Language of document :

Beroep ingesteld op 8 september 2010 - Dornbracht / Commissie

(Zaak T-386/10)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Aloys F. Dornbracht GmbH & Co. KG (Iserlohn, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Janssen, T. Kapp en M. Franz, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren voor zover zij verzoekster betreft;

subsidiair, de in de bestreden beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete passend verlagen;

verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C(2010) 4185 def. van de Commissie van 23 juni 2010 in zaak COMP/39092 - Badkameruitrustingen. Bij de bestreden beschikking werden aan verzoekster en andere ondernemingen geldboeten opgelegd wegens schending van artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-Overeenkomst. Verzoekster heeft volgens de Commissie deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging in de sector van de badkameruitrustingen in Duitsland en Oostenrijk.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan.

Met haar eerste middel beroept verzoekster zich op schending van artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/20031, aangezien verweerster geen rekening heeft gehouden met een groot aantal ten gunste van verzoekster pleitende verzachtende omstandigheden.

Met haar tweede middel beroept verzoekster zich op schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003, aangezien verweerster door artikel 23, lid 2, tweede zin, van deze verordening als een bovengrens uit te leggen het zich onmogelijk maakt de ernst van de aan verzoekster verweten inbreuk te beoordelen.

Voorts stelt verzoekster als derde middel schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien verweerster door de vaststelling van forfaitaire bedragen geen rekening heeft gehouden met verzoeksters individuele deelneming aan de feiten.

In het kader van het vierde middel voert verzoekster aan dat verweerster bij de vaststelling van de geldboete de inbreuk niet in verband heeft gebracht met inbreuken in andere door haar behandelde zaken en aldus het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.

Als vijfde middel beroept verzoekster zich op de onevenredigheid van de geldboete, aangezien verweerster geen rekening heeft gehouden met haar beperkte draagkracht.

In het kader van het zesde middel wordt aangevoerd dat de bestreden beschikking inbreuk maakt op het verbod van terugwerkende kracht, doordat verweerster de geldboeten aan de hand van haar richtsnoeren voor de berekening van geldboeten2 uit 2006 heeft berekend.

Als zevende middel stelt verzoekster dat artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 inbreuk maakt op het beginsel van bepaaldheid.

Ten slotte stelt verzoekster als achtste middel dat de geldboete onrechtmatig is vastgesteld, aangezien zij is berekend op basis van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten, die verweerster een te ruime beoordelingsmarge laten.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).

2 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), vanverordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB C 210, blz. 2).