Language of document : ECLI:EU:T:2012:143

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

21 maart 2012 (*)

„Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Steunregeling die belastingafschrijving van financiële goodwill voor verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen toestaat — Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en geen terugvordering van steun wordt gelast ­— Geen individuele geraaktheid — Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑174/11,

Modelo Continente Hipermercados, SA, sucursal en España, gevestigd te Madrid (Spanje), vertegenwoordigd door J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, M. Muñoz de Juan en R. Calvo Salinero, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal en C. Urraca Caviedes als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van artikel 1, lid 1, van beschikking 2011/5/EG van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48),

geeft

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. Truchot (rapporteur), president, M. E. Martins Ribeiro en A. Popescu, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        In 2005 en 2006 hebben leden van het Europees Parlement de Commissie van de Europese Gemeenschappen verschillende schriftelijke vragen gesteld (E-4431/05, E-4772/05, E-5800/06 en P‑5509/06) over de kwalificatie als staatssteun van de regeling van artikel 12, lid 5, van de Spaanse wet op de vennootschapsbelasting, dat is ingevoegd bij Ley 24/2001, de Medidas Fiscales, Administrativas y del Orden Social (wet 24/2001 houdende vaststelling van fiscale, bestuursrechtelijke en sociale maatregelen) van 27 december 2001 (BOE nr. 313 van 31 december 2001, blz. 50493), en overgenomen in Real Decreto Legislativo 4/2004 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Impuesto sobre Sociedades (koninklijk besluit 4/2004 houdende goedkeuring van de herziene tekst van de wet op de vennootschapsbelasting) van 5 maart 2004 (BOE nr. 61 van 11 maart 2004, blz. 10951) (hierna: „litigieuze regeling”). De Commissie heeft in wezen geantwoord dat de litigieuze regeling, volgens de gegevens waarover zij beschikte, niet binnen de werkingssfeer van de regels inzake staatssteun leek te vallen.

2        Bij brieven van 15 januari en 26 maart 2007 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht haar informatie te verstrekken om de strekking en de gevolgen van de litigieuze regeling te kunnen beoordelen. Bij brieven van 16 februari en 4 juni 2007 heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie de gevraagde informatie meegedeeld.

3        Bij faxbericht van 28 augustus 2007 heeft een particuliere marktdeelnemer bij de Commissie een klacht ingediend waarin hij betoogde dat de litigieuze regeling met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun vormde.

4        Bij besluit van 10 oktober 2007 (samenvatting in PB C 311, blz. 21) heeft de Commissie een formele onderzoeksprocedure ten aanzien van de litigieuze regeling ingeleid.

5        Bij brief van 5 december 2007 heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie opmerkingen over dit besluit tot inleiding van de formele procedure toegezonden. Tussen 18 januari en 16 juni 2008 heeft de Commissie tevens opmerkingen van 32 belanghebbenden ontvangen. Bij brieven van 30 juni 2008 en 22 april 2009 heeft het Koninkrijk Spanje haar standpunt over de opmerkingen van de belanghebbenden meegedeeld.

6        Op 18 februari 2008, alsmede op 12 mei en 8 juni 2009 hebben technische bijeenkomsten met de Spaanse autoriteiten plaatsgevonden. Ook met een aantal van de 32 belanghebbenden hebben technische bijeenkomsten plaatsgevonden.

7        Bij brief van 14 juli 2008 en bij e-mail van 16 juni 2009 heeft het Koninkrijk Spanje de Commissie bijkomende informatie verstrekt.

8        De Commissie heeft de procedure met betrekking tot de binnen de Europese Unie verworven deelnemingen afgesloten bij beschikking 2011/5/EG van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07 (ex NN 51/07, ex CP 9/07) die door Spanje is toegepast (PB 2011, L 7, blz. 48; hierna: „bestreden beschikking”).

9        Bij de bestreden beschikking is vastgesteld dat de litigieuze regeling, die een belastingvoordeel inhoudt in die zin dat Spaanse vennootschappen de uit de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen resulterende financiële goodwill kunnen afschrijven, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is wanneer zij wordt toegepast op de verwerving van deelnemingen in binnen de Unie gevestigde ondernemingen.

10      Volgens artikel 1, leden 2 en 3, van de bestreden beschikking mag de litigieuze regeling op grond van het vertrouwensbeginsel evenwel verder worden toegepast op de deelnemingen die zijn verworven vóór de bekendmaking van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in het Publicatieblad van de Europese Unie, op 21 december 2007, alsook op de verwerving van deelnemingen waarvoor goedkeuring is vereist van een regulerende instantie waarbij de verwerving vóór die datum is aangemeld, en waarvoor vóór 21 december 2007 een onherroepelijke verbintenis is gesloten.

 Procesverloop en conclusies van partijen

11      Bij een op 18 maart 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster (Modelo Continente Hipermercados, SA, sucursal en España) het onderhavige beroep ingesteld.

12      Bij een op 26 mei 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Commissie op grond van artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

13      Op 8 juli 2011 heeft verzoekster opmerkingen ingediend over de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid.

14      Verzoekster vordert in wezen dat het Gerecht:

–        het beroep ontvankelijk verklaart en de voortzetting van de procedure gelast;

–        artikel 1, lid 1, van de bestreden beschikking nietig verklaart;

–        de Commissie verwijst in de kosten.

15      De Commissie vordert dat het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk verklaart;

–        verzoekster verwijst in de kosten.

 In rechte

16      Krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel geschiedt de verdere behandeling mondeling, behoudens andersluidende beslissing van het Gerecht. In casu acht het Gerecht zich voldoende voorgelicht door het dossier, zodat de mondelinge behandeling niet hoeft te worden geopend.

17      De Commissie betoogt dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij een procesbelang heeft en evenmin dat zij door de bestreden beschikking individueel is geraakt.

18      Het tweede door de Commissie opgeworpen middel van niet-ontvankelijkheid dient eerst te worden onderzocht.

19      Volgens artikel 263, vierde alinea, VWEU kan „[i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen”.

20      Daar de bestreden beschikking na een formele onderzoeksprocedure is vastgesteld en niet tot verzoekster is gericht, moet volgens de criteria van het arrest van het Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie (25/62, Jurispr. blz. 207, 232), worden onderzocht of zij individueel geraakt is. Verzoekster moet aldus aantonen dat de bestreden beschikking haar treft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of een feitelijke situatie die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert en haar derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van deze beschikking (zie in die zin arrest Hof van 29 april 2004, Italië/Commissie, C‑298/00 P, Jurispr. blz. I‑4087, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21      Verzoekster beroept zich op haar hoedanigheid van begunstigde van de litigieuze regeling om aan te tonen dat zij individueel wordt geraakt door de bestreden beschikking waarbij die regeling onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard voor zover zij wordt toegepast op de verwerving van deelnemingen binnen de Unie.

22      Volgens vaste rechtspraak kan een onderneming in beginsel geen beroep tot nietigverklaring instellen tegen een beschikking van de Commissie waarbij een sectorale steunregeling wordt verboden, wanneer deze beschikking haar enkel raakt vanwege het feit dat zij tot de betrokken sector behoort en zij een potentieel begunstigde van die regeling is. Een dergelijke beschikking vormt ten opzichte van die onderneming immers een maatregel van algemene strekking die in objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft voor een algemeen en in abstracto omschreven categorie van personen (zie arrest Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Gerecht van 11 juni 2009, Acegas/Commissie, T‑309/02, Jurispr. blz. II‑1809, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      Wanneer de betrokken beschikking de verzoekende onderneming echter niet alleen raakt in haar hoedanigheid van onderneming uit de betrokken sector die een potentieel begunstigde van de betrokken steunregeling is, maar ook in haar hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van uit hoofde van deze regeling toegekende individuele steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast, wordt zij door die beschikking individueel geraakt, en is het door haar daartegen ingestelde beroep ontvankelijk (zie in die zin arrest Hof van 19 oktober 2000, Italië en Sardegna Lines/Commissie, C‑15/98 en C‑105/99, Jurispr. blz. I‑8855, punten 34 en 35, en arrest Gerecht van 10 september 2009, Banco Comercial dos Açores/Commissie, T‑75/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44).

24      Derhalve moet worden nagegaan of verzoekster daadwerkelijk de begunstigde is van individuele steun die uit hoofde van de in de bestreden beschikking bedoelde steunregeling is toegekend en waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast (zie in die zin arrest Hof van 9 juni 2011, Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, C‑71/09 P, C‑73/09 P en C‑76/09 P, Jurispr. blz. I-4727, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Gerecht van 8 maart 2012, Iberdrola/Commissie, T‑221/10, punt 27).

25      Verzoekster betoogt dat zij door de bestreden beschikking individueel wordt geraakt vanwege het feit dat zij deelnemingen in een in Portugal gevestigde vennootschap heeft verworven. Zij preciseert dat haar in Portugal gevestigde moedervennootschap op 26 juli 2007 met een Nederlandse vennootschap een koopovereenkomst heeft gesloten onder de voorwaarde dat zij van de Portugese mededingingsautoriteit een vergunning zou verkrijgen. Nadat laatstgenoemde was ingelicht over het feit dat de contractuele rechten en verplichtingen van verzoeksters moedervennootschap krachtens de koopovereenkomst op verzoekster waren overgedragen, heeft zij de betrokken transactie op 27 december 2007 goedgekeurd. De transactie vond uiteindelijk op 31 december 2007 plaats en verzoekster heeft bij het verzoekschrift meerdere documenten gevoegd waaruit blijkt dat zij de litigieuze regeling op die transactie heeft toegepast. Verzoekster heeft aldus haar hoedanigheid van daadwerkelijke begunstigde van de litigieuze regeling aangetoond. Niettemin is zij van mening dat zij niet aan een terugbetalingsverplichting is onderworpen.

26      In dit verband betoogt verzoekster op basis van de rechtspraak dat de vaststelling dat een begunstigde van steun die is toegekend krachtens een steunregeling die als onrechtmatig is aangemerkt en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, individueel wordt geraakt, niet zou mogen worden beperkt tot de gevallen waarin hij wordt verplicht de steun terug te betalen. Volgens haar is de terugvorderingsverplichting in de rechtspraak namelijk enkel ten overvloede onderzocht.

27      Dit argument dient te worden verworpen. De hierboven in punt 23 genoemde arresten en de door verzoekster aangehaalde beslissingen stellen in identieke bewoordingen vast dat een verzoekende partij slechts individueel wordt geraakt door een beschikking waarbij een steunregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, indien zij kan bewijzen dat zij daadwerkelijk de begunstigde is van uit hoofde van deze regeling toegekende individuele steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast (arresten Gerecht van 20 september 2007, Salvat père & fils e.a./Commissie, T‑136/05, Jurispr. blz. II‑4063, punt 70, en 11 juni 2009, Confservizi/Commissie, T‑292/02, Jurispr. blz. II‑1659, punt 44, en AEM/Commissie, T‑301/02, Jurispr. blz. II‑1757, punt 45). Uit die formulering, die de terugvorderingsverplichting op één lijn stelt met de hoedanigheid van daadwerkelijke begunstigde van de verzoekende partij, kan niet worden afgeleid dat een dergelijke verplichting van bijkomend belang of zelfs overbodig is.

28      Daarnaast zij erop gewezen dat het eveneens door verzoekster genoemde arrest van het Gerecht van 28 november 2008, Hôtel Cipriani e.a./Commissie (T‑254/00, T‑270/00 en T‑277/00, Jurispr. blz. II‑3269, punt 84), enkel de twee bovenvermelde voorwaarden herhaalt en zelfs bijzonder belang hecht aan het bevel tot terugvordering, voor zover het Gerecht daarin heeft geoordeeld dat de individualisering in die zaak voortvloeide uit het feit dat de zeer goed te identificeren leden van de betrokken besloten kring bijzonder zwaar werden geraakt door het bevel tot terugvordering. Het Hof heeft in hogere voorziening geoordeeld dat het Gerecht terecht had vastgesteld dat de verzoekende ondernemingen procesbevoegdheid hadden omdat zij individueel werden geraakt door de litigieuze beschikking vanwege het feit dat hun rechtspositie bijzonder zwaar werd geraakt door het bevel tot terugvordering van de betrokken steun (arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 51).

29      Bovendien kan uit punt 56 van het eerdergenoemde arrest Comitato „Venezia vuole vivere” e.a./Commissie, anders dan verzoekster stelt, niet worden afgeleid dat het Hof ondubbelzinnig bevestigt dat de terugvordering van een voordeel geen noodzakelijk vereiste is om te kunnen oordelen dat een verzoeker individueel is geraakt. In dat punt oordeelt het Hof immers dat het bevel tot terugvordering reeds alle begunstigden van de betrokken regeling individueel treft, daar zij vanaf de vaststelling van de litigieuze beschikking zijn blootgesteld aan het risico dat de voordelen die zij hebben ontvangen, worden teruggevorderd en zij aldus in hun rechtspositie worden geraakt, zonder dat bijkomende voorwaarden hoeven te worden onderzocht die verband houden met situaties waarin de beschikking van de Commissie geen bevel tot terugvordering bevat. Het Hof preciseert in hetzelfde punt eveneens dat de mogelijkheid dat de onrechtmatig verklaarde voordelen naderhand niet worden teruggevorderd van de begunstigden niet uitsluit dat dezen worden geacht individueel te zijn geraakt. Het Hof heeft er aldus enkel op gewezen dat het bij de litigieuze beschikking gegeven bevel tot terugvordering volstaat om de betrokken begunstigden te individualiseren, zonder dat hoeft te worden onderzocht of dit bevel op nationaal vlak gevolgen zal hebben.

30      Hieruit volgt dat wanneer een bestreden handeling vereist dat de krachtens een steunregeling toegekende steun wordt teruggevorderd, enkel de verzoekers op wie de terugvorderingsverplichting betrekking heeft, individueel worden geraakt.

31      Verzoekster kan bijgevolg niet worden geacht individueel te zijn geraakt door de bestreden beschikking, aangezien zij niet aan een terugbetalingsverplichting is onderworpen.

32      Voor zover verzoeksters argument dat de niet-ontvankelijkverklaring van het onderhavige beroep met zich brengt dat haar effectieve rechterlijke bescherming wordt ontnomen, aldus dient te worden opgevat dat het eveneens is aangevoerd ter ondersteuning van de stelling dat zij individueel is geraakt, ook al komt dit argument voor in het deel van haar betoog dat aan het procesbelang is gewijd, dient in herinnering te worden gebracht dat de Unie een rechtsunie is waarin de handelingen van de instellingen aan het Verdrag en de algemene rechtsbeginselen, waartoe de grondrechten behoren, moeten worden getoetst. Particulieren moeten zich bijgevolg daadwerkelijk voor de rechter kunnen beroepen op de rechten die zij aan de rechtsorde van de Unie ontlenen. In casu is verzoekster evenwel geenszins elke effectieve rechterlijke bescherming ontnomen. Ook al wordt het onderhavige beroep niet-ontvankelijk verklaard, belet haar namelijk niets om in gedingen voor een nationale rechter — die volgens haar zijn aangespannen en waarin middelen zouden zijn opgeworpen waarmee wordt betwist dat de terugvorderingsverplichting krachtens de bestreden beschikking niet jegens haar geldt — deze rechter voor te stellen krachtens artikel 267 VWEU een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen om de geldigheid van de bestreden beschikking te betwisten, voor zover de litigieuze regeling daarbij onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard (zie in die zin arrest Gerecht van 24 maart 2011, Freistaat Sachsen e.a./Commissie, T‑443/08 en T‑455/08, Jurispr. blz. II-1311, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Anders dan verzoekster betoogt, wordt een dergelijke rechterlijke bescherming niet doorkruist door het feit dat voor het Gerecht andere beroepen tegen artikel 1, lid 1, van de bestreden beschikking zijn ingesteld. Ofwel vernietigt het Gerecht immers deze bepaling en is deze vernietiging bindend voor de nationale rechter, ofwel verwerpt het de beroepen en is de nationale rechter nog steeds verplicht het Hof een prejudiciële vraag te stellen indien hij over de geldigheid van de betrokken bepaling twijfelt (zie in die zin arrest Hof van 22 oktober 1987, Foto-Frost, 314/85, Jurispr. blz. 4199, 4225, punt 15).

33      Bijgevolg dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zonder dat het eerste door de Commissie aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid, volgens hetwelk verzoekster geen procesbelang zou hebben, hoeft te worden onderzocht.

 Kosten

34      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Commissie.

HET GERECHT (Achtste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Modelo Continente Hipermercados, SA, sucursal en España, wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 21 maart 2012.

De griffier

 

       De president

E. Coulon

 

       L. Truchot


* Procestaal: Spaans.