Language of document :

Beroep ingesteld op 1 december 2023 – UG/Parlement

(Zaak T-1133/23)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: UG (vertegenwoordigers: J. Martínez Gimeno, X. Codina García-Andrade, F. Díaz-Grande Rojo en S. Fernández Tourné, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de aan haar verrichte uitbetaling nietig te verklaren op de grond dat a) artikel 76, lid 1 respectievelijk lid 1 bis, van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, zoals gewijzigd bij het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 12 juni 2023 tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement1 , en b) artikel 76, lid 2 bis, van die bepalingen, zoals gewijzigd bij het besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 10 december 20182 , onrechtmatig zijn, alsook alle na die uitbetaling uit hoofde van de aanvullende vrijwillige pensioenregeling verrichte uitbetalingen op dezelfde grond nietig te verklaren;

het Europees Parlement te gelasten om de rechten die voor de verzoekende partij voortvloeien uit de aanvullende vrijwillige pensioenregeling opnieuw te berekenen op basis van het bedrag dat van toepassing zou zijn geweest overeenkomstig artikel 76 van de genoemde uitvoeringsbepalingen zoals dat was geformuleerd voordat het is gewijzigd bij de besluiten van 2023 en 2018, en om dit zowel voor de aan de orde zijnde uitbetaling als voor alle sedertdien verrichte uitbetalingen te doen;

het Europees Parlement te gelasten om bij die nieuwe uitbetalingen de bedragen die reeds aan de verzoekende partij zijn betaald uit hoofde van de aanvullende vrijwillige pensioenregeling te behouden en het verschil te betalen tussen het bedrag van de verrichte uitbetaling (en de tot aan de uitspraak verrichte uitbetalingen) en het bedrag dat van toepassing zou zijn geweest overeenkomstig artikel 76 van de genoemde uitvoeringsbepalingen zoals dat was geformuleerd voordat het is gewijzigd bij de besluiten van 2023 en 2018, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop dat verschil betaald had moeten worden totdat de volledige betaling heeft plaatsgevonden, en

het Europees Parlement te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 27, lid 2, van besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement1 , alsmede van artikel 25, lid 2, van het Reglement van het Europees Parlement, volgens welke artikelen de uit hoofde van de aanvullende vrijwillige pensioenregeling verworven rechten en aanspraken in volle omvang blijven bestaan en het Bureau slechts voor het verwerven van nieuwe rechten of aanspraken vereisten en voorwaarden kan vastleggen.

Tweede middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel en van de rechten die de verzoekende partij heeft verworven voordat het besluit van 2023 is vastgesteld, zonder dat er sprake is van enige onderbouwing of van een afweging van de aan de orde zijnde belangen die een dergelijke ingreep mogelijk maakt.

Derde middel: schending van de kern van het grondrecht op eigendom als neergelegd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), van het algemeen beginsel met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van het Parlement en van het gelijkheidsbeginsel. De bij het besluit van 2023 vastgestelde bepalingen hebben tot gevolg dat het recht op een pensioen van de verzoekende partij, zoals dat wordt beschermd door artikel 17 van het Handvest, betekenisloos wordt, aangezien deze bepalingen niet voldoen aan de minimumeisen die worden gesteld in de rechtspraak over richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever en voorts afbreuk doen aan de minimale kern van de pensioenrechten van de verzoekende partij die voortvloeien uit de aanvullende vrijwillige pensioenregeling. Ook schenden de genoemde bepalingen het algemeen beginsel met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van het Parlement, dat concreet gestalte krijgt in het recht op een pensioen van de verzoekende partij, en het gelijkheidsbeginsel doordat er geen soortgelijke bepalingen zijn waar het gaat om de pensioenrechten van de huidige leden van het Europees Parlement.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien de bij het besluit van 2023 vastgestelde bepalingen helemaal niet voorzien in een afweging van de belangen die aan de orde zijn. Met deze bepalingen wordt op abstracte wijze een doelstelling van algemeen belang nagestreefd, welke doelstelling niet legitiem is in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak die zien op de door het Europees Parlement zelf opgezette aanvullende vrijwillige pensioenregeling; de bepalingen gaan hoe dan veel verder dan de bepalingen die hadden kunnen worden vastgesteld.

Vijfde middel: schending van het vertrouwensbeginsel doordat het Europees Parlement de verzoekende partij consequent nauwkeurige en onvoorwaardelijke garanties heeft gegeven dat de verworven pensioenrechten zouden worden geëerbiedigd en dat het zijn wettelijke verantwoordelijkheid zou nemen wanneer de activa van het fonds uitgeput zijn.

Zesde middel: het pensioen van de verzoekende partij is een pensioen dat is afgeleid van het pensioen dat een voormalig lid van het Europees Parlement eerder genoot, welk pensioen vóór het besluit van 2018 en zelfs vóór de inwerkingtreding van het Statuut van de leden van het Europees Parlement werd ontvangen. Er was dan ook lang vóór het besluit van 2018 sprake van een volledig verworven recht. De verzoekende partij heeft overeenkomstig de toepasselijke rechtspraak dus voorts ook aanspraken die zijn verworven vóór het besluit van 2018. Daarnaast levert de in dat besluit vastgestelde heffing van 5 % schending op van de rechten en beginselen die zijn genoemd in het derde tot en met het vijfde middel (kern van het grondrecht op eigendom, evenredigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel).

____________

1 PB 2023, C 227, blz. 5.

1 Besluit tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB 2018, C 466, blz. 8).

1 PB 2005, L 262, blz.1.