Language of document :

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

T. ĆAPETA

van 14 juli 2022 (1)

Zaak C-392/21

TJ

tegen

Inspectoratul General pentru Imigrări

[verzoek van de Curte de Apel Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers – Artikel 9, lid 3, van richtlijn 90/270/EEG – Werken met ‚beeldschermapparatuur’ – Bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers – Begrip ‚speciale correctiemiddelen’”






I.      Inleiding

1.        Toen richtlijn 90/270/EEG(2) (hierna: „richtlijn beeldschermapparatuur”) betreffende bepaalde voorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur in 1990 werd vastgesteld, had beeldschermwerk nog geen algemene ingang gevonden. De richtlijn bevat elementen die heden ten dage vanzelfsprekend of zelfs nostalgisch kunnen lijken, zoals het feit dat schrijfmachines van de werkingssfeer ervan zijn uitgesloten.(3) De richtlijn beeldschermapparatuur voorziet echter ook in rechten die veel meer weerklank vinden in de huidige tijd, nu beeldschermwerk alomtegenwoordig is. Dat is bijvoorbeeld het geval met de rechten die voortvloeien uit artikel 9, lid 3, van de richtlijn, namelijk het recht van een werknemer op „speciale correctiemiddelen” voor beeldschermwerk.

2.        Om dat recht gaat het in de onderhavige procedure. Na een onderzoek door een medisch specialist heeft verzoeker, wiens gezichtsvermogen was achteruitgegaan, een nieuwe bril met corrigerende glazen gekocht. Zijn werkgever weigerde de kosten daarvan te vergoeden. Dat heeft geleid tot een geschil waarover de Curte de Apel Cluj (rechter in tweede aanleg Cluj, Roemenië), de verwijzende rechter, zich moet uitspreken.

3.        Deze rechter vraagt zich onder andere af of de uitdrukking „speciale correctiemiddelen” in artikel 9, lid 3, van de richtlijn beeldschermapparatuur brillen met corrigerende glazen omvat.

4.        Hoewel ze op het eerste gezicht onaanzienlijk lijkt, zal de uitlegging die het Hof aan die uitdrukking geeft, verderstrekkende gevolgen hebben, niet alleen voor verzoekers gezondheid, maar ook voor de bescherming die het nationale recht biedt aan alle beeldschermwerkers.

II.    Toepasselijke bepalingen

5.        Artikel 9 van de richtlijn beeldschermapparatuur, met als opschrift „Bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers”, bepaalt:

„1.      De werknemers moeten:

–        alvorens met het werken met een beeldscherm te beginnen, en

–        daarna op gezette tijden, en

–        wanneer zich gezichtsstoornissen voordoen die het gevolg kunnen zijn van het werken met een beeldscherm,

een passend onderzoek van de ogen en van het gezichtsvermogen kunnen ondergaan, uitgevoerd door iemand die de daartoe vereiste competentie bezit.

2.      De werknemers moeten een oftalmologisch onderzoek kunnen ondergaan indien de resultaten van het in lid 1 bedoelde onderzoek zulks vereisen.

3.      Indien de resultaten van het in lid 1 of lid 2 bedoelde onderzoek dit vereisen, en de normale correctiemiddelen niet kunnen worden gebruikt, moeten de werknemers speciale, met het betrokken werk verband houdende correctiemiddelen krijgen.

4.      De ter uitvoering van dit artikel genomen maatregelen mogen in geen geval extra kosten voor de werknemers met zich brengen.

5.      De bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers kan een onderdeel vormen van een nationaal stelsel van gezondheidszorg.”

III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

6.        Verzoeker in het hoofdgeding werkt bij de Inspectorat General pentru Imigrări (algemene inspectie immigratie, Roemenië). Bij de uitoefening van zijn functie moet hij werken met beeldschermapparatuur. Verzoeker voert aan dat dit werk, samen met andere risicofactoren, had geleid tot een duidelijke achteruitgang van zijn gezichtsvermogen, met als gevolg dat hij op aanbeveling van de medisch specialist zijn bril moest vervangen.

7.        Verzoeker stelt dat het Roemeense nationale gezondheidszorgstelsel het bedrag van 2 629 Roemeense leu (RON) (ongeveer 543 EUR op de dag van het instellen van de rechtsvordering), dat overeenkomt met de tegenwaarde van het speciale gezichtscorrectiemiddel en de kassabonnen van de bril, de glazen, het montuur en de arbeidskosten, niet kon vergoeden. Verzoeker heeft een aanvraag tot terugbetaling van dat bedrag ingediend bij de Inspectorat General pentru Imigrări, zijn werkgever, maar die aanvraag werd afgewezen.

8.        Daarop heeft verzoeker op 19 juni 2020 een vordering tegen zijn werkgever, verweerster, ingesteld bij de Tribunal Cluj (rechter in eerste aanleg Cluj, Roemenië) met het verzoek verweerster te gelasten het gevraagde bedrag aan hem te betalen. Die rechter heeft zijn verzoek afgewezen omdat niet was voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor terugbetaling. De toepasselijke wet ter omzetting van de richtlijn beeldschermapparatuur(4) voorziet niet in een recht op terugbetaling van de kosten voor speciale correctiemiddelen, maar alleen in het recht om dergelijke middelen te krijgen indien ze nodig zijn.

9.        Verzoeker heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de Curte de Apel Cluj, de verwijzende rechter in deze zaak.

10.      Die rechter is van mening dat een uitlegging van de uitdrukking „speciale correctiemiddelen” als bedoeld in artikel 9 van de richtlijn beeldschermapparatuur nodig is, aangezien die uitdrukking niet wordt gedefinieerd in de richtlijn. De rechter is ook van mening dat die uitdrukking aldus moet worden uitgelegd dat brillen daaronder vallen, voor zover het gaat om brillen die nodig zijn voor werknemers die last hebben van een verslechterd gezichtsvermogen als gevolg van hun arbeidsomstandigheden. De verwijzende rechter vraagt zich bovendien af of „speciale correctiemiddelen” als bedoeld in artikel 9 van de richtlijn beeldschermapparatuur middelen zijn die uitsluitend op de werkplek worden gebruikt dan wel ook daarbuiten kunnen worden gebruikt.

11.      Daarom heeft de Curte de Apel Cluj de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet de uitdrukking ‚speciale correctiemiddelen’ in artikel 9 van [de richtlijn beeldschermapparatuur] aldus worden uitgelegd dat brillen met corrigerende glazen daarvan zijn uitgesloten?

2)      Moet de uitdrukking ‚speciale correctiemiddelen’ in artikel 9 van [de richtlijn beeldschermapparatuur] aldus worden uitgelegd dat zij enkel betrekking heeft op middelen die uitsluitend op de werkplek of bij het verrichten van arbeidstaken worden gebruikt?

3)      Heeft de in artikel 9 van [de richtlijn beeldschermapparatuur] neergelegde verplichting om een speciaal correctiemiddel te verstrekken enkel betrekking op de aankoop van het middel door de werkgever of kan zij ruim worden uitgelegd, in die zin dat zij ook de situatie omvat waarin de werkgever de kosten draagt die de werknemer maakt om het middel aan te schaffen?

4)      Is het verenigbaar met artikel 9 van [de richtlijn beeldschermapparatuur] dat de werkgever deze kosten dekt in de vorm van een algemene salarisverhoging, die permanent wordt uitgekeerd als een ‚verhoging in verband met belastende arbeidsomstandigheden’?”

12.      De Inspectorat General pentru Imigrări, de Italiaanse en de Roemeense regering alsook de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend bij het Hof. Om een mondelinge behandeling is niet verzocht, zodat geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

IV.    Analyse

13.      Het Hof heeft verzocht de onderhavige conclusie uitsluitend op de eerste vraag van de verwijzende rechter toe te spitsen. Met die vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de uitdrukking „speciale correctiemiddelen” in artikel 9 van de richtlijn beeldschermapparatuur aldus moet worden uitgelegd dat brillen met corrigerende glazen daarvan zijn uitgesloten.

14.      Die vraag zal ik als volgt beantwoorden. Om te beginnen licht ik in enkele voorafgaande opmerkingen toe in welke context de richtlijn beeldschermapparatuur tot stand is gekomen, wat mede bepaalt hoe de richtlijn moet worden uitgelegd (A). Daarna stel ik een uitlegging van de uitdrukking „speciale correctiemiddelen” voor, teneinde het antwoord te geven op de vraag of die uitdrukking corrigerende brillen omvat en zo ja, welke soort (B).

A.      Voorafgaande opmerkingen

15.      De richtlijn beeldschermapparatuur is een van de twintig(5) „dochterrichtlijnen”(6) die zijn vastgesteld op grond van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG (hierna: „kaderrichtlijn”)(7).

16.      Net zoals een moeder de kijk van haar kind op het leven bepaalt, is ook het overkoepelende doel van de kaderrichtlijn doorgedrongen in de richtlijn beeldschermapparatuur, met inbegrip van het specifieke gebied van beeldschermwerk.(8) Daarom is het nodig de kaderrichtlijn kort voor te stellen.

17.      De kaderrichtlijn is vastgesteld op grond van artikel 118 A EEG-Verdrag (thans artikel 153 VWEU), de rechtsgrondslag voor het sociale beleid.(9) Het Hof heeft geoordeeld dat die bepaling de Unie een ruime bevoegdheid verleent om maatregelen voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers ten uitvoer te leggen.(10)

18.      De inwerkingtreding van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) vormde de bevestiging dat de gezondheid en de veiligheid van werknemers een door het Unierecht erkend grondrecht is. Artikel 31, lid 1, van het Handvest bepaalt: „Iedere werknemer heeft recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden.” Het is interessant dat in de toelichtingen bij het Handvest staat dat artikel 31, lid 1, is geïnspireerd op de kaderrichtlijn.(11) Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de richtlijn sinds de vaststelling ervan uitdrukking geeft aan een grondrecht, dat pas werd gecodificeerd in het Handvest.

19.      Aansluitend op het voorgaande heeft het Hof bevestigd dat de werkingssfeer en de bepalingen van de kaderrichtlijn een ruime uitlegging vereisen.(12) Tegelijkertijd moeten eventuele uitsluitingen van de werkingssfeer van de kaderrichtlijn, of van andere richtlijnen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, worden beperkt.(13)

20.      Terwijl de kaderrichtlijn duidelijk tot doel heeft de verbetering van de gezondheid en de veiligheid op het werk te bevorderen(14), wordt in het kader van de „dochterrichtlijnen” dat doel bereikt door twee soorten maatregelen: maatregelen ter preventie van risico’s voor de gezondheid van werknemers die uitgaan van een gevaarlijke werkomgeving(15) en maatregelen ter verbetering van de gezondheids- en veiligheidsomstandigheden van specifieke groepen werknemers(16).

21.      Artikel 9 van de richtlijn beeldschermapparatuur moet worden uitgelegd in het licht van dat tweevoudige doel om situaties die gevaren inhouden voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, te corrigeren en voorkomen(17).(18)

B.      Uitlegging van de uitdrukking „speciale correctiemiddelen”

22.      In de doelstellingen van de richtlijn beeldschermapparatuur, gelezen in het licht van het wetgevingskader waarvan ze deel uitmaakt, wordt erkend dat de gezondheid en veiligheid van werknemers moeten worden beschermd door gezichtsstoornissen op te sporen en te corrigeren.

23.      Artikel 9 van deze richtlijn vertaalt die algemene beschermingsdoelstelling in rechten voor werknemers. Tot deze rechten behoren het recht op een diagnostisch onderzoek en op speciale correctiemiddelen wanneer het gebruik daarvan vereist is.

24.      Zo bepaalt artikel 9, lid 1, eerst dat werknemers die beeldschermapparatuur gebruiken, het recht hebben om een onderzoek van de ogen en van het gezichtsvermogen te ondergaan voorafgaand aan en tijdens het werk met beeldschermapparatuur.(19) Artikel 9, lid 2, bepaalt vervolgens dat werknemers recht hebben op een oftalmologisch follow-uponderzoek indien dat nodig is. Indien het resultaat van een van deze onderzoeken zulks vereist en zij geen normale correctiemiddelen kunnen gebruiken, hebben zij op grond van artikel 9, lid 3, het recht dat hun kosteloos speciale correctiemiddelen worden verstrekt.(20)

25.      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de uitdrukking „speciale correctiemiddelen” ook een corrigerende bril omvat.

26.      Om te beginnen kan de wetgevingsgeschiedenis van de richtlijn beeldschermapparatuur enige klaarheid brengen. Zoals de Commissie heeft toegelicht in haar schriftelijke opmerkingen, werd in het oorspronkelijke voorstel voor de richtlijn het begrip „bril” gebruikt, maar dat werd uiteindelijk vervangen door het ruimere begrip „correctiemiddelen”.(21) Dat begrip omvat bijgevolg niet alleen brillen, maar waarschijnlijk ook andere middelen die gezichtsstoornissen kunnen corrigeren of schade aan het gezichtsvermogen kunnen voorkomen (zoals blauwlichtfilters voor schermen).

27.      Hoewel de richtlijn beeldschermapparatuur een onderscheid maakt tussen „normale” en „speciale” „correctiemiddelen”, omvatten beide begrippen dus brillen. Wat onder een „speciaal” correctiemiddel wordt begrepen of, eenvoudiger gezegd, wat een „speciale” bril is, wordt echter niet gedefinieerd en moet daarom worden uitgelegd. Op die uitlegging ga ik nu dieper in.

28.      Het onderscheid tussen „normale” en „speciale” correctiemiddelen alsmede de structuur van artikel 9, dat alleen voorziet in de verstrekking van „speciale” correctiemiddelen nadat de noodzaak daarvan is aangetoond in de onderzoeken als bedoeld in de leden 1 en 2, en indien „normale” correctiemiddelen niet volstaan, bieden duidelijke criteria voor de beoordeling van de vraag welke brillen onder „speciale” correctiemiddelen kunnen vallen.

29.      Deze criteria zijn ten eerste dat „normale” correctiemiddelen niet kunnen worden gebruikt en ten tweede dat het om „met het betrokken werk verband houdende” „speciale” correctiemiddelen gaat.

30.      Met betrekking tot het eerste criterium zou een uitlegging a contrario van de bewoordingen van artikel 9, lid 3, van de richtlijn beeldschermapparatuur inhouden dat „normale” correctiemiddelen ook buiten de werkplek, in het dagelijkse leven, kunnen worden gedragen en niet specifiek verband houden met beeldschermwerk. Volgens die uitlegging zou de routinematige jaarlijkse vervanging van brillenglazen voor een persoon die al van kinds af bijziend is, vallen onder de „normale correctiemiddelen”.

31.      Het tweede onderdeel van het eerste criterium, namelijk dat normale correctiemiddelen „niet kunnen worden gebruikt”, houdt in dat het correctiemiddel, wil het in aanmerking komen als „speciaal correctiemiddel”, meer moet verhelpen dan een normaal correctiemiddel in het dagelijkse leven zou doen en vermoedelijk een oplossing moet bieden voor gezichtsstoornissen die het betrokken werk belemmeren. Brillenglazen die zijn voorgeschreven door een arts of optometrist en die tot doel hebben algemene oogproblemen of gezichtsstoornissen te corrigeren, maar ook geschikt zijn voor beeldschermwerk, zonder speciaal voor dat doel voorgeschreven te zijn, zouden bijgevolg in aanmerking komen als een „normaal correctiemiddel”. Daarentegen zouden zogenaamde computerbrillen, die speciaal worden voorgeschreven met het oog op beeldschermwerk, onder de „speciale correctiemiddelen” vallen.(22)

32.      Het tweede criterium, namelijk dat het niet alleen om „speciale” maar ook „met het betrokken werk verband houdende” correctiemiddelen moet gaan, zoals vastgesteld in artikel 9, lid 3, van de richtlijn beeldschermapparatuur, lijkt erop te wijzen dat er, na de onderzoeken overeenkomstig artikel 9, leden 1 en 2, van de richtlijn, „speciale correctiemiddelen” moeten worden voorgeschreven om de vastgestelde gezichtsstoornissen te corrigeren. De correctie is nodig om met het beeldschermwerk te kunnen beginnen of dat voortzetten of om verdere beschadiging van het gezichtsvermogen te voorkomen. Met andere woorden, speciale correctiemiddelen zijn gerechtvaardigd precies omdat ze een persoon in staat stellen beeldschermwerk te verrichten. Als de persoon geen beeldschermwerk verrichtte, zou een andere bril geschikt geweest zijn.

33.      Om recht te hebben op een speciaal correctiemiddel is het, anders dan verweerster in het hoofdgeding heeft aangevoerd, niet nodig dat het beeldschermwerk niet mogelijk zou zijn zonder de betrokken bril. Een dergelijke uitlegging zou in strijd zijn met zowel het preventieve als het corrigerende doel van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek.

34.      Het zou eveneens in strijd zijn met die doelstellingen en de ruime uitlegging die het Hof geeft aan de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op de werkplek(23), indien staande wordt gehouden dat het recht op een speciaal correctiemiddel alleen ontstaat wanneer de beschadiging van het gezichtsvermogen het gevolg is van het beeldschermwerk.

35.      Een dergelijk causaal verband lijkt op het eerste gezicht te worden gesuggereerd in punt 28 van het arrest van 24 oktober 2002, Commissie/Italië (C-455/00, EU:C:2002:612). Het Hof heeft daar opgemerkt dat de „speciale correctiemiddelen” als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de richtlijn beeldschermapparatuur „tot doel hebben reeds bestaande beschadigingen te corrigeren”. Dat punt van het arrest geldt echter slechts binnen de context van die specifieke zaak. Dat arrest is gewezen naar aanleiding van een inbreukprocedure die de Commissie had ingeleid tegen de Italiaanse Republiek wegens de onjuiste tenuitvoerlegging van artikel 9 van de richtlijn beeldschermapparatuur. Het arrest had onder andere betrekking op de aan de Italiaanse Republiek verweten onnauwkeurige omzetting van de voorwaarden van artikel 9, lid 3, van de richtlijn beeldschermapparatuur, op grond waarvan werkgevers speciale correctiemiddelen moeten verstrekken.

36.      In punt 28 heeft het Hof geantwoord op het argument van de Italiaanse regering dat de artikelen van de Italiaanse wet ter omzetting van artikel 9 van de richtlijn beeldschermapparatuur moeten worden uitgelegd in samenhang met de artikelen van die nationale wet met betrekking tot persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM), waarin de voorwaarden zijn vastgesteld waaronder de werkgever PBM ter beschikking moet stellen. Het gebruik van het begrip „beschadiging” lijkt voort te komen uit de vergelijking die het Hof in dat punt maakt tussen speciale correctiemiddelen en PBM, en de beschadigingen die PBM beogen te voorkomen. Deze zienswijze vindt steun in punt 29 van dat arrest, waarin het Hof nogmaals het verschil tussen speciale correctiemiddelen en PBM benadrukt en erop wijst dat PBM tot doel hebben risico’s te vermijden(24), zulks om aan te geven dat de Italiaanse regering speciale correctiemiddelen en PBM ten onrechte in dezelfde categorie heeft ingedeeld. Punt 28 van dat arrest moet dus vanuit die optiek worden beschouwd.

37.      Ook al heeft het Hof in het betrokken arrest het begrip „beschadiging” geïntroduceerd (een begrip dat niet wordt gebruikt in de richtlijn beeldschermapparatuur), het heeft niet gepreciseerd dat de beschadiging moet zijn veroorzaakt door het beeldschermwerk. Veeleer lijkt het Hof algemeen te verklaren dat de correctiemiddelen „reeds bestaande beschadigingen” moeten corrigeren. Opdat het recht op speciale correctiemiddelen ontstaat, ofwel om het beeldschermwerk mogelijk te maken ofwel om een verdere beschadiging van het gezichtsvermogen te voorkomen, moet er inderdaad sprake zijn van gezichtsstoornissen (het begrip dat wordt gebruikt in de richtlijn beeldschermapparatuur). De gezichtsstoornissen hoeven echter niet per se te zijn veroorzaakt door het beeldschermwerk.

38.      Uit de structuur van artikel 9 zelf lijkt ook te volgen dat de gezichtsstoornissen niet per se het gevolg hoeven te zijn van beeldschermwerk, opdat het recht op een speciaal correctiemiddel ontstaat. Terwijl het derde streepje van artikel 9, lid 1, van die richtlijn uitdrukkelijk vermeldt dat gezichtsstoornissen die het gevolg kunnen zijn van het werken met een beeldscherm, een passend onderzoek van de ogen rechtvaardigen, en uiteindelijk kunnen leiden tot de verstrekking van speciale correctiemiddelen op grond van artikel 9, lid 3, kan diezelfde procedure ook worden toegepast vóór het beeldschermwerk begint, of daarna op gezette tijden, overeenkomstig respectievelijk het eerste en het tweede streepje van artikel 9, lid 1, van de richtlijn beeldschermapparatuur.(25)

39.      Geen van deze streepjes wijst op een oorzakelijk verband tussen de mogelijke gezichtsstoornissen en het beeldschermwerk. Alle drie de streepjes van artikel 9, lid 1, van de richtlijn beeldschermapparatuur kunnen echter ertoe leiden dat speciale correctiemiddelen worden verstrekt op grond van artikel 9, lid 3, van de richtlijn, op voorwaarde dat het verband met „het betrokken werk” in de zin van dat artikel kan worden aangetoond.

40.      Valt de bril die verzoeker in casu heeft aangekocht, gelet op de twee bovenstaande criteria, onder de verplichting die op grond van artikel 9, lid 3, rust op verweerster?

41.      Hoewel het uiteindelijk aan de verwijzende rechter staat om deze vraag te beantwoorden, ben ik van mening dat het antwoord bevestigend moet luiden.

42.      Ten eerste heeft de verwijzende rechter verklaard dat verzoeker in het hoofdgeding een medisch specialist heeft geraadpleegd omdat zijn gezichtsvermogen aanzienlijk was verslechterd. Dat lijkt te voldoen aan de alternatieve voorwaarden van artikel 9, leden 1 en 2, van de richtlijn beeldschermapparatuur. Ten tweede is tijdens deze consultatie verzoeker geadviseerd zijn bril te vervangen. Ten derde houdt deze vervanging in dat de bril die verzoeker in het hoofdgeding tot dan toe droeg, niet meer volstond om zijn gezichtsvermogen te corrigeren, terwijl deze correctie noodzakelijk was voor het beeldschermwerk, met name gezien zijn hypermetropie en presbyopie.

43.      Gelet op het voorgaande lijkt de logica van de verplichting die is vervat in artikel 9, lid 3, van de richtlijn beeldschermapparatuur van toepassing: verweerster moet verzoeker voorzien van een bril die zijn verslechterde gezichtsvermogen corrigeert en hem in staat stelt zijn beeldschermwerk te blijven verrichten.

V.      Conclusie

44.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de eerste prejudiciële vraag van de Curte de Apel Cluj te beantwoorden als volgt:

„De uitdrukking ‚speciale correctiemiddelen’, zoals gebruikt in artikel 9 van richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) moet aldus worden uitgelegd dat brillen met corrigerende glazen daaronder vallen, op voorwaarde dat de bril bedoeld is om specifieke gezichtsstoornissen te corrigeren teneinde beeldschermwerk te kunnen verrichten.

Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of de bril in de onderhavige zaak voldoet aan deze voorwaarden.”


1      Oorspronkelijke taal: Engels.


2      Richtlijn van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB 1990, L 156, blz. 14).


3      Artikel 1, lid 3, van de richtlijn beeldschermapparatuur.


4      De nationale rechter verwijst naar artikel 14 van Hotărârea Guvernului nr. 1028/2006, privind cerințele minime de securitate și sănătate în muncă referitoare la utilizarea echipamentelor cu ecran de vizualizare (regeringsbesluit nr. 1028/2006 houdende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur).


5      Het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk stelt een volledige lijst van deze richtlijnen ter beschikking. Zie https://oshwiki.eu/wiki/General_principles_of_EU_OSH_legislation.


6      Zie, voor de status van de kaderrichtlijn als „kader”, arrest van 12 november 1996, Verenigd Koninkrijk/Raad (C-84/94, EU:C:1996:431, punt 65); de conclusies van advocaat-generaal Léger in de zaak Verenigd Koninkrijk/Raad (C-84/94, EU:C:1996:93, punt 65 en bijbehorende voetnoot 28); advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in de zaak Commissie/Duitsland (C-103/01, EU:C:2002:738, punt 31), en advocaat-generaal Saugmandsgaard Øe in de zaak Ministrstvo za obrambo (C-742/19, EU:C:2021:77, punt 25). Zie ook Bercusson, B., European Labour Law, 2e druk, CUP, Cambridge, 2009, blz. 58, en Barnard, C., EU Employment Law, 4e druk, OUP, Oxford, 2012, blz. 511.


7      Richtlijn van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1).


8      Zie inzonderheid de vierde overweging van de richtlijn beeldschermapparatuur („de naleving van de minimumvoorschriften die een hogere graad van veiligheid van de met een beeldscherm uitgeruste werkplekken kunnen garanderen [is] dwingend vereist […] om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen”) en artikel 1 van de richtlijn (vaststelling van minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid betreffende het werken met beeldschermapparatuur). Zie ook arrest van 6 juli 2000, Dietrich (C-11/99, EU:C:2000:368, punt 36) („de naleving van de minimumvoorschriften die een hogere graad van veiligheid van de met een beeldscherm uitgeruste werkplekken kunnen garanderen, [is] dwingend vereist […] om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen”).


9      Zie in dat opzicht de conclusie van advocaat-generaal Pitruzzella in de zaak Academia de Studii Economice din Bucureşti (C-585/19, EU:C:2020:899, punt 27) (de vaststelling van minimumvoorschriften om de gezondheid en de veiligheid van de werknemers op de arbeidsplaats te verbeteren, vormt een cruciaal element van het Europees sociaal recht).


10      Zie arrest van 12 november 1996, Verenigd Koninkrijk/Raad (C-84/94, EU:C:1996:431, punt 15), waarin het Hof heeft geoordeeld dat begrippen in artikel 118 A EEG-Verdrag, in het bijzonder de woorden „met name het arbeidsmilieu”, pleiten voor een ruime uitlegging van de bij artikel 118 A EEG-Verdrag aan de Raad van de Europese Unie verleende bevoegdheid op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Léger in de zaak Verenigd Koninkrijk/Raad (C-84/94, EU:C:1996:93, punten 39 tot 62), waarin wordt aangevoerd dat een ruime uitlegging van de werkingssfeer van artikel 118 A EEG-Verdrag gerechtvaardigd is gezien de oorsprong van de uitdrukkingen die worden gebruikt in dat Verdragsartikel en de hoge graad van bescherming van de werknemers die kennelijk wordt nagestreefd door het taalgebruik in deze uitdrukkingen.


11      De toelichtingen bij artikel 31, lid 1, van het Handvest luiden: „Lid 1 van dit artikel steunt op richtlijn 89/391/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk.”


12      Zie in die zin arresten van 3 oktober 2000, Simap (C-303/98, EU:C:2000:528, punt 34), en 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a. (C-397/01–C-403/01, EU:C:2004:584, punt 52), en de conclusie van advocaat-generaal Geelhoed in de zaak Commissie/Raad (C-5/00, EU:C:2001:365, punten 47 en 48).


13      Zodat de beroepen worden beperkt die kunnen worden beschouwd als „bepaalde activiteiten in overheidsdienst, […] bijvoorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of […] bepaalde activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming” in de zin van artikel 2, lid 2, van de kaderrichtlijn. Zie in die zin arresten van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a. (C-397/01–C-403/01, EU:C:2004:584, punt 54); 20 november 2018, Sindicatul Familia Constanţa e.a. (C-147/17, EU:C:2018:926, punt 53), en 15 juli 2021, Ministrstvo za obrambo (C-742/19, EU:C:2021:597, punten 55 en 56).


14      Zie artikel 1 van de kaderrichtlijn. Zie ook Klindt, T., en Schucht, T., „Artikel 1 Ziel der Richtlinie”, in Franzen, M., Gallner, I., en Oetker, H., Kommentar zum europäischen Arbeitsrecht, 4e druk, C. H. Beck, München, 2022, blz. 410, paragraaf 1 met verdere verwijzingen; de auteurs beschouwen de richtlijn als de „grondwet” van de Europese wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk.


15      Zie bijvoorbeeld richtlijn 90/269/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende de minimumveiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers (vierde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB 1990, L 156, blz. 9), en richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB 1998, L 131, blz. 11).


16      Zie bijvoorbeeld richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB 1992, L 348, blz. 1).


17      Zie de kaderrichtlijn, artikel 1, lid 2, artikelen 6 en 7 alsmede de tiende overweging (waarin wordt verwezen naar de noodzaak preventieve maatregelen te treffen) en de elfde overweging (waarin wordt verwezen naar de noodzaak de risico’s voor de veiligheid en gezondheid van werknemers te verminderen of weg te nemen). Zie ook arrest van 22 mei 2003, Commissie/Nederland (C-441/01, EU:C:2003:308, punt 38) (waarin deze doelstellingen worden gespecificeerd en wordt vermeld dat de Uniewetgever in een aantal middelen heeft voorzien die geschikt zijn om die doelstellingen te bereiken).


18      Zie in dit verband arrest van 6 juli 2000, Dietrich (C-11/99, EU:C:2000:368, punten 37 en 38), waarin het Hof heeft verklaard dat „een enge uitlegging” van de werkingssfeer van artikel 2, onder a), van de richtlijn beeldschermapparatuur „die beeldschermen voor de weergave van filmopnamen uitsluit van het toepassingsgebied van de richtlijn, […] ertoe [zou] leiden, dat een aanzienlijk aantal werknemers niet de bescherming van deze richtlijn zou genieten” en daardoor „zou ernstig afbreuk worden gedaan aan het nuttige effect van de richtlijn”.


19      In die zin is het een uitdrukking van de preventieve en risicogebaseerde aanpak van de gezondheid en veiligheid van werknemers, zoals vastgesteld in artikel 6 van de kaderrichtlijn.


20      Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in de zaak Commissie/Italië (C-455/00, EU:C:2002:211, punt 18).


21      Zie artikel 9 van het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumvoorschriften voor veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur [COM(88) 77 def.] (PB 1988, C 113, blz. 7).


22      Uit bepaalde studies blijkt dat de verscheidenheid aan werkafstanden bij het gebruik van verschillende digitale apparaten kan rechtvaardigen dat een computerbril met multifocale glazen ter correctie van presbyopie wordt voorgeschreven, in plaats van een meer algemene dioptriecorrectie. Zie bijvoorbeeld Sheppard, A., en Wolffsohn, J., „Digital eye strain: prevalence, measurement and amelioration”, BMJ Open Ophthalmology, deel 3(1), BMJ, 2018, blz. 6, en daarin aangehaalde studies.


23      Zie de punten 17, 19 en 20 van deze conclusie.


24      „Ook de in [de bepaling van de Italiaanse wet] bedoelde persoonlijke beschermingsmiddelen hebben enkel tot doel risico’s te vermijden.”


25      Zoals de Commissie opmerkt in haar antwoord op de schriftelijke vraag in de onderhavige zaak, lijkt het gebruik van voorwaardelijke bewoordingen in artikel 9, lid 1, derde streepje, van de richtlijn beeldschermapparatuur („die het gevolg kunnen zijn”) ook te impliceren dat gezichtsstoornissen als gevolg van beeldschermwerk een van de oorzaken kan zijn voor de verstrekking van speciale correctiemiddelen, maar niet noodzakelijk de enige oorzaak is.