Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 31 maart 2021 – Strafzaak tegen B. C.

(Zaak C-205/21)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Verzoekende partij

Ministerstvo na vatreshnite raboti, Glavna direktsia za borba s organiziranata prestapnost

Beklaagde

B. C.

Prejudiciële vragen

Is artikel 10 van richtlijn 2016/6801 rechtsgeldig uitgevoerd in nationaal recht door de verwijzing in de nationale wet – met name artikel 25, lid 3, en artikel 25a van de Zakon za ministerstvo na vatreshnite raboti (wet op het ministerie van Binnenlandse Zaken) – naar de soortgelijke bepaling van artikel 9 van verordening 2016/6792 ?

Is voldaan aan het in artikel 10, onder a), van richtlijn 2016/680 – gelezen in samenhang met artikel 52 ervan en met de artikelen 3 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – gestelde vereiste dat een beperking van het recht op menselijke integriteit en van het recht op bescherming van persoonsgegevens bij wet moet zijn voorzien, wanneer er sprake is van tegenstrijdige nationale bepalingen met betrekking tot de vraag of de verwerking van genetische en biometrische gegevens met het oog op registratie door de politie is toegestaan?

Verzet artikel 6, onder a), van richtlijn 2016/680 juncto artikel 48 van het Handvest zich tegen nationale wettelijke bepalingen – met name artikel 68, lid 4, van de wet op het ministerie van Binnenlandse Zaken – die aan de rechter de verplichting opleggen om de verplichte verzameling van persoonsgegevens (het nemen van dossierfoto’s en vingerafdrukken, alsook van stalen met het oog op het aanmaken van een DNA-profiel) te bevelen, wanneer een van een ambtshalve vervolgbaar en opzettelijk strafbaar feit beschuldigde persoon weigert vrijwillig mee te werken aan deze verzameling van persoonsgegevens, zonder dat de rechter kan beoordelen of er gegronde vermoedens bestaan dat deze persoon het ten laste gelegde ambtshalve vervolgbaar en opzettelijk strafbaar feit heeft gepleegd?

Verzetten artikel 10, artikel 4, lid 1, onder a) en c), en artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2016/680 zich tegen nationale wettelijke bepalingen – met name artikel 68, leden 1 tot en met 3, van de wet op het ministerie van Binnenlandse Zaken – volgens welke als algemene regel geldt dat van alle van ambtshalve vervolgbare en opzettelijke strafbare feiten beschuldigde personen dossierfoto’s en vingerafdrukken moeten worden genomen, alsook stalen met het oog op het aanmaken van een DNA-profiel?

____________

1     Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB 2016, L 119, blz. 89).

2     Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).