of de daarop gevolgde aanstellingen nietig te verklaren.”

8.
    Bij arrest van dezelfde datum heeft het Gerecht ook het bij voornoemde brief van 11 maart 1991 ter kennis van verzoeker gebrachte besluit van de Commissie om zijn dienstverband als tijdelijk functionaris te beëindigen nietig verklaard, aangezien dit besluit was gebaseerd op een onwettig besluit van de jury van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, dat in het arrest Hoyer I was nietig verklaard (Hoyer/Commissie, T-51/91, JurAmbt. blz. I-A-103 en II-341; hierna: arrest „Hoyer II”).

9.
    In het kader van de uitvoering van de arresten Hoyer I en Hoyer II hebben partijen langdurig met elkaar van gedachten gewisseld en een uitvoerige correspondentie gevoerd, teneinde een billijke oplossing voor verzoeker te zoeken als bedoeld in punt 65 van het arrest Hoyer I. Deze oplossing moest onder meer betrekking hebben op de hervatting van de werkzaamheden van verzoeker bij de Commissie, de vergoeding van de door hem geleden schade en de heropening ten aanzien van hem van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89.

10.
    Op 3 november 1994 heeft verzoeker zijn werkzaamheden als tolk als tijdelijk functionaris bij de Commissie hervat.

11.
    Aangaande de heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 blijkt uit de stukken, dat verzoeker van mening was dat daaraan dezelfde gebreken zouden kleven als aan het oorspronkelijke vergelijkend onderzoek, zoals geconstateerd in het arrest Hoyer I, zodat heropening was uitgesloten. Voorts blijkt uit de stukken, dat de Commissie op verzoek van verzoeker ermee heeft ingestemd, pas een jaar na 3 november 1994 - de datum van hervatting van verzoekers werkzaamheden bij de Commissie - een vergelijkend onderzoek ten aanzien van hem te organiseren, teneinde hem in staat te stellen zich hierop goed voor te bereiden, zulks gelet op het feit dat hij gedurende meer dan drie jaar (van 14 juni 1991 tot 3 november 1994) een ander beroep bij de Commissie had uitgeoefend dan dat van tolk (bijlagen 13 en 16 bij het verzoekschrift).

12.
    Ook heeft de Commissie ermee ingestemd dat verzoeker deelnam aan het eerstvolgende extern vergelijkend onderzoek voor Nederlandstalige tolken en, in de tussenliggende tijd, aan elk ander extern of intern vergelijkend onderzoek, zonder dat een eventuele negatieve uitslag consequenties zou hebben voor zijn contract als tijdelijk functionaris (bijlagen 16 en 18 bij het verzoekschrift).

13.
    Zo heeft verzoeker in de periode 1996-1998 deelgenomen aan verschillende vergelijkende onderzoeken, onder meer aan intern vergelijkend onderzoekCOM/LA/993 voor tolken van de Duitse, de Griekse of de Nederlandse taal, algemeen vergelijkend onderzoek EUR/LA/114 voor vertalers van de Nederlandse taal en intern vergelijkend onderzoek COM/LA/27/97 voor tolken van de Nederlandse taal. Hij is voor geen van deze vergelijkende onderzoeken geslaagd. Verzoeker heeft ook deelgenomen aan algemeen vergelijkend onderzoek COM/LA/1058 voor tolken van de Nederlandse taal. Hij is echter niet verschenen op het mondeling examen van dit vergelijkend onderzoek, dat heeft plaatsgevonden op 30 september 1998, zodat hij van verdere deelname is uitgesloten.

14.
    In de loop van deze periode heeft verzoeker zich verzet tegen heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, niet alleen omdat daaraan dezelfde gebreken zouden kleven als de in het arrest Hoyer I geconstateerde gebreken van het oorspronkelijke vergelijkend onderzoek, maar ook omdat hierover een „afspraak” zou zijn gemaakt tussen verzoeker en de diensten van de Commissie (bijlagen 17, 19, 23 en 26 bij het verzoekschrift).

15.
    Naar aanleiding van deze ontwikkelingen heeft de Commissie besloten, intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker te heropenen, en heeft zij hem bij brief van 11 mei 1998 uitgenodigd op 1 juli 1998 deel te nemen aan het mondeling examen hiervan.

16.
    Na verscheidene malen te zijn uitgesteld, hetzij op verzoek van verzoeker (bijlage 26 bij het verzoekschrift), hetzij omdat verzoeker niet op het examen verscheen (bijlage 35 bij het verzoekschrift), hetzij wegens ziekte (bijlage 39 bij het verzoekschrift), heeft dit mondeling examen uiteindelijk plaatsgevonden op 11 januari 1999.

17.
    Verzoeker is op dit examen verschenen en heeft ervoor gekozen te tolken vanuit het Duits en het Frans naar het Nederlands (bijlage 2 bij het verweerschrift). Tevoren had hij de Commissie bij brief van 5 januari 1999 meegedeeld, dat hij zich alle rechten voorbehield, met name het recht om zich te beroepen op de hierboven genoemde afspraak over de niet-heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, dat aan een eventuele negatieve uitslag voor hem van het mondeling examen van het heropende vergelijkend onderzoek geen consequenties zouden kunnen worden verbonden en dat deze in geen geval de beëindiging van zijn contract als tijdelijk functionaris zou rechtvaardigen.

18.
    Bij brief van 15 februari 1999 heeft de Commissie verzoeker in kennis gesteld van het besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek om hem niet op de lijst van geschikte kandidaten van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 te plaatsen op grond dat hij niet het minimaal vereiste aantal punten voor de hierboven bedoelde twee onderdelen van het mondeling examen had behaald (hierna: „bestreden besluit”).

Procesverloop en conclusies van partijen

19.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 17 mei 1999, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld.

20.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten de mondelinge behandeling te openen.

21.
    Partijen zijn in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 3 juli 2002.

22.
    Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk te verklaren;

-    intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 op alle onderdelen, met behoud van de rechten van derden, nietig te verklaren, althans nietig te verklaren het besluit van de jury om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten te plaatsen, zoals aan hem medegedeeld bij brief van 15 februari 1999;

-    verweerster in de kosten te verwijzen.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ongegrond te verklaren;

-    verzoeker in de kosten te verwijzen.

24.
    Ter terechtzitting heeft verzoeker zijn vordering tot nietigverklaring van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 op alle onderdelen, met behoud van de op basis daarvan door derden verworven rechten, ingetrokken; hiervan is akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. Mitsdien hoeft op deze vordering niet meer te worden beslist.

In rechte

25.
    Tot staving van zijn beroep draagt verzoeker vier middelen voor, ontleend aan, in de eerste plaats, schending van het gelijkheidsbeginsel en van wezenlijke vormvoorschriften, zoals door het Gerecht vastgesteld in het arrest Hoyer I, in de tweede plaats, schending van artikel 233 EG, in de derde plaats, het onregelmatige karakter van het mondeling examen van 11 januari 1999, en, in de vierde plaats, schending van een beweerde afspraak tussen de Commissie en verzoeker over de niet-heropening ten aanzien van hem van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89.

26.
    Het Gerecht is van oordeel, dat van de door verzoeker voorgedragen middelen eerst het tweede en het vierde middel en vervolgens het eerste en het derde middelgezamenlijk moeten worden onderzocht. Alvorens, namelijk te onderzoeken of de heropening van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker en het verloop van het aldus heropende vergelijkend onderzoek ongeschikt en onregelmatig waren, moet worden vastgesteld of deze heropening kon plaatsvinden in het kader van de uitvoering van het arrest Hoyer I, gelet op de motivering van dit arrest en op een gestelde afspraak tussen de Commissie en verzoeker over de niet-heropening ten aanzien van hem van het betrokken vergelijkend onderzoek.

Het tweede en het vierde middel, betreffende, respectievelijk, schending van artikel 233 EG en van een gestelde afspraak tussen de Commissie en verzoeker over de niet-heropening ten aanzien van hem van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89

Argumenten van partijen

27.
    Verzoeker stelt om te beginnen, dat de heropening ten aanzien van hem van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, als maatregel ter uitvoering van het arrest Hoyer I, in strijd is met artikel 233 EG. Gelet namelijk op de motivering van het arrest Hoyer I, waarin de Commissie is gelast een billijke oplossing voor verzoeker te zoeken, was heropening van dit vergelijkend onderzoek rechtens onmogelijk. Bij het vinden van een dergelijke oplossing kan niet worden voorbijgaan aan verzoekers standpunt, die zich tegen de heropening van het betrokken vergelijkend onderzoek had verzet en telkens had gesteld dat „voortzetting en heropening van het concours COM/LA/2/89 rechtens niet toelaatbaar was”.

28.
    Verzoeker betoogt voorts, dat hij met de Commissie de afspraak heeft gemaakt dat vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 niet ten aanzien van hem zou worden heropend. Uit de brief van de Commissie van 19 mei 1998 blijkt duidelijk, dat met deze instelling is afgesproken dat hij aan het eerstvolgende extern vergelijkend onderzoek voor de rang LA 8 zou deelnemen en dat het niet-slagen voor enig ander vergelijkend onderzoek waaraan hij zou deelnemen, geen negatieve gevolgen voor hem zou hebben. Uit zijn briefwisseling met de Commissie blijkt naar verzoekers mening echter niet, dat de Commissie slechts heeft toegezegd vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 niet te zullen heropenen vóór 3 november 1995.

29.
    Verzoeker merkt in dit verband op, dat uit de opsomming door de Commissie van de verschillende vergelijkende onderzoeken waaraan hij heeft deelgenomen, slechts volgt dat zij geen negatieve consequenties aan de uitslag van die onderzoeken heeft verbonden; hieruit blijkt echter niet dat zijn beweringen aangaande voornoemde afspraak onjuist zijn.

30.
    De zienswijze van de Commissie ten slotte, dat het feit dat verzoeker niet heeft deelgenomen aan het mondeling examen van algemeen vergelijkend onderzoek COM/LA/1058 op 30 september 1998 aantoont dat de heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 in overeenstemming is met de hiervoor bedoeldeafspraak, acht verzoeker onjuist. Eerstgenoemd vergelijkend onderzoek behoort niet tot de categorie vergelijkende onderzoeken waarop zijn arbeidsovereenkomst doelde, zodat de Commissie geen consequenties kan verbinden aan de negatieve uitslag daarvan, zoals bovendien ook blijkt uit het feit dat verzoekers overeenkomst niet is beëindigd naar aanleiding van de uitslag van dit vergelijkend onderzoek.

31.
    De Commissie herinnert er om te beginnen aan dat zij, om volledige uitvoering aan een arrest te geven overeenkomstig artikel 233 EG, het dictum en de motivering van dat arrest moet eerbiedigen, en dat zij over een beoordelingsvrijheid beschikt ter zake van de keuze van de maatregelen en middelen die zij voor een dergelijke uitvoering noodzakelijk acht (arrest Hof van 26 april 1988, Asteris/Commissie, C-97/86, C-193/86, C-99/86 en C-215/86, Jurispr. blz. 2181, punt 27, en arresten Gerecht van 2 februari 1995, Frederiksen/Parlement, T-106/92, JurAmbt. blz. I-A-29 en II-99, punt 31, en 26 juni 1996, De Nil en Impens/Raad, T-91/95, JurAmbt. blz. I-A-327 en II-959, punt 34). Zij merkt bovendien op dat zij weliswaar niet gehouden is een dialoog met de belanghebbenden aan te gaan omtrent die keuze, doch dat zij dit in uitzonderlijke gevallen toch kan doen indien de uitvoering van een arrest tot nietigverklaring op bijzondere moeilijkheden stuit (arrest De Nil en Impens/Raad, reeds aangehaald, punt 34).

32.
    De Commissie merkt in de tweede plaats op, dat in casu noch uit het dictum noch uit de motivering van het arrest Hoyer I, inzonderheid niet uit punt 65, volgt dat vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 niet mocht worden heropend. Voor het overige heeft zij de grenzen van haar beoordelingsvrijheid niet overschreden door te besluiten dit vergelijkend onderzoek ten aanzien van verzoeker te heropenen.

33.
    In de derde plaats ontkent de Commissie de stelling van verzoeker dat zij zou hebben toegezegd vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem niet te zullen heropenen. Deze stelling berust op een onjuiste interpretatie door verzoeker van de briefwisseling tussen hem en de Commissie en met name van de twee brieven van directeur-generaal De Koster van 29 juni 1995 en 14 februari 1996. In deze brieven heeft de heer De Koster enerzijds ermee ingestemd vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 niet vóór 3 november 1995 te heropenen, zodat verzoeker zich er terdege op kon voorbereiden, gelet op het feit dat hij reeds meer dan drie jaar lang een ander beroep bij de Commissie uitoefende dan dat van tolk. Anderzijds heeft de heer De Koster zich er voorstander van getoond, dat verzoeker aan het eerstvolgende extern vergelijkend onderzoek voor tolken in de Nederlandse taal, alsmede aan enig ander intern of extern vergelijkend onderzoek dat in de tussentijd zou worden georganiseerd, zou deelnemen, zonder dat een eventueel negatief resultaat gevolgen zou hebben voor zijn arbeidscontract. In geen van deze gevallen heeft de Commissie hieraan negatieve gevolgen voor verzoeker verbonden.

34.
    Tot slot meent de Commissie, dat zij overeenkomstig de met verzoeker gemaakte afspraken heeft besloten vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 te heropenen in het stadium van het mondeling examen, welk examen uiteindelijk heeft plaatsgevondenop 11 januari 1999, nadat het op verzoek van verzoeker verschillende malen was uitgesteld.

Beoordeling door het Gerecht

35.
    Allereerst moet in herinnering worden geroepen, dat wanneer de gemeenschapsrechter een handeling van een instelling nietig verklaart, deze instelling krachtens artikel 233 EG verplicht is de maatregelen ter uitvoering van het arrest te nemen. Dienaangaande is in de rechtspraak van het Hof en van het Gerecht gepreciseerd dat, om zich te voegen naar het arrest en hieraan volledige uitvoering te geven, de instelling niet alleen het dictum moet naleven, maar ook de motivering die daaraan ten grondslag ligt en er de noodzakelijke steun aan biedt, daar zij onontbeerlijk is om de nauwkeurige betekenis van het dictum te bepalen. De motivering geeft immers aan, welke bepaling precies als onwettig wordt beschouwd en wat precies de redenen zijn van de in het dictum vastgestelde onwettigheid, zodat de betrokken instelling er bij de vervanging van de nietig verklaarde handeling rekening mee moet houden (arrest Hof Asteris/Commissie, reeds aangehaald, punt 27; arrest Gerecht Frederiksen/Parlement, reeds aangehaald, punt 31).

36.
    Voorts is het vaste rechtspraak, dat de instelling waarvan de door de gemeenschapsrechter nietig verklaarde handeling uitgaat, ter nakoming van de krachtens artikel 233 EG op haar rustende verplichting dient te bepalen welke maatregelen nodig zijn ter uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring, waarbij zij de beoordelingsbevoegdheid waarover zij daartoe beschikt dient uit te oefenen met inachtneming van zowel het dictum en de motivering van het uit te voeren arrest als het gemeenschapsrecht, zonder dat de gemeenschapsrechter haar kan veroordelen om bepaalde maatregelen te nemen (arrest Hof van 9 juni 1983, Verzyck/Commissie, 225/82, Jurispr. blz. 1991, punt 19; arrest Gerecht van 27 juni 1991, Valverde Mordt/Hof van Justitie, T-156/89, Jurispr. blz. II-407, punt 150, en arrest De Nil Impens/Raad, reeds aangehaald, punt 34).

37.
    In dit verband is door het Hof en het Gerecht reeds uitgemaakt, dat wanneer zoals in casu sprake is van een algemeen vergelijkend onderzoek met het oog op de vorming van een aanwervingsreserve, de rechten van de verzoeker afdoende worden beschermd indien het tot aanstelling bevoegd gezag besluit, het vergelijkend onderzoek met het oog op de vorming van een reservelijst ten aanzien van hem te heropenen (arresten Hof van 14 juli 1983, Detti/Hof van Justitie, 144/82, Jurispr. blz. 2421, punt 33, en 6 juli 1993, Commissie/Albani e.a., C-242/90 P, Jurispr. blz. I-3839, punten 13 en 14; arrest Gerecht van 22 juni 1990, Marcopoulos/Hof van Justitie, T-32/89 en T-39/90, Jurispr. blz. II-281, punt 44; hierna: „arrest Marcopoulos”), aangezien een dergelijke heropening leidt tot herstel van de situatie zoals deze bestond voordat de door de gemeenschapsrechter gewraakte omstandigheden zich voordeden (arresten Gerecht van 15 juli 1993, Camara Allosio e.a./Commissie, T-17/90, T-28/91 en T-17/92, Jurispr. blz. II-841, punt 79, en Camera-Lampitelli e.a./Commissie, T-27/92, Jurispr. blz. II-873, punten 43 en 44).

38.
    In casu moet worden geconstateerd dat uit de motivering van het arrest Hoyer I blijkt, dat het Gerecht zich niet heeft uitgelaten over de wijze waarop de Commissie na de uitspraak van dit arrest een billijke oplossing moest zoeken waardoor de rechten van verzoeker afdoende werden beschermd, en dat het dus niet heeft uitgesloten dat een dergelijke oplossing kon bestaan in de heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker. In het dictum van het arrest Hoyer I is immers alleen het besluit van de jury om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 te plaatsen, nietig verklaard, en de motivering geeft duidelijk de redenen voor deze nietigverklaring aan, waarbij uitsluitend wordt vastgesteld dat een billijke oplossing voor verzoeker moet worden gevonden zonder dat het nodig is de gehele uitslag van het vergelijkend onderzoek op losse schroeven te zetten. Dit betekent dat de grief van verzoeker dat de Commissie, door intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem te heropenen, artikel 233 EG heeft geschonden op grond dat een dergelijke heropening rechtens niet toelaatbaar was in het licht van de motivering van het arrest Hoyer I, ongegrond is.

39.
    Vervolgens moet worden vastgesteld dat verzoeker en de Commissie, in het kader van het zoeken naar een billijke oplossing voor verzoeker ten vervolge op het arrest Hoyer I, een uitvoerige briefwisseling hebben gevoerd over onder meer de heropening ten aanzien van verzoeker van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89. Aangezien deze briefwisseling door partijen uiteenlopend wordt uitgelegd, moet worden bepaald of er, zoals verzoeker beweert, tussen hen wellicht een afspraak was gemaakt die zich verzette tegen de heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem.

40.
    Dienaangaande moet enerzijds worden opgemerkt dat verzoeker tijdens zijn onderhoud met de Commissie op 15 april 1994 en in zijn brief van 5 mei 1994 heeft aangegeven, uitvoerig geïnformeerd te willen worden over de wijze waarop de Commissie het vergelijkend onderzoek dacht te gaan organiseren, dat wil zeggen, over de termijn en de samenstelling van de jury. In zijn twee brieven van 6 september 1994 en 21 februari 1995 heeft verzoeker zich met name verzet tegen heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 omdat hieraan dezelfde gebreken zouden kleven als de in het arrest Hoyer I vastgestelde gebreken van het oorspronkelijke vergelijkend onderzoek. Hij heeft zich in dat verband bereid verklaard deel te nemen aan een extern vergelijkend onderzoek dat moest worden gehouden met een jury die zou zijn samengesteld uit personen die geen deel hadden uitgemaakt van de jury van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, en wel binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf de hervatting van zijn activiteiten bij de Commissie, te weten 3 november 1994.

41.
    Anderzijds moet worden vastgesteld dat de Commissie zich er in haar brieven van 29 juni 1995 en 14 februari 1996 voorstander van heeft betuigd dat verzoeker zou deelnemen aan het eerstvolgende extern vergelijkend onderzoek dat voor hem zou openstaan alsmede aan enig ander intern of extern vergelijkend onderzoek dat inde tussentijd zou worden gehouden, zonder dat een eventueel niet-slagen voor deze vergelijkende onderzoeken negatieve gevolgen zou hebben voor zijn lopende arbeidscontract. Tevens heeft zij bevestigd dat zij de door verzoeker voorgestelde termijn van één jaar te rekenen vanaf 3 november 1994 voor het houden van een nieuw vergelijkend onderzoek alleszins redelijk achtte.

42.
    Uit de voorgaande briefwisseling volgt, dat verzoeker en de Commissie weliswaar een afspraak hebben gemaakt, maar dat deze, anders dan verzoeker stelt, geen betrekking had op de niet-heropening ten aanzien van hem van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89. Bedoelde afspraak hield namelijk enerzijds in, dat de Commissie op verzoek van verzoeker instemde met de termijn van één jaar, te rekenen vanaf 3 november 1994, voor de voorbereiding van een volgend extern vergelijkend onderzoek, en anderzijds dat de Commissie ermee instemde dat verzoeker in de tussenliggende tijd aan elk ander intern of extern vergelijkend onderzoek zou deelnemen zonder dat een eventueel niet-slagen hiervoor van invloed zou zijn op zijn contract als tijdelijk functionaris.

43.
    Aan de inhoud van deze afspraak doet niet af dat de Commissie in haar brief van 29 juni 1995, voornoemd, verklaart dat zij aanvankelijk van oordeel was dat de billijke oplossing bestond in een hervatting van de werkzaamheden van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, doch dat zij er, gelet op verzoekers verzet hiertegen, voorstander van was dat hij zou deelnemen aan het eerstvolgend extern vergelijkend onderzoek dat voor hem zou openstaan. Deze verklaring betekent geenszins dat de Commissie, door verzoeker een dergelijke mogelijkheid te bieden, ermee heeft ingestemd vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem niet meer te zullen heropenen.

44.
    Uit de hiervoor onderzochte briefwisseling komt namelijk de wil van de Commissie tot uiting om verzoeker, in het kader van het zoeken naar de billijke oplossing ten vervolge op het arrest Hoyer I, in de gelegenheid te stellen een breed scala aan mogelijkheden te benutten om herstel van zijn rechten te bewerkstelligen, namelijk door hem de deelneming aan elk vergelijkend onderzoek, zowel extern als intern, dat voor hem zou openstaan, te vergemakkelijken.

45.
    In dit verband moet worden geconstateerd dat verzoeker, zoals uit de stukken blijkt, in 1997 inderdaad heeft deelgenomen aan de interne vergelijkende onderzoeken COM/LA/993 en COM/LA/27/97 en aan algemeen vergelijkend onderzoek EUR/LA/114, voor welke vergelijkende onderzoeken hij is gezakt.

46.
    Overeenkomstig voornoemde afspraak heeft de Commissie aan het niet-slagen voor deze vergelijkende onderzoeken echter nooit negatieve gevolgen voor zijn contract als tijdelijk functionaris verbonden, zoals verzoeker zelf ook erkent.

47.
    Bovendien dient te worden geconstateerd, dat verzoeker ook heeft deelgenomen aan het door de Commissie georganiseerde algemeen vergelijkend onderzoek COM/LA/1058 voor tolken van de Nederlandse taal. Het staat echter vast en wordtniet weersproken, dat verzoeker niet is verschenen op het mondeling examen van dit vergelijkend onderzoek, dat heeft plaatsgevonden op 30 september 1998, zodat hij van verdere deelname is uitgesloten. Aangezien verzoeker aldus had deelgenomen aan een nieuw extern vergelijkend onderzoek voor tolken van de Nederlandse taal, op welk vergelijkend onderzoek de hiervoor genoemde afspraak van partijen eveneens betrekking had, had het niet-slagen van verzoeker voor dit vergelijkend onderzoek of de uitsluiting daarvan tot zijn ontslag moeten leiden. Zoals de Commissie echter ter terechtzitting heeft gesteld, is dit niet gebeurd. Aldus heeft de Commissie de mogelijkheden voor verzoeker om in zijn rechten te worden hersteld, daadwerkelijk vergroot.

48.
    Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat uit voornoemde briefwisseling niet voortvloeit, dat de Commissie ermee heeft ingestemd om vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 niet ten aanzien van verzoeker te heropenen. Zoals de Commissie terecht in haar stukken onderstreept, heeft verzoeker zich pas in zijn brief van 5 januari 1999 voor het eerst op het bestaan van een dergelijke afspraak beroepen, zonder evenwel te vermelden of te preciseren op welke briefwisseling of andere eventuele bewijsstukken deze bewering was gebaseerd.

49.
    In deze omstandigheden moet worden geconcludeerd, dat noch de tussen verzoeker en de Commissie aangegane dialoog noch de tussen partijen gemaakte afspraken zich verzetten tegen de heropening door de Commissie van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker.

50.
    Aangezien verzoeker voor geen van de vergelijkende onderzoeken waaraan hij ingevolge voornoemde afspraak tussen hem en de Commissie heeft deelgenomen, is geslaagd, en gezien het ontbreken van een afspraak over het niet-heropenen van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem of van enige andere billijke oplossing die in overleg tussen partijen tot stand is gekomen, was de Commissie op grond van haar verplichting tot uitvoering van het arrest Hoyer I en teneinde de procedure tot uitvoering van dit arrest niet eindeloos te laten voortduren, juist verplicht vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker te heropenen.

51.
    Hieruit volgt dat het tweede en het vierde middel moeten worden afgewezen.

Het eerste en het derde middel, betreffende, respectievelijk, schending van het gelijkheidsbeginsel en van wezenlijke vormvoorschriften en de onregelmatigheid van het mondeling examen van 11 januari 1999

Argumenten van partijen

52.
    Verzoeker stelt dat de heropening ten aanzien van hem van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 schending van het gelijkheidsbeginsel en van wezenlijke vormvoorschriften oplevert, zoals het Gerecht die in het arrest Hoyer I heeftgeconstateerd met betrekking tot het oorspronkelijke vergelijkend onderzoek. Alleen het organiseren van een regelmatig vergelijkend onderzoek dat voldoet aan de door het Gerecht gestelde eisen en waarin alle kandidaten onderling objectief worden vergeleken, zowel degenen die op de lijst van geschikte kandidaten zijn opgenomen als degenen die zijn afgewezen, kan hem herstellen in de situatie waarin hij vóór de door de gemeenschapsrechter gewraakte omstandigheden verkeerde. Dit kan echter niet gezegd worden van het ten aanzien van hem heropende vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, waaraan dezelfde gebreken kleven als aan het oorspronkelijke vergelijkend onderzoek, welke gebreken nog steeds effect sorteren.

53.
    In de eerste plaats valt volgens verzoeker moeilijk in te zien hoe de jury, zoals deze op 11 januari 1999 was samengesteld, in staat was zijn prestaties te vergelijken met die van alle andere kandidaten die hebben deelgenomen aan het vergelijkend onderzoek.

54.
    Verzoeker wijst er in dit verband om te beginnen op dat de jury zoals deze op 11 januari 1999 was samengesteld, wat een groot aantal leden betreft verschilde van de aanvankelijke jury. Deze jury heeft zich op onregelmatige wijze doen bijstaan door de heer De Haan, voormalig directeur van het Beveiligingsbureau van de Commissie, waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt in zijn brief van 29 januari 1999. De heer De Haan is namelijk door twee artikelen in de pers in opspraak gebracht (bijlagen 50a en 50b bij het verzoekschrift) en geniet geen onschendbaarheid meer in de zin van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen. De Commissie heeft niet op dit argument gereageerd, doch heeft volstaan met het weerleggen van een argument betreffende het statuut van deze bijzitter als gepensioneerd ambtenaar, dat niet door verzoeker is aangevoerd en dat hoe dan ook niet relevant is.

55.
    Voorts was het volgens verzoeker evenmin mogelijk zijn prestaties te vergelijken met die van alle andere kandidaten, omdat de leden van de jury niet alle officiële talen van de Gemeenschap beheersten en de heer Muylle, plaatsvervangend voorzitter van de jury, niet daadwerkelijk als tolk werkzaam was, noch op dagelijkse basis werkzaamheden verrichtte vanuit het Duits of het Frans naar het Nederlands.

56.
    Tot slot acht verzoeker een dergelijke vergelijking moeilijk denkbaar wanneer slechts één kandidaat, in casu hijzelf, wordt geëxamineerd en er een periode van negen jaar is verstreken tussen het horen van de andere kandidaten door de eerste jury en het horen van verzoeker door de tweede jury.

57.
    Door vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker te heropenen, heeft de Commissie het aanvankelijke vergelijkend onderzoek, dat betrekking had op het tolken vanuit en naar alle officiële talen van de Gemeenschap, herleid tot een onderzoek binnen de taalgroep (Nederlands) van verzoeker. Met andere woorden, de Commissie heeft de „opzet” van het vergelijkend onderzoek gewijzigd door niet een onderlinge vergelijking te makenvan alle kandidaten, ongeacht hun taalgroep, maar een ander onderzoek te houden, ten aanzien waarvan zij overigens niet in staat was een verloop overeenkomstig de fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht te garanderen.

58.
    In de tweede plaats stelt verzoeker dat de heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem geen grondslag kan vinden in het door de Commissie ingeroepen arrest Marcopoulos, omdat de omstandigheden in beide zaken van elkaar verschillen. Het arrest Marcopoulos had namelijk betrekking op een vergelijkend onderzoek voor de vorming van een aanwervingsreserve van tolken die vanuit ten minste drie officiële talen van de Gemeenschap naar het Grieks tolken, en niet op een vergelijkend onderzoek van een zo brede opzet als het litigieuze vergelijkend onderzoek. Bovendien konden de onregelmatigheden in het vergelijkend onderzoek waarop het arrest Marcopoulos betrekking had, worden hersteld door een nieuwe samenstelling van de jury. De brede opzet van het onderhavige vergelijkend onderzoek verzet zich evenwel tegen de voortzetting ervan ten aanzien van slechts een kandidaat, terwijl de nieuwe jury niet in staat is een objectief oordeel te vellen.

59.
    De Commissie brengt hiertegen in de eerste plaats in, dat verzoekers argument volgens hetwelk de heropening van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en wezenlijke vormvoorschriften schendt, moet worden verworpen, aangezien volgens de rechtspraak de heropening van een vergelijkend onderzoek in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met de onderhavige, een passende maatregel is ter uitvoering van het betrokken arrest tot nietigverklaring.

60.
    In de tweede plaats is volgens de Commissie de stelling van verzoeker dat het opnieuw houden van het mondeling examen van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 slechts mogelijk is indien alle kandidaten opnieuw worden opgeroepen, in strijd met de rechtspraak (arrest Marcopoulos, punt 44). Dit betekent dat het enkel ten aanzien van verzoeker heropenen van het litigieuze vergelijkend onderzoek geenszins in tegenspraak is met het vergelijkend karakter van vergelijkende onderzoeken. Bovendien is het betrokken vergelijkend onderzoek van het type „pass or fail”, waarbij alle kandidaten die het vastgestelde minimumaantal punten hebben behaald, op de lijst van geschikte kandidaten worden opgenomen, zonder dat de jury de respectieve kwaliteiten van de verschillende kandidaten onderling vergelijkt.

61.
    In de derde plaats betoogt de Commissie dat, gelet op de hiervoor genoemde opzet van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, de grieven van verzoeker met betrekking tot de jury in haar samenstelling van 11 januari 1999 en de organisatie en het verloop van het mondeling examen van dit vergelijkend onderzoek, niet steekhoudend zijn en derhalve moeten worden verworpen.

Beoordeling door het Gerecht

62.
    Verzoeker onderbouwt zijn standpunt dat de heropening en het verloop van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 schending opleveren van het gelijkheidsbeginsel en van wezenlijke vormvoorschriften en hem niet herstellen in de situatie waarin hij vóór de in het arrest Hoyer I gewraakte omstandigheden verkeerde, met verschillende argumenten.

63.
    Het eerste argument van verzoeker, dat alleen het houden van een vergelijkend onderzoek waarin alle kandidaten onderling kunnen worden vergeleken regelmatig is, kan niet worden aanvaard.

64.
    In de eerste plaats worden volgens de hiervóór in punt 37 aangehaalde rechtspraak, de rechten van verzoeker afdoende beschermd indien het tot aanstelling bevoegd gezag het vergelijkend onderzoek ten aanzien van hem heropent, zonder dat het nodig is de gehele uitslag van het vergelijkend onderzoek op losse schroeven te zetten. Deze rechtspraak is gebaseerd op de noodzaak, de belangen van de door een onregelmatigheid tijdens een vergelijkend onderzoek benadeelde kandidaten en de belangen van de andere kandidaten tegen elkaar af te wegen, zodat de rechter niet alleen de noodzaak tot herstel van de rechtspositie van de benadeelde kandidaten, maar ook de gerechtvaardigde verwachtingen van de reeds gekozen kandidaten in aanmerking dient te nemen (arrest Commissie/Albani e.a., reeds aangehaald, punt 14). Het zou dan ook niet met de aan deze rechtspraak ten grondslag liggende overwegingen te verenigen zijn om in casu over te gaan tot algehele heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 en alle kandidaten voor een nieuw mondeling examen op te roepen teneinde hun prestaties onderling te vergelijken, zoals verzoeker verlangt. Voor het overige zou deze oplossing zelfs in strijd zijn met het arrest Hoyer I, waarin verzoekers primaire vordering, nietigverklaring van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 op alle onderdelen, in duidelijke bewoordingen is afgewezen.

65.
    In de tweede plaats heeft de Commissie terecht opgemerkt dat het litigieuze vergelijkend onderzoek verschilt van vergelijkende onderzoeken die uitmonden in de opstelling van een reservelijst met „de beste onder de geslaagde kandidaten” en die een daadwerkelijke vergelijking van alle kandidaten impliceren. Het litigieuze vergelijkend onderzoek is namelijk van het type „pass or fail”, zoals ook blijkt uit „de aankondiging van intern vergelijkend onderzoek voor de vorming van een reserve COM/LA/2/89 aan de hand van een examen” (bijlage 1 bij de memorie van dupliek), in punt VI waarvan duidelijk is verwoord dat „de kandidaten die voor het verplichte schriftelijke examengedeelte en het verplichte mondelinge examengedeelte tezamen [het minimaal vereiste aantal] punten hebben behaald, door de jury op de lijst van geschikte kandidaten [worden] geplaatst”.

66.
    Tot slot kan de door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat het litigieuze vergelijkend onderzoek een bredere opzet had dan het vergelijkend onderzoek waarop het arrest Marcopoulos betrekking had, op generlei wijze de wettigheid vande heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker aantasten, aangezien een dergelijke heropening en de daaruit voortvloeiende organisatie van een nieuw examen, ook voor slechts één kandidaat, losstaan van de brede opzet van het oorspronkelijke vergelijkend onderzoek.

67.
    Aangaande het tweede argument van verzoeker, betreffende een beweerde onregelmatige samenstelling van de jury die op 11 januari 1999 heeft gezeteld, moet worden verwezen naar de rechtspraak volgens welke de werkzaamheden van een jury van een vergelijkend onderzoek zodanig dienen te verlopen, dat de goede werking van de aanwerving van ambtenaren bij de gemeenschapsinstellingen gewaarborgd is. Soms bestrijken die werkzaamheden noodzakelijkerwijs een lange periode, ja zelfs jaren, met name in het geval waarin de gemeenschapsrechter een van haar besluiten nietig verklaart. Het is dus goed mogelijk, dat de samenstelling van een jury in dergelijke gevallen in de loop van de jaren verandert ten gevolge van gebeurtenissen die onafhankelijk zijn van de wil van de administratie. Teneinde de continuïteit van de communautaire openbare dienst te verzekeren dient de administratie derhalve, wanneer het haar niet mogelijk is de jury weer in dezelfde samenstelling als de oorspronkelijke te formeren, de mogelijkheid te hebben om sommige juryleden te vervangen, mits de oorspronkelijke situatie daarbij zo dicht mogelijk wordt benaderd. Dit geldt met name bij ernstige ziekte, overplaatsing of ontslag van een jurylid, aangezien het tot aanstelling bevoegd gezag een jurylid in die gevallen niet tegen zijn wil kan dwingen zitting te nemen in de jury (arrest Gerecht Camara Allosio e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 81).

68.
    Dat in casu de jury van 11 januari 1999 grotendeels was samengesteld uit andere leden dan de aanvankelijke jury, valt te verklaren doordat er ongeveer negen jaar zijn verstreken tussen het eerste en het tweede mondeling examen. Het eerste heeft plaatsgevonden op 6 december 1990, en het tweede op 11 januari 1999. Het was dus onmogelijk, zoals de Commissie stelt, om de jury opnieuw in haar oorspronkelijke samenstelling bijeen te roepen.

69.
    Zoals de Commissie heeft uiteengezet, zijn inzonderheid mevrouw Van Hoof-Haferkamp en de heer Pfloeschner in 1993 met pensioen gegaan en, aangezien deze personen niet tegen hun zin konden worden gedwongen zitting te nemen in de jury, is eerstgenoemd jurylid vervangen door de heer Vuylsteke (voorzitter), terwijl het tweede lid niet is vervangen. Twee andere leden van de aanvankelijke jury, voormalige ambtenaren die zijn gepensioneerd (de heren Klein en Gachot), zijn vervangen door respectievelijk de heer Boddin en mevrouw Van der Linden. De twee vertegenwoordigers van het centraal personeelscomité (hierna: „CPC”) die zitting hadden in de aanvankelijke jury (de heren Munro en Esteban Causo) zijn vervangen door respectievelijk mevrouw Freundenstein-Weyer en de heer Vanderwegen, gelet op de weigering van het CPC om Munro en Esteban Causo opnieuw voor te dragen en gelet op het feit dat het tot aanstelling bevoegd gezag het CPC niet kon dwingen dezelfde juryleden voor te dragen als degenen die zitting in de jury hadden tijdens het oorspronkelijke mondeling examen. Ten slotte was de heer Muylle, die plaatsvervangend voorzitter bij het aanvankelijkemondeling examen was, tevens plaatsvervangend voorzitter van de nieuwe jury en verving hij in deze hoedanigheid bij het nieuwe mondeling examen op 11 januari 1999 de heer Vuylsteke, voorzitter van de jury, omdat deze wegens ziekenhuisopname verhinderd was.

70.
    Verzoeker formuleert geen concrete grieven tegen deze nieuwe jury zoals deze op 11 januari 1999 was samengesteld, doch beperkt zich tot de kordate stelling dat de keuze van voornoemde jury niet de gebreken kan helen die aan het aanvankelijke vergelijkend onderzoek kleefden, welke gebreken nog steeds effect sorteren. In het licht van de hiervóór aangehaalde rechtspraak kan een dergelijk argument als zodanig echter niet de regelmatigheid van de samenstelling van de nieuwe jury aantasten wanneer, zoals in casu, de gewijzigde samenstelling wordt gerechtvaardigd door objectieve omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de instelling.

71.
    Het enige concrete argument dat verzoeker heeft aangevoerd, te weten dat de heer De Haan, voormalig directeur van het Beveiligingsbureau van de Commissie, als bijzitter aan de werkzaamheden van de nieuwe jury heeft deelgenomen, is niet steekhoudend.

72.
    Zoals de Commissie immers stelt in haar brief van 2 maart 1999, voornoemd, was de heer De Haan tijdens het mondeling examen op 11 januari 1999 nog steeds ambtenaar in actieve dienst. Maar ook indien dit niet zo was, zou dit hoe dan ook irrelevant zijn voor zijn deelneming aan de werkzaamheden van de jury, omdat de rechtspraak niet vereist dat de leden van een jury van een vergelijkend onderzoek ambtenaar zijn (arrest Hof van 8 maart 1988, Sergio e.a./Commissie, 64/86, 71/86-73/86 en 78/86, Jurispr. blz. 1399, punt 17). Ook de omstandigheid dat de heer De Haan door artikelen in de pers „in opspraak” zou zijn gebracht, kan niet tot een onregelmatige samenstelling van de jury leiden, aangezien de heer De Haan geen lid of plaatsvervangend lid van de jury was, doch in voorkomend geval slechts als bijzitter optrad.

73.
    Het derde argument van verzoeker, namelijk dat de leden van de nieuwe jury niet alle officiële talen van de Gemeenschap zouden beheersen, kan evenmin worden aanvaard.

74.
    Op dit punt zij herinnerd aan de rechtspraak volgens welke de samenstelling van de jury van een vergelijkend onderzoek in overeenstemming is met de bepalingen van het Statuut en met artikel 3 van bijlage III daarbij, wanneer zij een objectieve beoordeling van de prestaties van de sollicitanten op de examens, rekening houdend met hun beroepsbekwaamheden, waarborgt. De aan de deskundigheid van de leden van de jury te stellen eisen variëren evenwel naar gelang van de omstandigheden van elk afzonderlijk vergelijkend onderzoek (arresten Gerecht, Marcopoulos, reeds aangehaald, punt 37, en Valverde Mordt/Hof van Justitie, reeds aangehaald, punt 106; arresten van 17 december 1997, Karagiozopoulou/Commissie, T-166/95, JurAmbt. blz. I-A-397 en II-1065, punt 34,en 13 september 2001, Svantesson e.a./Raad, T-160/99, JurAmbt. blz. I-A-175 en II-799, punt 32).

75.
    Hieruit volgt met name, dat de eisen betreffende de talenkennis van de leden van een jury variëren naar gelang van het belang van de beheersing van een taal voor de te vervullen functie. In vergelijkende onderzoeken voor tolken is taalbeheersing uiteraard een eerste vereiste, zodat de jury dienovereenkomstig moet zijn samengesteld. Voor dergelijke vergelijkende onderzoeken vereist de rechtspraak, dat ten minste een der stemgerechtigde leden voldoet aan de dubbele voorwaarde van perfecte beheersing van de taal waarnaar de sollicitant werkt en daadwerkelijke uitoefening van het beroep van tolk (arresten Gerecht Marcopoulos, reeds aangehaald, punten 37 en 40, en Karagiozopoulou/Commissie, reeds aangehaald, punt 35).

76.
    In casu, waar het gaat om de heropening van een vergelijkend onderzoek voor adjunct-tolken, moet het formeren van een jury die over een zodanige talenkennis beschikt dat zij in staat is de bekwaamheden van verzoeker in de talencombinatie van zijn keuze te beoordelen, voldoende worden geacht om de belangen van verzoeker in het kader van voornoemd vergelijkend onderzoek te beschermen, welk onderzoek overigens niet vereist dat zijn prestaties met die van alle andere kandidaten worden vergeleken. Zoals de Commissie immers onweersproken stelt, hebben alle leden van de jury van 11 januari 1999 een grondige kennis van de twee door verzoeker gekozen brontalen (Frans en Duits) en een perfecte kennis van de gekozen doeltaal (Nederlands).

77.
    De door verzoeker in dit verband aangevoerde omstandigheid dat de heer Muylle, plaatsvervangend voorzitter van de jury, niet daadwerkelijk als tolk werkzaam is of niet op dagelijkse basis werkzaamheden verricht vanuit het Duits of het Frans naar het Nederlands, doet niet af aan de regelmatige samenstelling van de jury. Uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak vloeit duidelijk voort, dat niet kan worden verlangd dat alle leden van de jury van een vergelijkend onderzoek voor tolken voldoen aan de dubbele voorwaarde van perfecte beheersing van de taal waarnaar de sollicitant werkt en daadwerkelijke uitoefening van hun beroep van tolk. Volgens deze rechtspraak is de samenstelling van een jury immers pas onregelmatig wanneer hierin geen enkel stemgerechtigd lid zitting heeft dat aan voornoemde dubbele voorwaarde voldoet. Dus ook al voldeed de heer Muylle niet aan deze dubbele voorwaarde, dan volstaat dit als zodanig nog niet om de samenstelling van de jury als onregelmatig te kunnen aanmerken, indien een of meer van de andere leden van de jury wel hieraan voldoen. Zoals de Commissie in haar stukken terecht heeft opgemerkt, zijn alle andere leden van de jury conferentietolken die werkzaam zijn bij de Gemeenschappelijke Tolken- en Conferentiedienst van de Commissie; verder beschikken zij, zoals hiervóór reeds is vastgesteld, over een perfecte beheersing van het Nederlands en van de twee door verzoeker gekozen brontalen en zijn zij op dagelijkse basis in deze talencombinatie werkzaam.

78.
    Het vierde argument van verzoeker, volgens hetwelk heropening van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem na een zo groot tijdsverloop voor hem geen herstel in de situatie van vóór de door de gemeenschapsrechter gewraakte omstandigheden kan betekenen, is eveneens ongegrond.

79.
    Zoals immers reeds is overwogen, bestrijken de werkzaamheden van een jury in het kader van een door bijlage III bij het Statuut beheerste procedure van een vergelijkend onderzoek noodzakelijkerwijs een lange periode, ja zelfs jaren, met name in het geval waarin een van haar besluiten is nietig verklaard door de gemeenschapsrechter. In dergelijke omstandigheden brengt het verstrijken van een vrij lange termijn sedert het oorspronkelijke vergelijkend onderzoek niet mee, dat heropening van dit vergelijkend onderzoek ten aanzien van de betrokken sollicitant voor hem geen herstel in de situatie van vóór de door de gemeenschapsrechter gewraakte omstandigheden betekent. Ware dit anders, dan zou het onmogelijk zijn om een vergelijkend onderzoek te heropenen, met name in een geval als het onderhavige, waarin het besluit van de oorspronkelijke jury om verzoeker niet op de lijst van geschikte kandidaten van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 te plaatsen, is nietig verklaard.

80.
    Het Gerecht constateert voor het overige, dat in casu het tijdsverloop tot het moment van heropening van intern vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van verzoeker voor een groot deel te wijten is aan het gedrag van verzoeker zelf. In de eerste plaats heeft hij de hervatting van zijn werkzaamheden bij de Commissie afhankelijk gesteld van een voorafgaande afspraak over de wijze van organisatie (datum, samenstelling van de jury) van een nieuw vergelijkend onderzoek (brieven van verzoeker van 5 mei 1994 en 6 september 1994, voornoemd). In de tweede plaats heeft verzoeker in zijn brief van 21 februari 1995, voornoemd, erop gestaan dat het vergelijkend onderzoek pas een jaar na hervatting van zijn werkzaamheden zou plaatsvinden. In de derde plaats heeft verzoeker in zijn brief van 29 november 1995 (bijlage 17 bij het verzoekschrift) gesteld dat hij „anders dan via een [vergelijkend onderzoek]” een vaste aanstelling moest krijgen. In de vierde plaats heeft verzoeker zich, zoals reeds vermeld, verzet tegen heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89, om welke reden hem is toegestaan aan diverse andere externe of interne vergelijkend onderzoeken deel te nemen, zonder dat hij evenwel voor één van die vergelijkend onderzoeken is geslaagd. Tot slot is het nieuwe mondeling examen van het heropende vergelijkend onderzoek herhaaldelijk uitgesteld, hetzij op verzoek van verzoeker, hetzij omdat hij niet op het examen is verschenen, hetzij wegens ziekte.

81.
    Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat geen van de door verzoeker geformuleerde grieven zich ertegen verzet, dat de heropening van vergelijkend onderzoek COM/LA/2/89 ten aanzien van hem als een afdoende maatregel ter uitvoering van het arrest Hoyer I wordt beschouwd. Onderzoek van deze grieven heeft evenmin uitgewezen, dat de wijzigingen in de samenstelling van de jury de regelmatigheid van het verloop van het mondeling examen van11 januari 1999 hebben aangetast, noch dat de regels inzake de organisatie en de procedure van het vergelijkend onderzoek op enigerlei wijze zijn geschonden.

82.
    Bijgevolg moeten het eerste en het derde middel worden afgewezen.

83.
    Hieruit volgt dat het beroep moet worden verworpen.

Kosten

84.
    Overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Volgens artikel 88 van dat Reglement blijven evenwel de kosten in beroepen van personeelsleden van de Gemeenschappen door de instellingen gemaakt, te hunnen laste. Aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld en de Commissie heeft geconcludeerd dat over de kosten zal worden geoordeeld als naar recht, zal elk der partijen haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verstaat dat elk der partijen haar eigen kosten zal dragen.

Vilaras
Tiili
Mengozzi

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 5 december 2002.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

M. Vilaras


1: Procestaal: Nederlands.

JurAmbt.