Language of document :

Beroep ingesteld op 31 mei 2017 – Cargolux Airlines/Commissie

(Zaak T-334/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Cargolux Airlines International SA (Sandweiler, Luxemburg) (vertegenwoordigers: G. Goeteyn, solicitor, E. Aliende Rodríguez, advocaat, en C. Rawnsley, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

ingeval het Gerecht het eerste, tweede, derde of vierde middel aanvaardt, de leden 1 tot en met 4 van artikel 1 van besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 – Luchtvracht) in hun geheel nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op Cargolux;

ingeval het Gerecht het vijfde middel aanvaardt,

artikel 1, lid 1, in zijn geheel nietig verklaren, of, indien artikel 1, lid 1, niet in zijn geheel nietig wordt verklaard, artikel 1, lid 1, nietig verklaren i) voor zover het betrekking heeft op veiligheidstoeslagen en de betaling van commissie; ii) voor zover het betrekking heeft op het tijdvak tussen 22 januari 2001 en eind 2002; en iii) voor zover daarbij wordt vastgesteld dat verzoekster vóór op zijn vroegst 10 juni 2005 betrokken was bij een kartel volgens de gebruikelijke betekenis van die term;

artikel 1, lid 2, in zijn geheel nietig verklaren, of, indien artikel 1, lid 2, niet in zijn geheel nietig wordt verklaard, artikel 1, lid 2, nietig verklaren: i) voor zover het betrekking heeft op veiligheidstoeslagen en de betaling van commissie; ii) voor zover het vaststelt dat verzoekster vóór op zijn vroegst 10 juni 2005 betrokken was bij een kartel volgens de gebruikelijke betekenis van die term;

artikel 1, lid 3, en artikel 1, lid 4, in hun geheel nietig verklaren.

ingeval het Gerecht het zesde middel aanvaardt, de leden 2 en 3 van artikel 1 van het bestreden besluit nietig verklaren voor zover daarin wordt vermeend dat Cargolux heeft deelgenomen aan enige inbreuk met betrekking tot inkomende routes (dat wil zeggen van vliegvelden in derde landen naar vliegvelden binnen de EU of in IJsland en Noorwegen);

de in artikel 3 aan Cargolux opgelegde geldboete nietig verklaren en, indien het Gerecht de geldboete niet geheel intrekt, deze op grond van zijn volledige rechtsmacht aanzienlijk verlagen;

de met het oog op artikel 4 noodzakelijke vervolgmaatregelen gelasten, voor zover op Cargolux van toepassing;

de Commissie verwijzen in de kosten van Cargolux.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan een kennelijk onjuiste beoordeling aangezien de Commissie ultra vires heeft gehandeld door zich te beroepen op bewijs dat betrekking had op routes en tijdvakken die niet onder haar bevoegdheid vielen.

Verzoekster voert aan dat de Commissie haar bevoegdheid ontoelaatbaar ver heeft opgerekt door zich ter ondersteuning van de door haar vastgestelde inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van het EER-Overeenkomst met betrekking tot inter-EER-routes te beroepen op bewijs van voor: a) 1 mei 2004 inzake routes tussen de EU en derde landen; b) 19 mei 2005 inzake routes tussen niet tot de EU behorende EER-landen en derde landen; en c) 1 juni 2002 inzake routes tussen de EU en Zwitserland.

Tweede middel, ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van verdedigingsrechten en een kennelijke beoordelingsfout aangezien de Commissie wezenlijke vormvoorschriften alsmede verzoeksters verdedigingsrechten heeft geschonden door voorafgaand aan de hernieuwde vaststelling van haar besluit geen nieuwe mededeling van punten van bezwaar te doen uitgaan.

Verzoekster voert aan dat de Commissie onterecht tot de slotsom is gekomen dat het niet nodig was om voorafgaand aan de hernieuwde vaststelling van haar besluit een nieuwe mededeling van punten van bezwaar te doen uitgaan, waardoor zij verzoeksters verdedigingsrechten heeft geschonden.

Derde middel, ontleend aan schending van het recht en een kennelijke beoordelingsfout aangezien de Commissie niet is overgegaan tot een beoordeling van de wettelijke en economische context, wat noodzakelijk is om rechtsgeldig een mededingingsbeperkende strekking te kunnen vaststellen.

Vierde middel, ontleend aan schending van wezenlijke vormvoorschriften, het ontbreken van een motivering, schending van verdedigingsrechten en kennelijke schending van de feiten en het recht, aangezien de Commissie de omvang en kenmerken van de veronderstelde inbreuk op artikel 101 VWEU niet voldoende nauwkeurig heeft aangegeven.

Verzoekster voert aan dat door het begrip enkele en voortdurende inbreuk te ver op te rekken een niet meer te verhelpen onduidelijkheid is ontstaan omtrent de omvang van de inbreuk, wat het onmogelijk maakt goed te vatten waaruit deze inbreuk bestaat.

Vijfde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout aangezien de Commissie er niet in is geslaagd om betrouwbaar bewijsmateriaal te leveren voor haar conclusies en evenmin om de feiten waarop zij haar vaststellingen heeft gebaseerd rechtens genoegzaam te bewijzen.

Verzoekster voert aan dat het bestreden besluit feitelijke onjuistheden en verkeerde beoordelingen bevat met betrekking tot alle drie elementen van de vermeende enkele en voortdurende inbreuk, namelijk de brandstoftoeslag [fuel surcharge (FSC)], de veiligheidstoeslag [security surcharge (SSC)] en de commissies over de toeslagen. Volgens verzoekster heeft de Commissie het begrip enkele en voortdurende inbreuk ook onterecht gebruikt als een overkoepelende term wat haar in staat stelde heel diverse feiten en ondernemerscontacten, die soms betrekking hadden op gedrag dat rechtmatig of irrelevant was, als „bewijs” aan te merken.

Zesde middel, ontleend aan schending van het recht aangezien de Commissie zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard voor vermeende mededingingsbeperkende onderlinge afstemming met betrekking tot vluchten van vliegvelden in derde landen naar vliegvelden binnen de EER en een onjuist toepassing van het recht aangezien dergelijke vluchten buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst vallen.

Zevende middel, met betrekking tot het verzoek om herziening van de geldboete op grond van de volledige rechtsmacht van het Gerecht, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout en schending van het evenredigheidsbeginsel.

Verzoekster voert aan dat de Commissie de waarde van de verkopen onjuist heeft vastgesteld door onterecht de inkomende vluchten mee te tellen en dat zij de algehele ernst van de gestelde inbreuk sterk heeft overschat. Met betrekking tot verzoekster heeft de Commissie de ernst en duur van de gestelde inbreuk verkeerd beoordeeld en de verzachtende omstandigheden ten onrechte verworpen.

____________